ECLI:NL:RBGEL:2023:4962

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
05/208108-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot brandstichting, veroordeling voor vernieling en bedreiging met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot brandstichting, vernieling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot brandstichting, omdat niet kon worden bewezen dat hij daadwerkelijk de intentie had om brand te stichten. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, hoewel bedreigend, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. De verdachte had weliswaar brandbare vloeistoffen in zijn woning verspreid en met een brandende sigaret rondgelopen, maar de rechtbank vond dat deze handelingen niet gericht waren op het daadwerkelijk aansteken van een brand.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. De verdachte had politieagenten bedreigd door te zeggen dat hij de boel in de fik zou steken, wat bij de agenten een redelijke vrees voor gevaar opriep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn woorden en daden de aanwezige verbalisanten opzettelijk had bedreigd met brandstichting, wat hen in een gevaarlijke situatie bracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak voor behandeling en begeleiding na zijn detentie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/208108-22
Datum uitspraak : 26 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat in 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te Duiven
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
brand te stichten, in een woning gelegen aan [adres 2] ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning aan [adres 2] en/of de in die woning aanwezige goederen en/of één of meer andere belendende woning(en) te duchten was,
met dat opzet
- benzine, in elk geval een vluchtige en/of brandbare vloeistof, over de trap en/of de eerste
verdieping van zijn woning heeft gegoten en/of
- met een brandende sigaret en/of een aansteker door voornoemde woning heeft gelopen, in elk geval met die brandende sigaret en/of aansteker in de woning aanwezig is geweest,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te Duiven
een/de bewoner(s) en/of aanwezige(n) in (een) belendende woning(en) van [adres 2] , in elk geval één of meerdere buurtbewoner(s) en/of aanwezige(n), heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of
- brandstichting,
door:
- benzine, in elk geval een vluchtige en/of brandbare vloeistof, over de trap van zijn woning heeft gegoten en/of
- met een brandende sigaret en/of een aansteker door voornoemde woning heeft gelopen, in elk geval met die brandende sigaret en/of een aansteker in de woning aanwezig is geweest en/of
- te roepen: "ik steek de boel in de fik", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te Duiven
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen dat die [slachtoffer 1] en haar zoon hun leven niet meer zeker zullen zijn en/of die [slachtoffer 1] en haar zoontje mee zou nemen in de dood,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "ik kom naar je toe en zeg maar dag met je leven van jou en je kleine" en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft - deels bewust - benzine op de trap en in de hal verspreid. Verder heeft hij een brandende sigaret naar de grond gebracht en rondgelopen met een brandende sigaret en een aansteker. Verdachte heeft ook gezegd dat hij de boel in de fik zou steken en dat er zeker iets zou gaan gebeuren. Er is sprake van een begin van uitvoering van de voorgenomen brandstichting, nu verdachte bewust een brandbare vloeistof heeft verspreid. Verdachte is ook herhaaldelijk richting de verspreide brandstof gelopen en liep enkel terug naar het raam van de slaapkamer van zijn zoon op momenten dat hij werd aangeroepen. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op brandstichting dat sprake is van een strafbare poging. Verdachte had enkel de sigaret nog los hoeven te laten om het delict te voltooien. Dat er niet daadwerkelijk vuur is ontstaan, doet daaraan niet af. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij enkel brandstof verspreidde om een barrière te creëren tussen hem en de ter plaatse gekomen verbalisanten, is ongeloofwaardig. Wanneer de brandstichting was voltooid, was sprake van gemeen gevaar voor goederen.
