ECLI:NL:RBGEL:2023:530

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
C/05/411988 / KG ZA 22-392
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Externe Verwijzingsregister door verzekeraar afgewezen

In deze zaak heeft eiser, die een autoverzekering had bij Achmea, een kort geding aangespannen om de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Externe Verwijzingsregister (EVR) te vorderen. Eiser had op 28 februari 2021 melding gemaakt van de diefstal van zijn BMW, maar Achmea concludeerde na onderzoek dat eiser onjuiste verklaringen had afgelegd over de toedracht van de diefstal. Achmea had de verzekering beëindigd en de persoonsgegevens van eiser in het EVR geregistreerd, wat grote gevolgen had voor zijn mogelijkheden om een nieuwe verzekering af te sluiten.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat Achmea voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt, wat de registratie in het EVR rechtvaardigde. De rechter benadrukte dat de gevolgen van een registratie in het EVR verstrekkend zijn en dat er hoge eisen aan de gronden voor registratie moeten worden gesteld. Eiser had de mogelijkheid om een contra-expertise te laten uitvoeren, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. De rechter concludeerde dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitviel, aangezien Achmea belang had bij het beschermen van haar financiële belangen tegen onterecht ingediende claims.

Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Achmea op € 1.692,00 werden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 2 februari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/411988 / KG ZA 22-392
Vonnis in kort geding van 2 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L. van der Wijngaart te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de producties 1 tot en met 8 van Achmea
  • de mondelinge behandeling van 26 januari 2023
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] had een autoverzekering bij Achmea voor zijn BMW met kenteken [kenmerk] (hierna: de auto). Uit artikel 5 van de voor deze verzekering geldende polisvoorwaarden volgt, kort samengevat, dat wanneer de verzekerde fraude pleegt, Achmea de verzekering zonder opzegtermijn mag opzeggen en de fraude mag registreren.
2.2.
Op 28 februari 2021 heeft [eiser] bij Achmea melding gemaakt van diefstal. Volgens [eiser] heeft hij de auto omstreeks 20:50 uur geparkeerd om te gaan hardlopen en constateerde hij bij terugkomst om 21:15 uur dat de rechter portierruit was ingeslagen en dat verschillende onderdelen en bezittingen uit de auto waren gestolen. [eiser] heeft op die zelfde avond ook aangifte van diefstal gedaan bij de politie.
2.3.
Achmea heeft [deskundige 1] van Post-Crash Voertuig Diagnose (hierna: P-CVD) verzocht de voertuigelektronica van de auto uit te lezen en op basis van de opgeslagen storingsinformatie te beoordelen of de gemelde partiële diefstal kan hebben plaatsgevonden onder de omstandigheden zoals gemeld door [eiser] . In zijn rapport heeft [deskundige 1] , onder meer, het volgende opgenomen:
V. Conclusie
Op basis van het onderzoek en analyse wordt het volgende geconcludeerd:
 Getuige de opgeslagen (storings)informatie in het centrale storingsgeheugen werd het contactslot en de motor van de BMW tijdens de relatief korte diefstalperiode; op 28-02-2021 tussen 20:50 uur en 21:15 uur, om 20:58 uur ingeschakeld. Vervolgens werd de motor en het contactslot om 21:02 uur en 21:03 uur weer uitgeschakeld waarna vrijwel meteen het alarmsysteem werd geactiveerd.
 Het inschakelen van het contactslot en de motor in de gemelde diefstalperiode is alleen mogelijk met een bekende sleutel en strookt niet met de braakschade (ingeslagen rechter voorportierraam).
 Kort na de contactslot en motor inschakel cyclus om 20:58 werd de elektronische (data)verbinding tussen het instrumentenpaneel en de hoofdunit van het infotainmentsysteem naar alle waarschijnlijk onderbroken dan wel als zodanig geregistreerd.
