ECLI:NL:RBROT:2011:BQ8138

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
365762 / HA ZA 10-3228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen dwangbevel in het kader van de vierde tranche van de Awb

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Montirius Real Estate B.V. verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat op 31 augustus 2010 aan haar was betekend. De rechtbank Rotterdam heeft op 15 juni 2011 geoordeeld dat Montirius niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzet. De rechtbank overweegt dat de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die op 1 juli 2009 in werking is getreden, van toepassing is op bestuurlijke sancties die zijn opgelegd na de inwerkingtreding van de wet. Aangezien het besluit tot opleggen van een dwangsom dateert van 10 februari 2010, moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe recht. De rechtbank stelt vast dat Montirius bezwaar en beroep had moeten instellen tegen de invorderingsbeschikking van 11 juni 2010, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat Montirius op grond van artikel 70 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Montirius wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 560,00 aan vast recht en € 904,00 aan salaris voor de advocaat. Daarnaast worden de nakosten vastgesteld op € 131,00, met een mogelijke verhoging van € 68,00 in geval van betekening. De rechtbank bepaalt dat Montirius deze kosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis moet voldoen, met wettelijke rente over de kosten indien niet tijdig wordt voldaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 365762 / HA ZA 10-3228
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTIRIUS REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. G.J. Houweling,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. V. Wiegman.
Partijen zullen hierna Montirius en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 februari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
2.1. Bij besluit van 10 februari 2010 is aan Montirius een last onder dwangsom opgelegd in verband met omzetting van woonruimte van Montirius van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Op 11 juni 2010 heeft de Gemeente een invorderingsbeschikking genomen, waarna de Gemeente op 11 juni 2010 een aanmaning heeft doen uitgaan en op 24 juni 2010 een dwangbevel. Dit dwangbevel is op 31 augustus 2010 betekend op het adres [adres 1].
2.2. Bij besluit van 20 augustus 2010 is aan Montirius (opnieuw) een last onder dwangsom opgelegd in verband met omzetting van woonruimte van Montirius van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. Montirius heeft verzet aangetekend tegen het aan haar op 31 augustus 2010 betekende dwangbevel. Montirius zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2. Met ingang van 1 juli 2009 is de Vierde tranche van de Awb in werking getreden (de Wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 264). De Vierde tranche van de Awb is van toepassing op bestuurlijke sancties, opgelegd na inwerkingtreding van de wet. Nu het besluit tot opleggen van een dwangsom dateert van 10 februari 2010, moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe recht.
3.3. Krachtens artikel 5:37 Awb moet het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd en dat van oordeel is dat dwangsommen zijn verbeurd, een invorderingsbeschikking geven. Tegen deze invorderingsbeschikking staat bezwaar en beroep open.
3.4. De verbeurde dwangsommen kunnen worden ingevorderd bij dwangbevel. Daarvoor is in beginsel een voorafgaande aanmaning vereist (zie artikel 4:117 Awb). Krachtens artikel 4:123 Awb geschiedt de bekendmaking van een dwangbevel door middel van betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv). Tegen de aanmaning en het dwangbevel staan geen bezwaar en beroep open (artikel 8:4 aanhef en sub m Awb). Wel is naar aanleiding van het dwangbevel een executiegeschil mogelijk op de voet van artikel 438 Rv.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat, voor zover Montirius het met de invordering niet eens is, zij bezwaar en beroep had moeten instellen tegen de invorderingsbeschikking van 11 juni 2010, zoals overigens ook op deze invorderingsbeschikking staat vermeld. Daaraan doet niet af dat, zoals Montirius ter comparitie heeft betoogd, zij noch het dwangsombesluit van 10 februari 2010, noch de invorderingsbeschikking heeft ontvangen. Het is aan het bestuursorgaan en, in beroep, de bestuursrechter om te beoordelen of Montirius kan worden ontvangen in eventueel door haar in te stellen bezwaar en beroep tegen het dwangsombesluit en/of de invorderingsbeschikking en, in dat kader, of genoemde besluiten op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt zijn.
3.6. Nu gesteld noch gebleken is dat het door Montirius aanhangig gemaakte geschil moet worden aangemerkt als een executiegeschil, moet de conclusie zijn dat Montirius op de voet van artikel 70 Rv niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
3.7. Montirius zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ook de nakosten zullen in overeenstemming met de vordering worden toegewezen, met dien verstande dat de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten) voor wat betreft het salaris voor de advocaat (het nasalaris) forfaitair worden berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, waarbij die verhoging slechts is verschuldigd indien Montirius 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad in der minne aan het vonnis te voldoen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verklaart Montirius niet-ontvankelijk in haar vordering,
4.2. veroordeelt Montirius in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 560,00 aan vast recht en € 904,00 aan salaris voor de advocaat,
4.3. veroordeelt Montirius in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 131,00 aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 68,00 ingeval van betekening, waarbij die verhoging slechts is verschuldigd indien Montirius 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad in der minne aan het vonnis te voldoen,
4.4. bepaalt met betrekking tot de (na)kosten, behoudens voor wat betreft de eventuele verhoging met € 68,00 in geval van betekening, dat Montirius deze dient te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en veroordeelt Montirius, voor het geval voldoening van die (na)kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die (na)kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening,
4.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.?
2148/1729