Mocht de rechtbank de officier van justitie niet volgen in het standpunt met betrekking tot het primair tenlastegelegde, dan kan het subsidiair tenlastegelegde worden bewezen. De omwonenden moesten hun woning verlaten en kregen de bedreiging daardoor mee. Ook de aanwezige politieagenten zijn door verdachte bedreigd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het primair tenlastegelegde kan niet worden bewezen, aangezien geen sprake is geweest van een voornemen tot brandstichting. Verder is geen sprake van een begin van uitvoering. Subsidiair is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging en meer subsidiair van vrijwillige terugtred.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de bewoners van de aangrenzende woning niet thuis waren, zodat, als al sprake is van bedreigende woorden en/of handelingen, die boodschap de bewoners niet heeft bereikt. Verder is op grond van de tenlastelegging niet duidelijk wie met ‘aanwezigen’ worden bedoeld. Voor zover al sprake is van een bedreiging, heeft verdachte hooguit enkel zichzelf bedreigd. Toen hij de ten laste gelegde uitingen deed, was hij als enige in de woning. De politie stond buiten en was dus niet in gevaar. Bovendien gaf verdachte pas aan dat hij de boel in de fik zou steken toen de politie hem vroeg hoe hij zelfmoord wilde plegen.
Beoordeling door de rechtbank
Op 17 augustus 2022 gingen verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] naar de woning van verdachte aan de [adres 2] in Duiven. Rond 8.50 uur waren zij ter plaatse en spraken zij af door middel van een schildprocedure de woning te betreden en verdachte te benaderen. Toen de verbalisanten naar de voordeur liepen en verdachte aanriepen, riep verdachte: “Het hoeft voor mij niet meer”. De verbalisanten forceerden toen de voordeur en gingen naar binnen. [verbalisant 1] vroeg verdachte waar hij was. [verbalisant 1] hoorde de stem van verdachte op de bovenverdieping. [verbalisant 4] en [verbalisant 1] zagen dat de gehele hal op de bovenverdieping bezaaid was met een doorzichtige vloeistof. Deze vloeistof had de hevige bedwelmende geur van een brandbare vloeistof. In de hal stond een jerrycan op de grond, waar de dop van af was. [verbalisant 4] en [verbalisant 1] zagen dat verdachte op bed zat met een brandende sigaret in zijn handen in de kamer direct voor hen terwijl zij nog op de trap stonden. Verdachte zei: “Ik ben er klaar mee” en de verbalisanten zagen dat verdachte de nog brandende sigaret met zijn hand richting de grond bracht. De verbalisanten schrokken hier enorm van en dachten dat zij dood zouden gaan. [verbalisant 1] riep: “Benzine, weg hier!” en [verbalisant 4] riep: “Hij heeft een sigaret.” Alle vier verbalisanten renden toen de woning uit. Eenmaal buiten ontruimden de verbalisanten de woningen op huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . De bewoners van huisnummer [huisnummer 2] waren niet thuis. De bewoners van huisnummer [huisnummer 1] verlieten hun woning onmiddellijk. De verbalisanten riepen verdachte vervolgens meermalen aan. Op enig moment verscheen hij bij het slaapkamerraam op de bovenverdieping aan de voorzijde van de woning. Hij had een nog brandende sigaret en een oranje aansteker vast. [verbalisant 1] en [verbalisant 3] gingen toen met verdachte in gesprek bij het open raam. Verdachte gaf meermalen aan dat het voor hem niet meer hoefde en dat hij een einde aan zijn leven ging maken. Verdachte liep meermalen de woning verder in, uit het zicht van [verbalisant 3] . Hij hield daarbij de aansteker in zijn hand. Zodra verdachte uit beeld raakte, renden [verbalisant 3] en [verbalisant 1] weg uit angst dat verdachte zijn woning in de brand zou steken. De verbalisanten vreesden voor hun leven. [verbalisant 3] vroeg aan verdachte of er benzine boven op de vloer lag. Verdachte bevestigde dit. [verbalisant 3] vroeg toen of er beneden ook benzine op de vloer lag, waarop verdachte antwoordde dat alles onder de benzine zat. [verbalisant 3] vroeg verdachte hoe hij dan zelfmoord wilde plegen, waarop verdachte antwoordde: “Ik steek de boel in de fik”. [verbalisant 3] vroeg aan verdachte hoe veel liter de jerrycan met benzine was. Verdachte antwoordde: “Groot genoeg”. [verbalisant 3] gaf aan dat de woningen van de buren voor de veiligheid waren ontruimd. Verdachte gaf daarop aan dat er zeker iets ging gebeuren. Op enig moment verdween verdachte weer uit het zicht van [verbalisant 3] . Kort daarna kwam hij terug met een groot koksmes in de ene hand en een nieuwe brandende sigaret in de andere hand. Op verzoek van [verbalisant 3] legde verdachte het mes weg. Verdachte stak tijdens het verdere verloop van het gesprek geen nieuwe sigaretten aan, maar was nog in het bezit van de aansteker. Nadat een van de later ter plaatse gekomen onderhandelaren het gesprek had overgenomen, lukte het deze om verdachte naar de voordeur te praten. Hierna is verdachte, om 11.25 uur, aangehouden. [2]