 De temperatuursensoren in de middelste ventilatieroosters, de start/stop schakelaar, het display van het infotainmentsysteem en het instrumentenpaneel werden op 28-02-2021 tussen 21:04 uur en 21:06 uur elektronisch onderbroken dan wel als zodanig geregistreerd.
2.4.
Vervolgens heeft [deskundige 2] van CED Forensic in opdracht van Achmea een toedrachtonderzoek ingesteld en in dat kader een gesprek gevoerd met [eiser] . In zijn rapport heeft hij, onder meer, het volgende opgenomen:
Resumé
Uit het ingestelde onderzoek is samengevat het volgende gebleken:
 De BMW werd met schade aan de complete linkerzijde uit het Duitsland geïmporteerd en werd volgens [eiser] volledig hersteld.
 Er zijn geen bewijzen van aankoop of herstel beschikbaar.
 [eiser] verklaart dat hij de BMW op 28 februari 2021 omstreeks 20.50 uur op de [adres] parkeerde om daar een stuk te gaan joggen. Omstreeks 21.15 uur stelde [eiser] vast dat er in zijn BMW was ingebroken.
 [eiser] verklaart geen alarm te hebben horen afgaan.
 [adres] is in het buitengebied van [plaatsnaam] gelegen, gezien het tijdstip van parkeren, circa 20.50 uur, was het ter plaatse donker en betreft het een onlogische locatie om een rondje te gaan hardlopen, bovendien gold na 21.00 uur de van overheidswege vastgestelde avondklok.
 Uit het technische onderzoek is gebleken dat de motor van de BMW om 20.58 uur, daarom in de diefstalperiode, werd gestart en dat de motor en het contactslot om 21.02 uur en 21.03 uur werden uitgeschakeld. Dit kan alleen met de bij de BMW horende sleutel en past niet bij het inslaan van de rechter portierruit.
 Om 21.03 werd het alarm van de BMW geactiveerd waarna direct diverse onderdelen als elektronisch onderbroken werden geregistreerd.
 [eiser] stelt dat hij de sleutel van de BMW in zijn broekzak had tijdens het joggen, de motor van de BMW kan daarom in de diefstalperiode alleen zijn gestart als [eiser] , met de sleutel van de BMW, in of bij de auto aanwezig was, aangezien direct na het afzetten van het contact en de motor om 21.03 uur het alarm werd geactiveerd moet [eiser] dit gehoord en gezien hebben.
 Voor de alarmactivering werd de zogenaamde etherkabel als elektronisch onderbroken geregistreerd, dit past niet bij de gestelde inbraak, te verwachten zou zijn dat alle onderdelen ná het activeren van het alarm als elektronisch onderbroken zouden worden geregistreerd en niet daarvoor.
 [eiser] verklaart niets af te weten van het starten van de BMW tijdens de gemelde diefstalperiode en heeft ook geen verklaring over de alarmactivering.
Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat [eiser] onwaar heeft verklaard over de feiten en omstandigheden van de geclaimde inbraakschade in zijn BMW. Wat [eiser] verklaarde past niet bij de resultaten van het uitgevoerde technische onderzoek.
2.5.
De uitkomst van het onderzoek door Achmea is aan [eiser] voorgelegd. Bij e-mailbericht van 26 mei 2021 heeft [eiser] , voor zover van belang, hierop als volgt gereageerd:
Uiteraard ben ik niet opgewassen tegen een digitaal systeem dat elk signaal leest. Echter, deze informatie klopt niet. (...) Op het moment van de inbraak ben ik noch mijn sleutel in de buurt geweest van de auto. Indien mijn sleutel contact had met mijn voertuig had de alarm niet afgegaan. Dat is een feit. Daarnaast is het onmogelijk dat de inbraak in minder dan een minuut plaatsvond. Daaruit blijkt dat het systeem niet juist wordt weergegeven, waardoor de juistheid hiervan in twijfel kan worden getrokken.
2.6.
