ECLI:NL:RBGEL:2023:5180

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
05/020905-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en bewezenverklaring van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel na geslaagd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte had op 22 januari 2023 in Nijmegen een slachtoffer met een glas in het gezicht geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, maar de verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat hij in een reflex handelde na een kopstoot van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat de wijze van verdediging niet proportioneel was. Desondanks werd het beroep op noodweerexces geaccepteerd, en de rechtbank sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet strafbaar was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/020905-23
Datum uitspraak : 19 september 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Nijmegen
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een (5 cm diepe) snee, althans een (groot) litteken in het gezicht, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een glas op/tegen het gezicht/hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Nijmegen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een glas op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Nijmegen
[slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een glas op/tegen het gezicht/hoofd te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (5 cm diepe) snee, althans een (groot) litteken in het gezicht ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde zware mishandeling. Verdachte was zich bewust van het glas in zijn hand. Hij heeft zijn hand met het glas erin hard in de richting van het gezicht van [slachtoffer] gebracht waardoor het glas brak en bij [slachtoffer] fors letsel optrad. Hieruit is het voorwaardelijk opzet van verdachte op het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] af te leiden. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel, nu sprake was van een diepe snee, medisch ingrijpen noodzakelijk was en mogelijk nog zal zijn en bovendien sprake is van blijvend letsel in de vorm van een fors, ontsierend litteken in het gezicht en functieverlies van de spieren boven het linkeroog.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangifte gedaan van zware mishandeling, gepleegd op 22 januari 2023 bij de [uitgaansgelegenheid] in Nijmegen. Daar is hij met een glas in/tegen zijn gezicht aan geslagen. [2] [slachtoffer] zag een jongen bij zijn vriendin staan. Hij liep naar de jongen toe en sprak hem aan. Dit leidde eigenlijk meteen tot een ruzie. [slachtoffer] gaf de jongen een kopstoot in zijn gezicht. Hierna kreeg [slachtoffer] een klap in zijn gezicht. Hij voelde direct pijn en voelde dat een glas in zijn gezicht uiteenspatte. Hij heeft niet gezien dat de jongen hem met het glas in zijn gezicht sloeg. Het ging allemaal te snel. [3]
Op 22 januari 2023 waren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast met de horecadienst voor het centrum van Nijmegen. Zij stonden bij het mobiele steunpunt aan de Molenstraat. Rond 03.30 uur zagen zij [slachtoffer] bij het mobiele steunpunt verschijnen. Hij had een wond van ongeveer vijf centimeter groot boven zijn linkeroog. De wond stond ongeveer één centimeter open en de verbalisanten zagen een stuk van zijn schedel. De wond bloedde hevig. [slachtoffer] is met een ambulancewagen naar het ziekenhuis gebracht. [4]
[slachtoffer] is op 22 januari 2023 onderzocht. De arts van de spoedeisende hulp, [SEH-arts] , heeft daarbij geconstateerd dat bij [slachtoffer] sprake was van vier wonden in het aangezicht, ter hoogte van het linker voorhoofd. Twee wonden hadden een grootte van één centimeter, één wond een grootte van zes centimeter en één wond een grootte van drie centimeter. De wonden zijn gehecht en er zijn twee stukjes glas verwijderd. De littekens zullen blijvend zijn. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 januari 2023 rond 03.00 uur bij de bar in de kelder van de [uitgaansgelegenheid] in Nijmegen stond om een nieuw biertje te halen. Daar zag hij dat een meisje dat ook bij de bar stond kauwgom in haar haren had zitten. Hij tikte haar aan en vertelde haar dit. [slachtoffer] kwam toen dreigend naar hem toelopen en zei zoiets als “ik zou het niet proberen vriend”. Er ontstond toen een woordenwisseling die steeds grimmiger werd. Hierna pakte [slachtoffer] het hoofd van verdachte met twee handen vast, trok het hoofd van verdachte naar zich toe en bracht zijn eigen hoofd naar voren, waarop verdachte een kopstoot kreeg van [slachtoffer] . Verdachte had het glas bier toen nog in zijn hand. Uit reflex sloeg hij [slachtoffer] direct na de kopstoot met de hand waarin hij het glas vast had. [6]
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een glas tegen zijn gezicht heeft geslagen. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het letsel dat [slachtoffer] hierdoor heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