Nadat verdachte was aangehouden, is zijn woning door de politie betreden. De begane grond was vrij van vloeistoffen. De trap naar de eerste verdieping was besmeurd met een vloeistof die naar benzine dan wel olie rook. De trap was ook heel glad. Op de vloer van de hal op de eerste verdieping hadden ook vloeistoffen gelegen. [3]
Er is forensisch onderzoek verricht in de woning van verdachte. Op de overloop van de eerste verdieping van de woning werd een oranje jerrycan met een inhoud van 5 liter aangetroffen. Deze was voor ongeveer een derde gevuld met een vloeistof. Er werd een bemonstering genomen van de inhoud van de jerrycan (SIN-nummer AAPG4020NL) en van de vettige substantie op de bovenste twee traptreden (SIN-nummer AAPG4019NL). [4]
Deze sporen zijn door het NFI onderzocht. Het NFI heeft geconcludeerd dat de vloeistof met SIN-nummer AAPG4020NL een ontbrandbare vloeistof betreft, namelijk 2-takt alkylaatbenzine. In het monster met SIN-nummer AAPG4019NL zijn op relatief laag concentratieniveau vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van ingedampte alkylaatbenzine. Tevens is in het extract van het gaasje een synthetische smeerolie aangetoond. Deze combinatie van stoffen wijst op een ingedampte 2-takt alkylaatbenzine. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was. Hij rende naar beneden en raapte de jerrycan op. Toen hij terug naar boven rende, hield hij de jerrycan een aantal keren schuin. Hij wilde op die wijze afstand creëren tussen zichzelf en de verbalisanten. Hij voelde zich daardoor veilig. [6]
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verdachte 2-takt alkylaatbenzine heeft verspreid over de trap en de hal op de bovenverdieping van zijn woning. Daarnaast heeft hij meermalen zichtbaar een brandende sigaret in zijn hand gehad in de woning en liep hij daarmee rond. Bovendien hield verdachte zichtbaar een aansteker in zijn hand. Verdachte heeft - toen de politie buiten de woning stond - onder andere geroepen: “Ik steek de boel in de fik”. Verder gaf verdachte aan dat de hele woning onder de benzine zat en dat er zeker iets ging gebeuren.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe dit handelen dient te worden gekwalificeerd.
Primair is aan verdachte een poging tot brandstichting ten laste gelegd.
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat kan, ook als de verdachte zoals hier ontkent, of geen helderheid verschaft, het geval zijn bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Daarmee wordt ook afbakening van de poging ten opzichte van de strafbare voorbereiding bevorderd. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld (vgl. Hoge Raad 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:762).
Verdachte heeft verklaard dat hij niet daadwerkelijk het voornemen had om brand te stichten. Hij wilde de politie op afstand houden. Daarnaast was zijn gedrag volgens hem een schreeuw om hulp. Naar het oordeel van de rechtbank past die verklaring bij wat uit het dossier naar voren komt. Verdachte was vanaf het moment dat de politie bij de woning kwam, gedurende bijna drie uur in zijn woning aanwezig. Al toen de verbalisanten binnenkwamen, had hij 2-takt alkylaatbenzine over de trap en over de vloer van de hal op de bovenverdieping verspreid. Bovendien had hij toen al een brandende sigaret in zijn handen. Nadat de politie de woning had verlaten, had verdachte ook op meerdere momenten een brandende sigaret en/of een aansteker in zijn handen. Hij had dus alle gelegenheid om brand te stichten, maar deed dit niet. Dit is een sterke contra-indicatie voor het bestaan van een voornemen bij verdachte. Ook zijn de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm - mede gelet op dit tijdsverloop en het ontbreken van een concrete handeling die daadwerkelijk brand zou (kunnen) opleveren - niet gericht op de voltooiing van de brandstichting, zodanig dat hieruit een voornemen tot brandstichting kan worden afgeleid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte een brandende sigaret naar de grond zou hebben gebracht toen hij in de slaapkamer van zijn zoon was en uit het dossier niet blijkt dat in die kamer een brandbare vloeistof aanwezig was.