Achmea heeft de reactie van [eiser] voorgelegd aan [deskundige 1] van P-CVD, die hierop, voor zover van belang, bij brief als volgt heeft gereageerd:
Uit de registraties in het centrale storingsgeheugens van de BMW volgde onder andere dat het alarmsysteem vrijwel meteen na de contactslot uitschakeling werd getriggerd. [eiser] stelt dat dit niet mogelijk is indien de sleutel bij de BMW aanwezig was. Deze stelling is niet correct. Indien het sleutelsignaal wordt geblokkeerd of afgeschermd en/of de sleutel enkele meters van de BMW verwijderd is functioneert het keyless entry systeem niet en kan het alarmsysteem wel worden geactiveerd.
Verder stelt [eiser] dat het onmogelijk is dat de inbraak in minder dan één minuut plaatsvond. Ook deze stelling klopt niet of is niet correct geïnterpreteerd. De onderdelen werden binnen enkele minuten als zijnde elektronisch onderbroken geregistreerd. Dit wil niet zeggen dat de onderdelen ook daadwerkelijk binnen enkele minuten werden gedemonteerd. (...) Men kan namelijk eerst de onderdelen hebben gedemonteerd en vervolgens of als laatste de stekkerverbindingen hebben losgekoppeld. (...)
2.7.
Op 21 juni 2021 heeft Achmea [eiser] bericht dat het hem vrij staat een contra-expertise te laten verrichten waarvan de kosten, indien [eiser] uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld, door Achmea zullen worden vergoed. [eiser] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.8.
Bij brief van 6 juli 2021 heeft Achmea [eiser] meegedeeld dat hij onwaar heeft verklaard over de feiten en omstandigheden van de inbraakschade en dus heeft gehandeld met het opzet Achmea te misleiden. Ook staat erin dat Achmea daarom niet over gaat tot uitkering, de verzekering stopzet en de persoonsgegevens van [eiser] voor vijf jaar heeft opgenomen in het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR). Achmea heeft incassobureau SODA vervolgens opdracht gegeven de door haar gemaakte onderzoekskosten te innen.
2.9.
Bij brief van 9 juni 2022 heeft de advocaat van [eiser] Achmea gesommeerd de persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen uit het EVR en andere frauderegisters en het bedrag dat [eiser] reeds heeft voldaan aan SODA voor onderzoekskosten terug te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Achmea veroordeelt om uiterlijk binnen twee dagen na dit vonnis alle persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden uit het EVR en alle eventuele overige (fraude)registers waarin Achmea deze gegevens heeft geregistreerd zulks op straffe van een dwangsom;
II. Achmea veroordeelt om uiterlijk binnen twee dagen na dit vonnis SODA te gebieden de incassomaatregelen voor de vermeende vordering voor kosten te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom;
III. Achmea veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat geen sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Hij heeft over de diefstal naar waarheid verklaard en is het niet eens met de conclusies van de expert. Aan de criteria voor opname van zijn gegevens in de frauderegisters is niet voldaan en daarvoor bestaat ook onvoldoende grond, aldus [eiser] . Deze registraties hebben voor hem grote gevolgen, omdat [eiser] voor zijn werk een auto nodig heeft en hiervoor alleen tegen zeer hoge kosten een verzekering kan afsluiten. Ook zijn andere verzekeringen zijn opgezegd en kan hij slechts tegen hoge premies verzekeringen afsluiten. Bovendien is het krijgen van een hypotheek niet mogelijk als gevolg van de registraties, aldus [eiser] .
3.3.
Achmea voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Achmea heeft het spoedeisend belang van [eiser] bij de vordering tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de andere registers dan het EVR en de vordering die betrekking heeft op de incassomaatregelen van SODA betwist. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.2.
