ECLI:NL:RBGEL:2023:5140

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
413751
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in verzet tegen dwangbevel en uitleg petitum in executiegeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [eisende partij] tegen een dwangbevel dat door de Gemeente Doetinchem was uitgevaardigd. [Eisende partij] is huurder van een perceel waar de Gemeente in juni 2019 overtredingen van milieuregels heeft geconstateerd. Na het opleggen van verschillende lasten onder dwangsom en bestuursdwang, heeft de Gemeente op 6 december 2022 een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij [eisende partij] werd bevolen een bedrag van € 373.906,47 te betalen. [Eisende partij] heeft verzet aangetekend tegen dit dwangbevel, stellende dat het niet voldoet aan de formele voorwaarden van de Awb en dat de Gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eisende partij] niet-ontvankelijk is in zijn verzet. De Gemeente betoogde dat [eisende partij] de verkeerde procedure heeft gestart, aangezien de regels omtrent de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden zijn gewijzigd met de invoering van de vierde tranche van de Awb. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid van verzet bij de burgerlijke rechter niet langer openstaat voor [eisende partij].

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het dwangbevel aan de vereisten van de Awb voldoet en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door de Gemeente. De rechtbank heeft de vorderingen van [eisende partij] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.872,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/413751 / HZ ZA 23-16
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. A.J. Meijer te Doetinchem,
tegen
GEMEENTE DOETINCHEM,
te Doetinchem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is huurder van het pand en terrein aan de [adres+plaats] (hierna: het perceel).
2.2.
De Gemeente heeft in juni 2019 overtredingen van de milieuregels bij de inrichting van [eisende partij] op het perceel geconstateerd.
2.3.
Ten aanzien van de geconstateerde overtredingen heeft de Gemeente vijf verschillende lasten onder dwangsom opgelegd op 16 augustus 2019.
2.4.
Tijdens de controles in de periode oktober-november 2019 is geconstateerd dat [eisende partij] geen actie heeft ondernomen om de strijdige situatie op te lossen en heeft daarmee dwangsommen verbeurd.
2.5.
Op 19 februari 2020 heeft de Gemeente, omdat er nog steeds overtredingen op het perceel plaatsvonden, besloten om [eisende partij] lasten onder bestuursdwang op te leggen. [eisende partij] diende voor 20 maart 2020 aan de lasten te voldoen.
2.6.
De Gemeente heeft op 2 september 2021 aan [eisende partij] bericht dat zij de kosten van bestuursdwang op [eisende partij] wil verhalen. De Gemeente schrijft in die brief dat [eisende partij] geen gevolg heeft gegeven aan de opgelegde lasten, en de gemeente bestuursdwang heeft toegepast door de lasten 2 en 3 van de bestuursdwang voor rekening van de gemeente ten uitvoer te leggen.
2.7.
De Gemeente heeft op 6 december 2022 een aan [eisende partij] gericht dwangbevel uitgevaardigd, waarbij hem wordt bevolen een bedrag van € 373.906,47 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. Het dwangbevel is bij exploot op 14 december 2022 aan [eisende partij] betekend. In het aan [eisende partij] betekende exploot staat, voor zover hier relevant:

dat overeenkomstig 438 en/of 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan kan worden opgekomen bij de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van gerekwireerde is gelegen’.
2.8.
De bestuursrechter in deze rechtbank heeft bij uitspraak van 8 juni 2022 het tegen het besluit van 19 februari 2020 ingestelde beroep, dat ingevolge artikel 5:31c van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tevens betrekking heeft op het kostenverhaalbesluit, ongegrond verklaard. [eisende partij] is van die uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De procedure bij de Afdeling loopt nog en op korte termijn is daarin geen uitspraak te verwachten.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] stelt in verzet te komen tegen het dwangbevel.
[eisende partij] vordert – samengevat weergegeven - te verklaren voor recht dat het aan hem betekende dwangbevel niet voldoet aan de daarvoor geldende formele voorwaarden en derhalve dient te worden vernietigd c.q. nietig te worden verklaard, althans de ten uitvoerlegging van het dwangbevel op te schorten tot het moment dat de Afdeling in de door [eisende partij] aangespannen beroepsprocedure een definitieve uitspraak heeft gedaan. Verder vordert hij de Gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan de vordering legt [eisende partij] - kort gezegd - ten grondslag dat het dwangbevel niet aan de vereisten van artikel 4:122 Awb voldoet en dat de Gemeente misbruik maakt van haar executiebevoegdheid.
3.3.
De Gemeente voert verweer. Zij betwist dat de mogelijkheid van verzet openstaat voor [eisende partij] . Daarnaast betwist de Gemeente dat het dwangbevel incompleet is en bestrijdt zij dat zij misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. De Gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Uit de inleidende dagvaarding volgt dat [eisende partij] zich met zijn verzet in de eerste plaats tegen het dwangbevel (de executoriale titel) zelf richt. De Gemeente betoogt dat [eisende partij] niet-ontvankelijk is. Daartoe voert de gemeente in de kern aan dat [eisende partij] de verkeerde - want een niet meer bestaande - procedure is gestart.
4.2.
Volgens de Gemeente ziet [eisende partij] over het hoofd dat met de invoering van de vierde tranche van de Awb in 2009 de regels omtrent de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden ingrijpend zijn gewijzigd. Een uitvloeisel daarvan is dat de verzetsprocedure is komen te vervallen en dat sindsdien op grond van artikel 4:123 Awb tegen een dwangbevel nog slechts een executiegeschil op grond van artikel 438 Rv kan worden aangespannen. Met andere woorden: [eisende partij] is de verkeerde procedure gestart. Onder verwijzing naar Rechtbank Rotterdam 15 juni 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ8138 en Rechtbank Dordrecht 30 mei 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BW3788 stelt de gemeente dat [eisende partij] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat sinds 1 juli 2009 in de Awb een nieuw stelsel van invordering van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van kracht is geworden. Met de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Awb per 1 juli 2009 is de in artikel 5:26 Awb (oud) geregelde verzetprocedure komen te vervallen en kan niet meer door middel van verzet opgekomen worden tegen een dwangbevel. De mogelijkheid van verzet bij de burgerlijke rechter staat niet langer open voor [eisende partij] .
4.4.
Het voorgaande geldt niet voor de gehele vordering. Aan de Gemeente kan weliswaar worden toegegeven dat [eisende partij] het petitum niet zuiver heeft geformuleerd, maar dat betekent niet dat [eisende partij] daarom reeds niet-ontvankelijk is. De rechtbank dient het petitum uit te leggen. Hierbij dient niet alleen gekeken te worden naar de gebruikte bewoordingen, maar ook naar de bedoeling van de eisende partij en de wijze waarop in het debat tussen partijen richting is gekozen met betrekking tot de vordering.
4.5.
Met inachtneming van het hiervoor bedoelde toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat het petitum aldus moet worden uitgelegd, dat [eisende partij] daarmee beoogd heeft om staking van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel te vorderen. Daarvoor is onder meer van belang dat [eisende partij] zich op het standpunt stelt dat hij door de wijze van invordering behoorlijke schade gaat lijden, dat de Gemeente onevenredig handelt en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan overgaan tot executie van het dwangbevel zolang er nog geen uitspraak is van de Afdeling en daarnaast dat de vordering erop gericht is om de ingezette executiemaatregelen te staken. Van belang is voorts dat de Gemeente de vordering van [eisende partij] ook zo heeft opgevat, getuige haar op artikel 438 Rv toegesneden verweer.
Nietigheid
4.6.
[eisende partij] stelt dat het dwangbevel zoals dat werd betekend bij exploot van
14 december 2022 niet aan de vereisten van artikel 4:122 Awb voldoet, omdat in het hoofd van het betekende exploot het woord “dwangbevel” ontbreekt. De Gemeente betwist dat het dwangbevel incompleet is.
4.7.
De Gemeente wordt in dit standpunt gevolgd. Artikel 4:122 Awb stelt de eisen die moeten worden gesteld aan het dwangbevel (de beschikking). [eisende partij] stelt dat in het hoofd van het exploot van 14 december 2022 het woord “dwangbevel” ontbreekt. De eisen die worden gesteld aan het exploot volgen echter uit artikel 4:123 Awb. Voor het exploot gelden de eisen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), meer in het bijzonder artikel 45 Rv. Daaruit volgt niet de eis dat het woord “dwangbevel” in het hoofd van het exploot moet staan. Het dwangbevel (de beschikking) die achter het exploot is gevoegd vangt in het hoofd aan met de woorden: “6 december 2022 Dwangbevel RC [eisende partij] ”. Daarmee is ten aanzien van het dwangbevel voldaan aan het vereiste van artikel 4:122 Awb. Hetgeen door [eisende partij] is aangevoerd kan niet tot nietigheid van het dwangbevel leiden.
Misbruik van bevoegdheid
4.8.
Vooropgesteld moet worden dat de taak van de rechter in een executiegeschil beperkt is. De executierechter kan slechts staking van de tenuitvoerlegging van een executoriale titel bevelen als hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn als de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de executie op grond van naderhand gebleken feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard.
4.9.
[eisende partij] heeft ter zitting gesteld dat het dwangbevel op een juridische of feitelijke misslag berust. Vragen van de rechtbank over welke misslag dit zou betreffen, kon [eisende partij] niet beantwoorden. Aangezien [eisende partij] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van een juridische of feitelijke misslag waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard.
4.10.
Evenmin is de rechtbank gebleken dat de executie van het dwangbevel op grond van na de uitvaardiging van dat dwangbevel aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eisende partij] een noodtoestand zal doen ontstaan. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.11.
[eisende partij] stelt dat de door de Gemeente genomen executiemaatregelen verstrekkende gevolgen voor hem hebben en dat hij dan met zijn gezin tegen een inkomen van 90% van de bijstandsnorm zal moeten rondkomen, waarbij hij dan tevens met zijn gezin de eigen woning dient te verlaten na openbare verkoop.
4.12.
Na vragen van de rechtbank op de zitting heeft [eisende partij] aangegeven dat hij op dit moment in een huurwoning woont en zijn eigen woning al eerder verkocht is. Van een in eigendom zijnde woning is geen sprake (meer). Daarnaast heeft de Gemeente ter zitting gesteld dat met het uitvaardigen van het dwangbevel nog niet bekend is welke executiemaatregelen zij in de toekomst zal willen treffen. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat [eisende partij] in financiële of andere problemen komt na executie van het dwangbevel, nog niet meebrengt dat sprake zal zijn van een noodtoestand. [eisende partij] heeft verzuimd om toe te lichten dat en waarom deze omstandigheid een noodtoestand doet ontstaan. De Gemeente heeft het recht om haar vordering via beslag en executie te verhalen.
4.13.
De voorgaande overwegingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat het voortzetten van de executie door de Gemeente geen misbruik van bevoegdheid oplevert. Dat betekent dat de vorderingen van [eisende partij] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Gemeente Doetinchem als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eisende partij] niet-ontvankelijk in het verzet,
5.2.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op
13 september 2023.
fb/pb