Nu het voornemen van verdachte om brand te stichten niet kan worden bewezen, zal de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de subsidiair ten laste gelegde bedreiging bewezen kan worden verklaard.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld, heeft verdachte een brandbare vloeistof verspreid op de trap en de hal op de bovenverdieping van zijn woning. Bovendien had hij op meerdere momenten een brandende sigaret en/of een aansteker vast en riep hij naar de politie dat hij de boel in de fik zou steken. Door deze gedragingen heeft verdachte de aanwezige verbalisanten opzettelijk bedreigd met brandstichting. Bij de verbalisanten kon, gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder deze is gedaan, de redelijke vrees worden opgewekt dat verdachte daadwerkelijk brand zou stichten, waardoor zij gevaar zouden lopen. Hiervoor is niet vereist dat achteraf is gebleken dat verdachte ook daadwerkelijk brand had kunnen stichten waarbij de verbalisanten in gevaar zouden kunnen komen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd.
Dat de verbalisanten niet in de woning aanwezig waren op het moment dat verdachte riep dat hij de boel in de fik zou steken, doet aan het voorgaande niet af. De gedragingen van verdachte dienen in onderlinge samenhang te worden bezien, waarbij van belang is dat een bedreiging niet enkel door het uiten van bedreigende taal kan plaatsvinden, maar ook door daden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de tenlastelegging, in combinatie met de inhoud van het procesdossier zoals hiervoor weergegeven, voldoende duidelijk wordt dat met de ten laste gelegde ‘aanwezigen’ (ook) de verbalisanten worden bedoeld. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte ‘aanwezigen’ heeft bedreigd met brandstichting.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de bewoners of aanwezigen van/in belendende woningen van zijn woning of (andere) buurtbewoners heeft bedreigd. Uit het dossier blijkt immers niet dat zij daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging door verdachte, hetgeen wel vereist is voor een bewezenverklaring. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, nu de bewoordingen van verdachte moeten worden gezien als evidente uitingen van onmacht en frustratie, geuit tijdens een toestand van ernstige geestelijke ontregeling. Deze uitingen konden bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in redelijkheid niet leiden tot de vrees dat zij daadwerkelijk het leven zouden kunnen verliezen.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 17 augustus 2022 om 8.34 uur werd gebeld door verdachte. Toen zij opnam, hoorde zij een mannenstem zeggen: “Met [verdachte] , is [slachtoffer 1] bij jou?”. [slachtoffer 1] - die op dat moment doordat de relatie met verdachte over was bij [slachtoffer 2] verbleef - was toen in de achtertuin aan het bellen en kon het gesprek niet horen. [slachtoffer 2] gaf aan dat [slachtoffer 1] niet bij haar was, omdat zij bang was en niet wilde dat verdachte naar haar woning kwam. Verdachte vroeg toen: “Weet je waar ze is? [slachtoffer 1] is weg bij mij”. Verdachte moest toen huilen. Hij zei huilend woorden zoals: “Ik kan niet zonder haar leven. Als ze niet terug komt dan beroof ik mijzelf van het leven. Ik zal alle pillen die in huis liggen innemen en ik snijd mijn polsen door.”. [slachtoffer 2] schrok hiervan en gaf aan dat zij hulp wilde inschakelen voor verdachte. Opeens sloeg het verdriet van verdachte in het telefoongesprek over naar woede en agressie. Verdachte zei woorden zoals: “ [slachtoffer 1] is wel bij jou. Ik kom naar je toe en zeg maar dag met je leven van jou en je kleine” en “Ik maak je dood”. Omdat verdachte zo wanhopig maar ook woedend klonk, was [slachtoffer 2] in de veronderstelling dat verdachte zijn bedreigingen tot uiting zou kunnen brengen. Verdachte bedreigde ook zijn zoontje en [slachtoffer 1] . Hij zei dat hij zowel [slachtoffer 1] als zijn zoontje zou meenemen in de dood. [slachtoffer 2] hoorde tussen het huilen door dat hij wanhopig was, maar juist vanaf het moment dat zijn verdriet omsloeg naar woede, hoorde [slachtoffer 2] dat verdachte rustig en ijzig ging praten. Daarbij zei hij dat hij haar dood wilde maken. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij volledig overstuur met [slachtoffer 2] heeft gebeld. Hij verloor de controle over zijn emoties toen hij hoorde dat [slachtoffer 1] bij [slachtoffer 2] was en dus ontdekte dat [slachtoffer 2] had gelogen over de aanwezigheid van [slachtoffer 1] bij haar in de woning. Verdachte kan zich niet alles van het gesprek herinneren. Hij weet ook niet meer precies wat hij heeft gezegd. [8]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte past bij de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de stemming van verdachte in het gesprek op enig moment omsloeg. Verdachte heeft dit bevestigd. [slachtoffer 2] heeft gedetailleerd verklaard welke bedreigingen verdachte hierna uitte. Verdachte heeft daar enkel tegenover gesteld dat hij zich niet meer precies kan herinneren wat hij heeft gezegd. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in ander bewijs, namelijk in de verklaring van verdachte zelf, zodat wordt voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank stelt, gelet hierop, vast dat verdachte aan [slachtoffer 2] onder andere de woorden heeft toegevoegd "ik kom naar je toe en zeg maar dag met je leven van jou en je kleine" en "ik maak je dood". De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of deze uitingen een strafbare bedreiging opleveren.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is in een geval als het onderhavige vereist dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake. De door verdachte geuite bewoordingen, bezien tegen de achtergrond dat verdachte kwaad was omdat [slachtoffer 2] had gelogen over de aanwezigheid van [slachtoffer 1] in haar woning, konden bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees opwekken dat verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren. Dat de uitingen van verdachte mogelijk zijn ingegeven door onmacht en frustratie door de beëindiging van zijn relatie, doet aan de dreigende aard van zijn uitingen niet af.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd door haar de woorden toe te voegen "ik kom naar je toe en zeg maar dag met je leven van jou en je kleine" en "ik maak je dood".
Hoewel verdachte in het telefoongesprek met [slachtoffer 2] ook uitingen heeft gedaan aan het adres van [slachtoffer 1] , acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze uitingen aan [slachtoffer 1]
zelfheeft toegevoegd, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank komt daarom niet toe aan een verdere bespreking van dit onderdeel van de tenlastelegging en zal verdachte daarvan vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks17 augustus 2022 te Duiven
een/de bewoner(s) en/of aanwezige(n) in (een) belendende woning(en) van [adres 2] , in elk geval één of meerdere buurtbewoner(s) en/ofaanwezige
(n
),heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of
- brandstichting,
door:
- benzine, in elk geval een
vluchtige en/ofbrandbare vloeistof, over de trap van zijn woning
heeft gegotente gietenen
/of
- met een brandende sigaret en/of een aansteker door voornoemde woning
heeft gelopente lopen, in elk geval met die brandende sigaret en/of een aansteker in de woning aanwezig is geweesten
/of
- te roepen: "ik steek de boel in de fik"
, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op
of omstreeks17 augustus 2022 te Duiven
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door
die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen dat die [slachtoffer 1] en haar zoon hun leven niet meer zeker zullen zijn en/of die [slachtoffer 1] en haar zoontje mee zou nemen in de dood,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/ofdie [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "ik kom naar je toe en zeg maar dag met je leven van jou en je kleine" en
