Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure in de hoofdzaak
- de conclusie van antwoord van SJG
2.De procedure in de vrijwaringszaak
- het tussenvonnis van 22 juni 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 september 2022.
3.De feiten in de hoofdzaak
De rechtbank heeft -met instemming van [eiseres hfdz.] en [betrokkene 1] - een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming bevolen naar onder meer de vraag of er factoren zijn die contact tussen [naam dochter] en haar vader belemmeren.
“(…)[naam dochter] zegt: ’mijn vader doet nare dingen’(…)’Mijn vader doet met zijn vinger pijn bij mijn billen’ (…).”
“(…) Toen zei [naam dochter] : Mijn papa is niet zo lief, die doet geen leuke dingen(…) Hij doet niet lief en doet zijn vinger in mijn billen zei [naam dochter] toen.En hij jokt, hij zegt dat hij het niet doet maar hij heeft het wel gedaan zijn vinger in mijn billen (…). ”
Tevens is SJG verzocht erop toe te zien dat de omgangsregeling tussen [betrokkene 1] en [naam dochter] , die na de aangifte van [eiseres hfdz.] was opgeschort, zo spoedig mogelijk weer wordt opgestart.
In het daarvan opgemaakte verslag (productie 10 van [eiseres hfdz.] ) van 28 februari 2014 komen onder meer de navolgende passages voor:
“Reden van verwijzing
In haar rapport van 31 maart 2014 (productie 12 van [eiseres hfdz.] ) vermeldt [gedaagde 1] als haar conclusie:
“ [naam dochter] toont duidelijke kenmerken van het ontwikkelen van een ernstige vorm van het zogenaamde PAS-syndroom.Persoonlijkheidsproblematiek bij de moeder is vanuit de rapportage aantoonbaar en de
Voor de mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd van BJZ, mevrouw [naam gezinsvoogd] (hierna: [naam gezinsvoogd] ) per mail van 18 november 2014 (productie 13 van [eiseres hfdz.] ) aan [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] laten weten dat zij op de zitting geen voorkeur zal uitspreken voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] , daarbij verwijzend naar op 23 oktober 2014 met [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] gemaakte nieuwe afspraken.
Op de zitting is [gedaagde 2] , in plaats van [naam gezinsvoogd] , namens BJZ verschenen.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting (productie 14 van [eiseres hfdz.] ) heeft [gedaagde 2] onder meer verklaard:
“Het is niet zo dat ik de kant van een ouder kies. De vader heeft bij mij nooit de indruk gewekt niet mee te werken. Het is van belang dat er een keuze wordt gemaakt. De huidige situatie is enorm slecht voor [naam dochter] . De hoofdverblijfplaats van [naam dochter] is nu bij de moeder. Dit heeft niet te maken met het feit dat de thuissituatie bij de vader geen goede plaats voor [naam dochter] zou zijn (…) Ik vind dat vader in een negatief daglicht wordt gesteld. Ik heb wat betreft vader nooit iets negatiefs ervaren.”
De rechtbank is gebleken dat er sprake is van een diep geworteld en geëscaleerd conflict
In hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg het beroep van [gedaagde 1] tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege verworpen (productie 17 van [eiseres hfdz.] ).
In de beslissing komt nog de volgende passage voor: “Dat verweerster zich achteraf heeft gerealiseerd dat zij ter zitting van de kinderrechter het standpunt van BJZ en de motivatie daarvan duidelijker naar voren had moeten brengen valt ook af te leiden uit het feit dat verweerster ter zitting van het College heeft erkend dat haar verklaring afgelegd op de zitting waarin is opgenomen “dat de vader tegenover BJZ nimmer de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de hulpverlening” en mede toe heeft geleid dat de hoofdverblijfplaats van de dochter door de rechter bij de vader is vastgesteld (…) Daarmee heeft verweerster op dit punt, uitgaande van het door BJZ (…) weergegeven zienswijze niet in het belang gehandeld van de dochter (…)”Het College van Beroep van het NIP heeft het beroep van [gedaagde 2] tegen de beslissing van het College van Toezicht bij beslissing van 11 november 2016 ongegrond verklaard (productie 19 van [eiseres hfdz.] ).
3.23. Bij -niet in het geding gebrachte- beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018 is [betrokkene 1] belast met het eenzijdig gezag over [naam dochter] .
“Verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde tegenover derden in verband met een handelen of nalaten in de verzekerde hoedanigheid zoals omschreven in de polis en conform de van toepassing verklaarde voorwaarden en rubrieken.”
“(…)
“De verzekeraar vergoedt, boven het verzekerde bedrag per aanspraak, zonder aftrek van het eigen risico:(…)2.kosten van verweerterzake met goedvinden of op verlangen van de verzekeraar verleende rechtsbijstand en/of gevoerde procedures tegen ingestelde aanspraken, ook al blijken deze ongegrond, met inbegrip van de proceskosten tot betaling waarvan de verzekerde mocht worden veroordeeld;(…).”
“Meeverzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde instelling voor zuivere vermogensschade als gevolg van onrechtmatige adviezen. Onder “zuivere vermogensschade” wordtnadrukkelijk uitsluitendverstaan:
“(1) Haar vorderingen tot schadevergoeding van moeder( [eiseres hfdz.] , rechtbank)
ex art. 6:106 BW en 6:162 BW toe te wijzen en haar een bedrag toe te kennen dat zij later in dit geding zal kwantificeren maar boven de € 84.000,= ligt en daarnaast ook een bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen, in goede justitie vastgesteld met het oog op de zeer ernstige aantasting in persoon en integriteit die moeder heeft moeten lijden en nog steeds lijdt;(…)”.
5.Het geschil
De advocaat van [betrokkene 1] heeft deze rapportage van [gedaagde 1] bij de rechtbank gepresenteerd als basis voor het gedane verzoek van [betrokkene 1] om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te verplaatsen naar hem.
SJG heeft tevens gehandeld in strijd met de in het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet gegeven norm verantwoorde werktoedeling die als richtinggevend wordt gegeven bij complexe echtscheidingszaken en bij zaken waarbij beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdende handelingen jegens een jong kind spelen.
SJG heeft haar taak om [naam dochter] te beschermen verwaarloosd.
De civiele rechter heeft op grond van een valse voorstelling van zaken eerst [naam dochter] weggehaald uit de beschermende omgeving en vervolgens [eiseres hfdz.] als beschermende moeder haar gezag ontnomen.
De beslissing van 18 december 2014 om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] naar [betrokkene 1] te verplaatsen is ook de basis geweest voor de nadien genomen beslissing om [eiseres hfdz.] het gezag te ontnemen, omdat de basis daarvoor was dat [eiseres hfdz.] een ouderverstotende, dominerende en controlerende ouder is, hetgeen schadelijk is voor [naam dochter] .
Het handelen van ieder van hen is condicio sine qua non geweest voor het feit dat de rechtbank zonder dat te beseffen besliste op grond van een volstrekte valse voorstelling van zaken en het normschendend handelen van ieder van de drie gedaagden voor zich en tezamen. In plaats van als de beschermende ouder die [eiseres hfdz.] was, is zij door toedoen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG, al dan niet op verzoek van [betrokkene 1] , neergezet op een wijze die haar in de loop van 10 jaar zeer heeft aangetast in haar integriteit en persoon.
zal haar schade op een later moment preciseren en kwantificeren. De schade zal boven de € 84.000,-- uitkomen.
a. voor zover de vorderingen in de hoofdzaak geheel of te dele worden toegewezen Achmea tegelijkertijd zal veroordelen om aan SJG te betalen al datgene waartoe SJG bij dat vonnis ten behoeve van [eiseres hfdz.] mocht worden veroordeeld;
Tevens vloeit uit artikel 2 sub 6 van de Algemene Voorwaarden voort dat Achmea verplicht is om de kosten van verweer (buitengerechtelijke- en gerechtelijke kosten met inbegrip van een proceskostenveroordeling) tegen de claim van [eiseres hfdz.] te dragen, ook als de claim van [eiseres hfdz.] ongegrond blijkt te zijn.
6.De beoordeling in de hoofdzaak
De rechtbank wil wel aannemen dat de door [eiseres hfdz.] tegen [betrokkene 1] gedane aangifte van seksueel misbruik alsmede dit rapport van [gedaagde 1] onderdeel hebben uitgemaakt van de gedingstukken, maar daar moet het dan ook bij blijven. Immers, de rechtbank heeft in haar beschikking van 18 december 2014 met geen woord gerept over de vraag welke betekenis zou moeten worden toegekend aan de door [eiseres hfdz.] aan het adres van [betrokkene 1] geuite beschuldiging dat [betrokkene 1] [naam dochter] seksueel heeft misbruikt. Evenmin verwijst de rechtbank in haar beschikking naar de inhoud van het rapport van [gedaagde 1] . De rechtbank kan er bij deze stand van zaken niet vanuit gaan dat de uitlatingen die [gedaagde 1] in haar rapport over [eiseres hfdz.] heeft gedaan een (beslissende) rol hebben gespeeld bij de beslissing van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] (die destijds bij [eiseres hfdz.] woonde) te verplaatsen naar [betrokkene 1] . Als dat wel zo zijn, dan is het niet goed denkbaar dat de rechtbank dit in haar motivering niet tot uitdrukking zou hebben gebracht. De rechtbank kan niet in het hoofd kijken van de rechter die die beslissing heeft genomen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de suggestie van [eiseres hfdz.] dat de rechtbank zich destijds onbewust heeft laten leiden door de inhoud van de rapportage van [gedaagde 1] .
zich beriep niet van toepassing was op de aan het hof ter beoordeling voorgelegde zaak. Ten overvloede heeft het hof overwogen dat het belang van [naam dochter] zich verzette tegen het onderzoek zoals [eiseres hfdz.] beoogde, ook indien het enkel de ouders zou betreffen. Het hof heeft daaraan toegevoegd dat het in het verleden door [eiseres hfdz.] gestelde seksueel misbruik van [naam dochter] door geen enkele deskundige is bevestigd.