In de beoordeling kan voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan (Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit de eerder door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van in totaal vier wonden in het gezicht, waarvan de littekens blijvend zullen zijn. De rechtbank heeft op de foto’s die bij het verzoek tot schadevergoeding van [slachtoffer] zijn gevoegd kunnen zien dat de littekens in het gezicht van [slachtoffer] inderdaad nog altijd zichtbaar zijn [7] , hetgeen op zitting ook zichtbaar was. Aangezien inmiddels ruim een half jaar is verstreken, kan worden vastgesteld dat de littekens, zoals aangegeven door de arts van de spoedeisende hulp, blijvend zijn. Daar komt nog bij dat [slachtoffer] in een bij zijn verzoek tot schadevergoeding gevoegde bijlage heeft aangegeven dat de bovenkant van zijn gezicht gevoelloos is en hij zijn linker wenkbrauw niet meer kan bewegen. [8]
Concluderend stelt de rechtbank vast dat sprake is van blijvend letsel. Bovendien was medisch ingrijpen, door het vele bloedverlies, noodzakelijk. Er is sprake van gevoelloosheid en blijvend ontsierende littekens in het gezicht van [slachtoffer] . Deze zijn bovendien voor een ieder zichtbaar. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte opzet had op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel. Nu uit de bewijsmiddelen in het dossier niet blijkt dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel (niet blijkt immers dat hij dit gevolg heeft gewild), dient te worden beoordeeld of verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat het met kracht met een glas in het gezicht van een persoon slaan de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het glas in het gezicht van die persoon kapot springt, waarmee een aanmerkelijke kans bestaat op het intreden van zwaar lichamelijk letsel, zoals oogletsel, blijvende littekens of blindheid. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte was niet uit op een (fysieke) confrontatie met [slachtoffer] . Het was - zo blijkt ook uit een getuigenverklaring - [slachtoffer] die de confrontatie aanging en die de eerste geweldshandeling pleegde, het met twee handen vastpakken van het hoofd van verdachte en het geven van een kopstoot. Verdachte heeft in een reflex op die geweldshandeling gereageerd door met zijn dominante rechterhand een slaande beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] te maken. In die hand had verdachte een glas bier vast. Het geven van de klap gebeurde - volgens de verklaring van zowel verdachte als van [slachtoffer] - erg snel, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte zich bewust was van de mogelijke gevolgen van het slaan met een glas in het gezicht van [slachtoffer] . Verdachte handelde vanuit een reflex. Om die reden acht de rechtbank opzet op het gevolg niet bewezen en zal zij verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu de rechtbank het letsel van [slachtoffer] als (voltooid) zwaar lichamelijk letsel aanmerkt en in zoverre van een poging geen sprake kan zijn.
Met betrekking tot de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling die zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft, overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] met kracht een klap in zijn gezicht heeft gegeven terwijl hij een glas in zijn hand had. Het glas sprong hierdoor kapot. Hiermee heeft hij aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 januari 2023 te Nijmegen
[slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
(met kracht
)met een glas
op/tegen het gezicht
/hoofdte slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (5 cm diepe) snee
, althanseneen
(groot)litteken in het gezicht ten gevolge heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt, nu hij zich aan de situatie had moeten onttrekken. Daarnaast had verdachte het glas los kunnen laten, met zijn andere hand kunnen slaan of [slachtoffer] weg kunnen duwen. Als er al een hevige gemoedsbeweging is geweest, ontstond deze niet naar aanleiding van de wederrechtelijke aanranding. Verdachte had zich voorafgaand aan het krijgen van de kopstoot al aan de situatie kunnen onttrekken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van noodweerexces. De wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte ontstond pas op het moment dat [slachtoffer] hem een kopstoot gaf. Verdachte heeft daar in een fractie van een seconde op gereageerd door met zijn rechterhand, met het glas erin, een klap te geven tegen het gezicht van [slachtoffer] . Deze reflex kwam voort uit een hevige gemoedsbeweging die bestond uit primaire angst.
De beoordeling door de rechtbank
Om te kunnen beoordelen of verdachte terecht een beroep op noodweerexces doet, moet eerst beoordeeld worden of sprake was van een noodweersituatie. Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding, mede gelet op de persoon van degene die zich op noodweer beroept, geen reëel alternatief is.