/of"ik maak je dood"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende kennelijke taal- en/of schrijffouten, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte naar zijn standpunt verminderd toerekeningsvatbaar is. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd. Een deels voorwaardelijke straf heeft ten opzichte van een tbs-maatregel als nadeel dat verdachte ervoor kan kiezen zijn straf uit te zitten en onbehandeld weer op straat te komen. Dat is onwenselijk, gelet op de problematiek van verdachte. Bij de tbs-maatregel dienen de voorwaarden te worden opgelegd die door de reclassering zijn geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Voor zover de rechtbank aan verdachte geen tbs-maatregel zou opleggen, maar zou volstaan met een deels voorwaardelijke straf, heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden bij dit voorwaardelijke strafdeel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, voor het geval toezicht en behandeling na ommekomst van negen jaar nog wenselijk zijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte - gelet op de aard en ernst van de feiten (voor zover bewezen) en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid - geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan voor de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De psycholoog en de psychiater adviseren aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, maar schrijven ook dat gedacht kan worden aan een tbs-maatregel met voorwaarden, als dit door de rechtbank proportioneel wordt geacht. Hierdoor wordt behandeling van verdachte gegarandeerd. De reclassering heeft onvoldoende onderbouwd waarom een tbs-maatregel noodzakelijk is. Bovendien is het opleggen van een dergelijke maatregel niet proportioneel en zijn er minder belastende alternatieven voorhanden. Uiterst subsidiair dient de tbs-maatregel gemaximeerd te worden. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen, omdat dat niet proportioneel is en bovendien geen sprake is van een geweldsfeit. Mocht de rechtbank geen tbs-maatregel aan verdachte opleggen, dan kan op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht bovendien geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen. Hij heeft politieagenten bedreigd door aan te geven zijn woning in brand te zullen steken, terwijl zij in de nabijheid van zijn woning waren. Verdachte heeft hierbij ook daadwerkelijk een brandbare vloeistof in de woning verspreid en met brandende sigaretten en een aansteker door de woning gelopen. Op deze wijze heeft verdachte urenlang een dreigende en zeer onveilige situatie laten bestaan, waardoor een complete straat moest worden afgezet en woningen moesten worden ontruimd. Dit is een zeer ernstige en gevaarlijke vorm van bedreiging, die bovendien voor gevoelens van angst en onveiligheid zorgt in de samenleving en bij de direct betrokkenen in het bijzonder. De politieagenten waren juist ter plaatse om verdachte te helpen. Verdachte heeft zich daarvan kennelijk geen rekenschap gegeven. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een doodsbedreiging aan het adres van [slachtoffer 2] , omdat zij de ex-partner van verdachte in haar woning liet verblijven. Ook dit soort bedreigingen leveren gevoelens van angst en onveiligheid op. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Mate van toerekeningsvatbaarheid
Verdachte is onderzocht door psychiaters prof. dr. R.J. Verkes en drs. A.M.M. Jongerius. Zij hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, een persoonlijkheidsstoornis met gemengde (o.a. borderline, narcistische en dwangmatige) kenmerken, een stoornis in het gebruik van cocaïne (in remissie in detentie), een stoornis in het gebruik van diazepam (in remissie in detentie) en een lichte stoornis in het gebruik van cannabis (in remissie in detentie). Deze stoornissen waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Bovendien was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een psychotische stoornis door het gebruik van dexamfetamine, een delirium door een gecombineerde intoxicatie door (dex)amfetamine en oxycodon en mogelijk een onttrekkingssyndroom van cannabis en/of diazepam. Deze stoornissen beïnvloedden volgens de psychiaters de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte had hierdoor een verminderde mogelijkheid om te komen tot adequaat doelgericht gedrag. De realiteitstoetsing ontbrak. Hij bevond zich voordat hij de