Nu [gedaagde 1] voor haar handelwijze in twee instanties door de tuchtrechter is berispt, is op dit punt in voldoende mate sprake van genoegdoening, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een vergoeding van immateriële schade toe te kennen, mede gelet op het feit dat uit de door de rechtbank en het hof genomen beslissingen niet blijkt dat deze mede op het rapport van [gedaagde 1] zijn gebaseerd.
Daarbij is van belang dat de Stichting heeft verklaard dat de vader nimmer de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de hulpverlening.”niet correspondeert met wat zij over instelling van [betrokkene 1] ter zitting heeft verklaard. [gedaagde 2] heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting immers verklaard:
“De vader heeft bij mij nooit de indruk gewekt niet mee te werken.”Van groot belang is dit echter niet. De rechtbank heeft mede uit de overige verklaringen van [gedaagde 2] ter zitting kunnen afleiden dat [gedaagde 2] er vertrouwen in had dat [betrokkene 1] zich in deze coöperatief zou opstellen. [eiseres hfdz.] heeft niet gesteld dat [gedaagde 2] ervan op de hoogte was dat [betrokkene 1] in het verleden heeft geweigerd mee te werken aan een specialistisch onderzoek door Pro Persona dat er op gericht was te inventariseren wat er aan de hand was ten aanzien van het door [eiseres hfdz.] geuite vermoeden van seksueel misbruik. Omdat [gedaagde 2] niet de gezinsvoogd van [naam dochter] was, is het niet verwonderlijk dat zij daarvan wellicht niet op de hoogte was. Wat daarvan ook zij, het enkele feit dat [betrokkene 1] niet vrijwillig aan dat onderzoek heeft willen meewerken, behoefde er voor [gedaagde 2] niet aan in de weg te staan om aan te nemen dat [betrokkene 1] (wel) zou willen meewerken aan hulpverlening. Die hulpverlening was er immers op gericht om in het belang van [naam dochter] de communicatie tussen [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] te verbeteren.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de (door [eiseres hfdz.] verkeerd geciteerde) verklaring van [gedaagde 2] haar als onrechtmatige daad kan worden verweten, laat staan dat deze verklaring voor de rechtbank van doorslaggevend belang is geweest om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te wijzigen.
heeft bij die vordering onvoldoende belang. SJG heeft immers aangevoerd dat [eiseres hfdz.] , voorafgaande aan de wijziging van het gezag over [naam dochter] , in de gelegenheid is geweest om te reageren op de inhoud van het door SJG samengestelde dossier alsmede dat de reactie daarop is meegenomen in de definitieve rapporten. Dit is door [eiseres hfdz.] niet tegengesproken.
a. aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor ieder van hen als volgt vastgesteld:
€ 2.785,00 (2,5 punten x € 1.114,00)
€ 3.348,00 (2,5 punten x € 1.114,00 voor de hoofdzaak) +€ 563,00 (1,0 punten x € 563,00 voor het incident)
7.De beoordeling in de vrijwaringszaak
de aansprakelijkheid van de verzekerde tegenover derden in verband met een handelen of nalaten in de verzekerde hoedanigheid zoals omschreven in de polis en conform de van toepassing verklaarde voorwaarden en rubrieken.”En tegen die aansprakelijkheid heeft SJG zich verweerd. De grondslag voor de aansprakelijkheid kan in dit geval niet los worden gezien van de gevorderde immateriële schadevergoeding. Alleen in het geval dat [eiseres hfdz.] van SJG enkel vergoeding van niet door de verzekeringsovereenkomst gedekte materiële schade zou hebben gevorderd, zou dat Achmea hebben ontheven van haar verplichting om SJG dekking te verlenen voor de kosten van verweer tegen de vorderingen van [eiseres hfdz.] . Maar dat is hier dus niet het geval. Aan de verplichting van Achmea om aan SJG dekking te verlenen voor de kosten van haar verweer, doet niet af de stelling van Achmea dat de immateriële schadecomponenten doorgaans in geen enkele verhouding staan tot de met het verweer tegen alle schadecomponenten gepaard gaande kosten. Anders dan Achmea betoogt is dat geen onaanvaardbare situatie. Indien Achmea een dergelijke beperkte omvang van het door haar te verzekeren risico voorstaat, dient zij de polisvoorwaarden daaraan aan te passen.
8.De beslissing
15 februari 2023voor het nemen van een akte door SJG over hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 7.12. is overwogen,
15 maart 2023mag reageren op de inhoud van de onder 8.5. bedoelde akte van SJG,