De rechtbank gaat, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte liep op 22 januari 2023 rond 03.00 uur naar de bar in de kelder van de [uitgaansgelegenheid] in Nijmegen. Daar sprak hij de vriendin van [slachtoffer] aan, omdat zij kauwgom in haar haren had. Dit deed hij, zo blijkt ook uit de verklaring van een getuige, op een aardige/vriendelijke manier. [slachtoffer] kwam daarop dreigend naar verdachte toelopen en sprak hem aan. Zij verzandden toen in een verbale discussie. Op enig moment escaleerde de discussie doordat [slachtoffer] het hoofd van verdachte met twee handen vastpakte en hem een kopstoot gaf. Direct nadat [slachtoffer] deze kopstoot had gekregen, reageerde verdachte daarop door met zijn dominante rechterhand, waarin hij een glas bier vast had dat hij zojuist aan de bar had gehaald, een klap te geven in het gezicht van [slachtoffer] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de kopstoot van [slachtoffer] in de richting van verdachte als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf moet worden beschouwd, waartegen een verdediging door verdachte gerechtvaardigd was. Voor verdachte bestond op het moment dat hij de kopstoot kreeg geen reële en redelijke mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken. Hij stond op dat moment in een volle kroeg en werd geconfronteerd met een acute, agressieve aanval van [slachtoffer] . Dat verdachte zich - zoals hij zelf heeft verklaard - eerder mogelijk wel aan de discussie met [slachtoffer] kon onttrekken, doet daaraan niet af, nu op dat moment de noodweersituatie nog niet bestond. Pas toen [slachtoffer] verdachte een kopstoot gaf, ontstond de noodweersituatie. Aan het subsidiariteitsvereiste is dan ook voldaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de wijze van verdediging door verdachte, het slaan met zijn hand met daarin een glas tegen het gezicht van [slachtoffer] , niet in redelijke verhouding staat met de ernst van de aanranding door [slachtoffer] die verdachte een kopstoot gaf. Verdachte had minder ernstig geweld kunnen c.q. behoren te gebruiken om de wederrechtelijke aanranding te beëindigen c.q. doorstaan. Aan de eis van proportionaliteit is daarom niet voldaan. Doordat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, hetgeen vereist is voor een geslaagd beroep op noodweerexces.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het [slachtoffer] is geweest die de confrontatie met verdachte aanging en dat het eveneens [slachtoffer] is geweest die de eerste geweldshandeling pleegde. Van een bij verdachte bestaande kwaadheid jegens [slachtoffer] is op geen enkele wijze gebleken. Door het handelen van [slachtoffer] werd verdachte onverhoeds geconfronteerd met gevoelens van angst, paniek, verwarring, stress en pijn. Vanuit deze hevige gemoedsbeweging heeft verdachte, in een reflex, een klap gegeven met zijn dominante rechterhand. Doordat hij hierin een glas vasthad, heeft hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, maar doordat het geven van de klap een gevolg was van de hevige gemoedsbeweging, waardoor verdachte niet de tijd en de rust had om goed na te denken over zijn handelen en de gevolgen daarvan, is deze overschrijding verontschuldigbaar. Het verweer slaagt dan ook. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem vanwege de aanwezigheid van een schulduitsluitingsgrond het feit niet kan worden toegerekend.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.253,58 aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld in verband met het ontstane letsel, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank overweegt dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering is wanneer aan de verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel artikel 9a Sr wordt toegepast. Het door de strafrechter aannemen van een schulduitsluitingsgrond (zoals in het onderhavige geval: te weten noodweerexces) leidt tot een ontslag van alle rechtsvervolging.
Verdachte is niet strafbaar en nu er geen veroordeling volgt omdat de schuld (in de zin van verwijtbaarheid) ontbreekt, strandt op die grond reeds de in het kader van het strafproces ingediende vordering van de benadeelde partij en volgt een niet-ontvankelijkverklaring.

8.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. L.M. Vogel en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, afdeling VAT Nijmegen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023033420, gesloten op 2 februari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 6.
3.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer] , p. 19.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 33-34.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten de ‘Geneeskundige verklaring’ van [SEH-arts] (SEH-arts) van 26 januari 2023, p. 11.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2023.
7.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 5 september 2023.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten de verklaring van [slachtoffer] , bijlage 1 bij het verzoek tot schadevergoeding.