ECLI:NL:RBROT:2011:BQ8138
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen dwangbevel in het kader van de vierde tranche van de Awb
In deze zaak heeft de besloten vennootschap Montirius Real Estate B.V. verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat op 31 augustus 2010 aan haar was betekend. De rechtbank Rotterdam heeft op 15 juni 2011 geoordeeld dat Montirius niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzet. De rechtbank overweegt dat de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die op 1 juli 2009 in werking is getreden, van toepassing is op bestuurlijke sancties die zijn opgelegd na de inwerkingtreding van de wet. Aangezien het besluit tot opleggen van een dwangsom dateert van 10 februari 2010, moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe recht. De rechtbank stelt vast dat Montirius bezwaar en beroep had moeten instellen tegen de invorderingsbeschikking van 11 juni 2010, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat Montirius op grond van artikel 70 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Montirius wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 560,00 aan vast recht en € 904,00 aan salaris voor de advocaat. Daarnaast worden de nakosten vastgesteld op € 131,00, met een mogelijke verhoging van € 68,00 in geval van betekening. De rechtbank bepaalt dat Montirius deze kosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis moet voldoen, met wettelijke rente over de kosten indien niet tijdig wordt voldaan.