ECLI:NL:RBGEL:2023:4366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van gemachtigde bij beroepsprocedure inzake BPM en immateriële schadevergoeding

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin de bevoegdheid van een gemachtigde om beroep in te stellen namens twee belanghebbenden ter discussie stond. De rechtbank ontving informatie van de verweerder die leidde tot een onderzoek naar de machtiging die de gemachtigde zou hebben ontvangen. De belanghebbenden stelden dat zij geen toestemming hadden gegeven voor het instellen van de beroepsprocedure. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de overgelegde machtiging, er onvoldoende bewijs was dat de gemachtigde bevoegd was om namens de belanghebbenden op te treden. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

Daarnaast werd er een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een dergelijke vergoeding, omdat er geen sprake was van spanning of frustratie, aangezien de belanghebbenden nooit de intentie hadden om een beroepsprocedure te voeren. De rechtbank benadrukte dat de procedure niet bevoegdelijk was gestart en dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/1888

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], belanghebbende

en
de inspecteur van de Belastingdienst, backoffice BPM, kantoor Doetinchem,inspecteur
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]),
en
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid),te Den Haag, de Staat
(gemachtigde: [naam 3]).

Procesverloop

Belanghebbende heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voldaan voor de auto die op de bijlage staat vermeld.
De inspecteur heeft uitspraak gedaan op het daartegen tijdig gemaakte bezwaar.
Het daartegen gerichte beroepschrift is tijdig door de rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft besloten onder meer deze zaak vanaf 20 januari 2021 gezamenlijk te behandelen.
Op 1 maart 2021 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is
[naam 4] ([naam 4]) verschenen, bijgestaan door [naam 5]. Namens de inspecteur zijn de gemachtigden verschenen.
De inspecteur heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken (deels) elektronisch ingediend.
[naam 4] heeft gronden ingediend. De inspecteur heeft verweer gevoerd.
Op 28 april 2021 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is [naam 4] verschenen, bijgestaan door [naam 5]. Namens de inspecteur zijn de gemachtigden verschenen. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
[naam 4] heeft nadere gronden ingediend over de vergoeding van immateriële schade, proceskostenvergoeding, rente en het griffierecht. De inspecteur heeft nader verweer gevoerd.
De Staat heeft gereageerd op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
Op 28 juni 2021 is het onderzoek ter zitting hervat. Namens belanghebbende is
[naam 4] verschenen, bijgestaan door [naam 6] en [naam 5]. Namens de inspecteur zijn de gemachtigden verschenen. Namens de Staat zijn verschenen [naam 7] en [naam 8], bijgestaan door de gemachtigde en haar kantoorgenoot [naam 9].
De rechtbank heeft op 8 oktober 2021 tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan en daarbij de inspecteur in de gelegenheid gesteld één of meerdere gebreken te herstellen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [naam 4] heeft daarover een schriftelijke zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat in het pro-forma beroepschrift is vermeld dat namens belanghebbende beroep wordt ingesteld door [A BV]/ [naam 4]. Er is een volmacht overgelegd met datum 23 maart 2020 en een handtekening. Als bevoegd persoon is vermeld [eiser] (belanghebbende).
2. De inspecteur heeft in reactie op de tussenuitspraak bij e-mailbericht ontvangen door de rechtbank op 21 februari 2022 het gemotiveerde standpunt ingenomen dat [naam 4] niet optreedt met toestemming van belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur onder meer gewezen op een e-mailbericht van belanghebbende van 17 februari 2022 waarin belanghebbende het volgende heeft verklaard naar aanleiding van de afwikkeling van een eerdere zaak (18/2486):
“Geachte heer [naam 1],
Ik kan het me herinneren dat we elkaar via de telefoon hebben gesproken. Had toen aangegeven dat ze zonder mijn toestemming bepaalde dingen hebben uitgespookt! Als het moet doe ik direct aangifte!
Had een auto uit het buitenland gekocht die ingevoerd moest worden. Dat hebben ze voor mij gedaan. Achteraf bleek (had ik van u toen via de tel vernomen) dat ze in bezwaar (…?) zijn gegaan. Hiervoor hebben ze mijn handtekening gebruikt zonder dat ik het wist!
Dit zijn hun gegevens:
[bedrijfsgegevens]
Mijn contactpersoon van toen:
[voornaam persoon 5]
[telefoonnummer]
Heeft u hier voldoende aan?
Groet,
[eiser]”
Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank in de onderhavige zaak onderzocht of de handtekening, zoals die is geplaatst onder de door [naam 4] overgelegde volmacht, door belanghebbende is gezet. Daartoe heeft de rechtbank aan zowel [naam 4], als aan belanghebbende, een brief met bijlagen (de onder 1. bedoelde volmacht en het onder 2. bedoelde bericht van de inspecteur) gezonden met daarin het verzoek om een reactie. [naam 4] heeft per e-mailbericht van 25 februari 2022 aangegeven dat belanghebbende mogelijk in verwarring is en dat ten kantore van [naam 5] ([naam 5]) een machtiging is afgegeven. [naam 4] verwijst in die e-mail tevens naar een vergelijkbare zaak bij het Gerechtshof Den Bosch [1] waarin hij een "passende factuur" heeft gestuurd in de situatie waarin een belanghebbende heeft aangegeven de machtiging in te willen trekken. Desgevraagd heeft belanghebbende, bij e-mailbericht van 24 februari 2022, het volgende verklaard:
“…,
Ze hebben zonder mijn toestemming bezwaar ingediend. Waarschijnlijk om de BPM die ik heb betaald (zonder dat ik er achter zou komen) terug te krijgen.
Volgens mij valt dit onder fraude, want ze hebben mijn handtekening gebruikt zonder mijn toestemming!
Met vriendelijke groet,
[voornaam eiser]”
3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de twee verklaringen van belanghebbende dat hij geen toestemming heeft gegeven om namens hem een (beroeps)procedure te voeren. Dat [naam 4] verklaart dat belanghebbende ten kantore van [naam 5] wel ‘een machtiging’ heeft ondertekend, strookt niet met de stellige ontkenning van belanghebbende. Een verklaring van [naam 5] ontbreekt, terwijl de geschetste gang van zaken juist dringend vraagt om een uitleg van zijn kant. Daarnaast geldt dat, ook al zou belanghebbende ten kantore van [naam 5] een machtiging aan laatstgenoemde hebben afgegeven, daaruit nog niet voortvloeit dat dit een volmacht tot het instellen van een beroepsprocedure betrof, noch dat [naam 4] bevoegd was dit namens belanghebbende te doen. Naar het oordeel van de rechtbank is tegenover de gerezen twijfel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bevoegdelijk beroep is ingesteld door [naam 4]. De rechtbank zal het beroep daarom, in afwijking van de eerder gegeven tussenuitspraak, niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat van een intrekking van de procedure door belanghebbende geen sprake is. Er is immers nooit bevoegdelijk een procedure gestart.
4. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval naar haar aard geen sprake kan zijn van door belanghebbende geleden spanning en frustratie, aangezien belanghebbende nooit een (beroeps-)procedure aanhangig heeft willen maken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het uitgangspunt als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011 [2] , en dus is er ook geen reden om te beoordelen of de redelijke termijn van berechting is overschreden.
5. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Terug te vinden in Gerechtshof Den Bosch 26 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3795.
2.ECLI:HR:NL:2011:BO05046.