Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.SLIMBOUWEN GROEP B.V.,
2.
COLUMBIUS HOLDING B.V.,
1.de maatschap [gedaagde partij 1] ,
2.
[gedaagde partij 2],
3.
[gedaagde partij 3],
1.De procedure
- de akte uitlaten schadeposten – tevens vermeerdering van eis van Slimbouwen c.s.
- de antwoordakte van [gedaagde partijen] .
2.De verdere beoordeling
Slimbouwen c.s. heeft voldoende onderbouwd dat zij in dat geval niet tot koop van de aandelen zou zijn overgegaan.” En onder 5.22 heeft de rechtbank overwogen: “
In het licht van dit gemotiveerde verweer heeft Slimbouwen c.s. onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij met kennis van de ware stand van de (financiële) zaken bij Compact Lodge de aandelen nooit zou hebben gekocht, ook niet tegen een lagere koopprijs.” Deze twee overwegingen lijken volgens Slimbouwen c.s. in strijd met elkaar. Van tegenstrijdigheid is echter geen sprake. Onder 5.17 heeft de rechtbank immers overwogen dat het verweer van [gedaagde partijen] dat het causaal verband tussen het aan haar gemaakte verwijt en de schade hoe dan ook ontbreekt niet opgaat, terwijl 5.22 van het tussenvonnis ziet op het verweer dat erop neerkomt dat Slimbouwen c.s. de aandelen met kennis van de ware stand van zaken ook zou hebben gekocht. De overwegingen hebben dus elk betrekking op een ander verweer van [gedaagde partijen]
de totaal geleden schade waarvoor (Inter) [betrokkene 3] is veroordeeld”. Hierover heeft Slimbouwen c.s. in haar akte uitsluitend gesteld dat het saldo dat van deze schadepost resteert (niet € 426.739,67, zoals oorspronkelijk gevorderd, maar) € 433.424,83 bedraagt en dat dit bedrag “
in alle redelijkheid aan [gedaagde partijen] toegerekend kan worden”. Slimbouwen c.s. heeft niets gesteld over onder meer het scenario waarin de koop ondanks bekendheid met de inkoopfacturen zou zijn doorgegaan, de koopprijs die zij dan zou hebben betaald en de schade waartoe dit zou hebben geleid. Dit had wel op haar weg gelegen. De aan Slimbouwen c.s. verzochte nadere onderbouwing van haar gestelde resterende schade en de toerekenbaarheid daarvan aan [gedaagde partij 1] is daarmee in feite uitgebleven. Wat [gedaagde partijen] over deze schadepost in zijn antwoordakte naar voren heeft gebracht, kan dan verder buiten bespreking blijven.