verdovende middelen gebruikte al in een psychisch sterk ontregelde toestand, die door de gecombineerde intoxicatie verder is verergerd. Hij was ten tijde van het tenlastegelegde op basis van de genoemde stoornissen, de ernstige intoxicatie en het middelengebruik, dan wel onttrekkingsverschijnselen van andere middelen ernstig psychisch ontregeld en (sterk) onder invloed, en daarmee onvoldoende of niet in staat de consequenties van zijn handelen te overzien of zijn gedrag bij te kunnen sturen. Het toestandsbeeld op zichzelf ten tijde van het tenlastegelegde zou leiden tot een advies om verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen, maar het middelengebruik - en mogelijk de onttrekkingsverschijnselen van andere middelen - speelde(n) een doorslaggevende rol bij het ontstaan van dit beeld. Vanuit gedragskundig perspectief was verdachte niet geheel vrij in het al dan niet gebruiken van de middelen, maar er kan niet worden gesteld dat hij in het geheel geen keuze meer had. Samenvattend wordt geadviseerd verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte is verder onderzocht door psycholoog drs. K.A. Rose. Zij heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, een andere persoonlijkheidsstoornis met gemengde kenmerken en een cocaïne- en dexamfetaminegerelateerde stoornis. Hiervan was ook ten tijde van het tenlastegelegde sprake, waarbij bovendien sprake was van een psychotische stoornis door het gebruik van cocaïne. Deze stoornissen beïnvloedden volgens de psycholoog de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte heeft, in de dagen rondom het tenlastegelegde, (veel) middelen gebruikt terwijl hij psychisch niet stabiel was, wetende dat dit zijn gevoel en gedrag sterk negatief kon beïnvloeden. Hij gebruikte medicatie en cocaïne als zelfmedicatie, terwijl het een averechts en schadelijk effect op zijn functioneren heeft. Dit heeft bij verdachte gezorgd voor nog meer ontregeling, terwijl hij vanwege zijn autisme al kwetsbaarder is voor (rand-psychotische) ontregeling.
Door cocaïnegebruik wordt de realiteitstoetsing nog meer verstoord en kan hij nog achterdochtiger worden en (zelf)destructieve voornemens hebben met het risico op gevaarlijk gedrag voor zichzelf en zijn omgeving. Er was sprake van een sterke psychotische ontregeling ten tijde van het tenlastegelegde, vanwege zijn cocaïne- en medicatiegebruik, wat ervoor heeft gezorgd dat hij nauwelijks in staat was om helder na te denken over zijn gedrag. Verdachte kon hebben geweten dat drugsgebruik invloed zou hebben op zijn denken en gedrag, waardoor de verantwoordelijkheid niet volledig bij hem kan worden weggenomen.
Samenvattend wordt geadviseerd verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt, op de daarvoor in de rapporten genoemde gronden, de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat het hiervoor bewezenverklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 24 februari 2023, waaruit blijkt dat hij geen relevante recidive heeft. In 2003 is verdachte veroordeeld wegens bedreiging en in 2007 heeft hij een transactie ontvangen wegens een overtreding van het Vuurwerkbesluit. Verder is geen sprake van veroordelingen voor strafbare feiten.
Uit het rapport van de psychiaters blijkt dat het risico op herhaling van de ten laste gelegde feiten als verhoogd wordt ingeschat, gelet op de stoornissen van verdachte. Bij de bepaling van dit risico is van belang of verdachte de kans krijgt, en gebruikt, om zijn ingesleten gedragspatronen, voor zover mogelijk, duurzaam te veranderen, zijn beperkingen te leren accepteren, abstinent te blijven van middelen en zijn sociale toekomst en leven anders in te richten dan hij gewend was.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat de kans op recidive toeneemt wanneer sprake is van psychische ontregeling. Het grootste risico op recidive is gelegen in het psychisch toestandsbeeld, de psychosociale omstandigheden en het middelengebruik van verdachte, waarbij inadequate copingvaardigheden ervoor zorgen dat verdachte in stressvolle omstandigheden zijn toevlucht zoekt in middelengebruik. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog.