De registraties in de Gebeurtenissenadministratie en het Incidentenregister van Achmea hebben een beperkte externe werking. Deze gegevens zijn in beginsel alleen toegankelijk voor de afdeling veiligheidszaken van Achmea en slechts op verzoek beschikbaar voor de afdeling veiligheidszaken van andere verzekeraars. De melding op zich is dus niet zichtbaar voor een andere verzekeraar. [eiser] heeft gesteld dat Achmea een grote verzekeraar is en dat meerdere verzekeraars aan haar gelieerd zijn, zodat hij ernstig wordt beperkt in het afsluiten van een verzekering. Achmea heeft echter ter zitting onweersproken gesteld dat [eiser] bij het afsluiten van een andere verzekering moet melden of zijn verzekeringen elders ooit zijn beëindigd, zodat dit het aspect is dat hem beperkt en niet de interne registratie bij Achmea. Een vordering om de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst ongedaan te maken ligt echter niet voor. Gelet hierop is van spoedeisend belang van [eiser] bij verwijdering van zijn gegevens uit de interne registers van Achmea dan ook onvoldoende gebleken. Bovendien heeft Achmea toegelicht dat zij belang heeft bij handhaving van deze registraties omdat zij zich op het standpunt stelt dat [eiser] heeft gefraudeerd en zij hem niet meer (opnieuw) wil verzekeren. Dit onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
4.3.
De vordering die betrekking heeft op de incassomaatregelen van SODA zal eveneens worden afgewezen vanwege gebrek aan spoedeisend belang. De vordering komt neer op een geldvordering en voldoet niet aan de voor een geldvordering geldende hoge eisen voor het aannemen van spoedeisend belang, zoals door Achmea ook is aangevoerd.
4.4.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het EVR vloeit voldoende uit zijn stellingen voort en is door Achmea ook niet betwist.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat een registratie als de onderhavige verstrekkende gevolgen heeft. Het is immers voldoende aannemelijk dat een persoon van wie de gegevens zijn geregistreerd niet, of althans slechts onder zeer ongunstige voorwaarden, een nieuwe verzekering elders kan afsluiten zolang deze registratie duurt. Aan de gronden voor een dergelijke registratie dienen dan ook hoge eisen te worden gesteld (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4259). Gelet op het hiervoor overwogene moet de voorzieningenrechter beoordelen of voorshands voldoende aannemelijk is dat Achmea de door haar gestelde fraude door [eiser] in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen ter onderbouwing van haar standpunt dat aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens in het EVR is voldaan. In dit kort geding is, voor de vordering tot verwijdering van de gegevens uit het EVR, van belang of aannemelijk is dat er sprake is van het opzettelijk afleggen van onjuiste verklaringen door [eiser] .
4.6.
Achmea heeft gesteld dat uit het onderzoek door P-CVD is gebleken dat tijdens de door [eiser] gemelde diefstalperiode het contactslot en de motor zijn ingeschakeld, hetgeen alleen mogelijk is met een bekende sleutel. Dat betekent dat [eiser] , die heeft verklaard de sleutel steeds bij zich te hebben gehad, om 20:58 uur bij de auto in de buurt moet zijn geweest. Bovendien is, aldus Achmea, niet te verklaren dat in de auto eerst de etherkabel als elektronisch onderbroken is geregistreerd en pas daarna het alarmsysteem is geactiveerd als gevolg van het inslaan van de autoruit. Het inslaan van de ruit past ook niet bij de aanwezigheid van de sleutel in de (nabijheid van de) auto. [eiser] heeft als verklaring voor de door Achmea geconstateerde discrepanties tussen de door [eiser] gestelde toedracht en de uitkomsten van het onderzoek aangevoerd dat de uitgelezen gegevens niet kunnen kloppen, omdat het alarm niet had kunnen afgaan als de sleutel in de auto aanwezig was en het bovendien niet mogelijk zou zijn dat de tijdsduur van de inbraak een minuut bedraagt. Achmea heeft dit echter gemotiveerd weersproken door te verwijzen naar de reactie van [deskundige 1] , die heeft toegelicht dat het alarmsysteem kan worden geactiveerd als de sleutel enkele meters van de auto wordt verwijderd en/of het sleutelsignaal wordt geblokkeerd of afgeschermd. De tijdsduur van de inbraak valt niet af te lezen aan de tijdstippen van elektronische onderbreking, omdat de onderdelen eerst kunnen zijn gedemonteerd en als laatste elektronisch kunnen zijn losgekoppeld, aldus Achmea.