De straf
Zowel de psychiaters als de psycholoog hebben geadviseerd dat verdachte na zijn detentie start met een klinische behandeling op een forensisch psychiatrische afdeling. Verdachte heeft (veel) tijd nodig om nieuw gedrag aan te leren en te aarden, dus is een zekere mate van intensiteit en structuur noodzakelijk voordat kan worden overgegaan op ambulante behandeling in combinatie met - bijvoorbeeld - beschermd wonen. Deze behandeling en begeleiding kan in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf plaatsvinden, met daarbij reclasseringstoezicht. Verdachte is gemotiveerd mee te werken en heeft nog niet eerder een behandeling gevolgd in een strafrechtelijk kader. Het nadeel van deze strafmodaliteit is evenwel dat verdachte onbehandeld kan terugkeren in de maatschappij indien hij zich niet aan de voorwaarden houdt en de voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd, iets wat onwenselijk is. De verwachting is echter dat verdachte detentie zal willen vermijden, zodat dit kader voldoende borg kan bieden. Een tbs-maatregel met voorwaarden kan als alternatief worden overwogen, mits dit proportioneel wordt geacht.
De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, nu verdachte zich in het verleden niet steeds heeft gehouden aan afspraken in het kader van vrijwillige hulpverlening, waardoor deze niet goed tot stand kwam. Daarnaast heeft hij meerdere malen bezwaar ingediend tegen de hulpverlening, omdat hij vond dat hem niet de juiste hulp werd geboden. Een tbs-maatregel met voorwaarden is volgens de reclassering noodzakelijk, zodat zekerheid bestaat dat verdachte behandeld wordt. Het risico dat verdachte bij een voorwaardelijke straf ervoor zal kiezen de straf uit te zitten, is te groot. Er wordt geadviseerd bij een tbs-maatregel als bijzondere voorwaarden op te leggen: het meewerken aan reclasseringstoezicht, het meewerken aan time-out, niet naar het buitenland reizen, de opname in een zorginstelling, het meewerken aan ambulante behandeling, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, een alcoholverbod en een locatieverbod.
Hoewel de reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een dergelijke maatregel in deze zaak niet passend is. Op grond van artikel 37a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht dient de rechtbank bij het opleggen van een tbs-maatregel onder andere de ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven in aanmerking te nemen. Nu geen sprake is van relevante recidive, verdachte in het (verdere) verleden bovendien niet vaak is veroordeeld wegens een misdrijf en bovendien sprake is van een bewezenverklaring van twee bedreigingen, en dus niet van een van de zwaardere misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een tbs-maatregel aan verdachte niet proportioneel is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet eerder behandeld is in een verplichtend kader en bovendien bereidwillig lijkt te zijn mee te werken aan de voorgestelde behandeling en begeleiding. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel in een verplichtend kader behandeld dient te worden, gelet op zijn problematiek. De rechtbank is van oordeel dat deze behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel moet plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten de oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van de buitencategorie en aan een telefonische bedreiging. Een andere straf dan een gevangenisstraf zou in deze zaak de ernst van deze feiten miskennen.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren in deze zaak passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen, althans gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bedreiging met brandstichting en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank is, gelet op de zeer gevaarzettende aard van het bewezenverklaarde en op de inhoud van de rapporten van de deskundigen, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - zonder behandeling en begeleiding - wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de aan verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel kan op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht enkel worden opgelegd indien aan de verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd, een gevangenisstraf wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, voor bepaalde misdrijven die verband houden met terrorisme of voor specifiek genoemde misdrijven. Geen van die gevallen doet zich in deze zaak voor. De rechtbank zal daarom aan verdachte geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden. Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde aanwezigheid. Verdachte werkt mee aan huisbezoeken en geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners. Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering en werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht;
- verdachte voor een time-out kan worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte zich laat opnemen in FPA De Boog of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- verdachte zich laat behandelen door IrisZorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra verdachte zijn klinische behandeling heeft afgerond. De behandeling duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verdachte zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling start zodra verdachte zijn klinische behandeling heeft afgerond. De behandeling duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start vanaf het moment dat verdachte zijn klinische behandeling heeft afgerond. Het verblijft duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte zich niet bevindt in de Rottumstraat in Duiven, zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Bos (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. M.M. Klaasen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022400709, gesloten op 8 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 26-27.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
4.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ), p. 70-72.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport ‘Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een incident in Duiven op 17 augustus 2022’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 september 2022, p. 73-76.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2023.
7.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 17-19.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2023.