4.7.
[eiser] heeft hier ter zitting nog tegen in gebracht dat autodieven wellicht gebruik hebben gemaakt van de zogenaamde relay attack methode, waarbij het sleutelsignaal wordt onderschept en vervolgens wordt gebruikt om de auto te openen. Nog daargelaten dat verdere onderbouwing van die stelling ontbreekt, geldt dat [eiser] niet heeft weersproken dat voor gebruik van die methode de sleutel in de buurt van de auto moet zijn. [eiser] had echter om 20:58 uur, het tijdstip waarop het contactslot werd ingeschakeld, volgens zijn eigen verklaring al ruim tien minuten hard gelopen of gejogd bij de auto vandaan. Hij heeft steeds verklaard dat hij de sleutel bij zich had en dat hij, zowel toen hij de auto afsloot als toen hij deze weer aantrof, geen andere mensen heeft gezien. Als [eiser] zodanig dicht in de buurt bij de auto zou zijn gebleven dat het sleutelsignaal kon worden onderschept, valt niet te verklaren dat hij het alarm niet heeft horen afgaan.
4.8.
Bij het voorgaande komt dat Achmea [eiser] de resultaten van het onderzoek heeft voorgelegd en hem, zo heeft [eiser] niet weersproken, voldoende in de gelegenheid gesteld een contra-expertise te laten verrichten, hetgeen [eiser] niet heeft gedaan. Dat hij naar zijn zeggen geen enkele expert bereid kon vinden een contra-expertise voor een particulier te verrichten en dat hij zelfs ter zitting geen enkele naam kon noemen van bedrijven die hij daartoe heeft benaderd, of middels een recent gekozen telefoonnummer kon aantonen met wie hij contact heeft opgenomen, is ongeloofwaardig. De enkele verklaring dat hij door het gebruik van Ritalin vergeetachtig is maakt dit , zonder verdere onderbouwing, niet anders. Behalve de enkele stelling dat de diefstal zo moet hebben plaatsgevonden als hij heeft verklaard omdat hij de enige sleutel van de auto in zijn bezit had tijdens het hardlopen, heeft [eiser] dus geen feiten of omstandigheden gesteld die erop zouden kunnen wijzen dat de conclusies van P-CVD onjuist zijn. Hij heeft deze mogelijkheid voldoende gehad, maar daarvan geen gebruik gemaakt.
4.9.
Alle hiervoor genoemde omstandigheden in samenhang bezien leiden tot de conclusie dat voorshands aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eiser] opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent de toedracht van de diefstal. Bij die stand van zaken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de opname van [eiser] in het EVR voldoet aan de daaraan te stellen strenge eisen.
4.10.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Achmea heeft, gelet op het voorgaande, voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] als een bedreiging kan worden gezien voor de financiële belangen van Achmea nu hij opzettelijk heeft geprobeerd haar te benadelen door het verschaffen van onjuiste informatie. Achmea heeft dan ook belang bij registratie om zichzelf en andere financiële instellingen te beschermen tegen dergelijke ten onrechte ingediende claims. Dat [eiser] nadelige gevolgen ondervindt van deze registratie maakt niet dat hij disproportioneel in zijn belangen wordt geraakt. Bij De Vereende kan [eiser] immers ook terecht voor het afsluiten van verzekeringen. Dat deze verzekeraar hoge premies in rekening brengt dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen, voor rekening van [eiser] te blijven. De registratie overschrijdt ook niet de grenzen van proportionaliteit, nu Achmea, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, met de duur van vijf jaar in plaats van de maximale duur van acht jaar de omstandigheden van [eiser] voldoende heeft meegewogen. De vordering van [eiser] tot verwijdering van zijn gegevens uit het EVR zal worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.