ECLI:NL:RBGEL:2023:4341

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
C/05/405996 / HZ ZA 22-198
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending buitencontractuele zorgplicht door boekhouder van verkoper ten opzichte van koper met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Slimbouwen Groep B.V. en Columbus Holding B.V. als eisende partijen, en een maatschap en enkele gedaagde partijen. De rechtbank heeft op 26 juli 2023 een vonnis gewezen in een procedure die volgde op een tussenvonnis van 1 maart 2023. De kern van de zaak betreft de schending van de buitencontractuele zorgplicht door de boekhouder van de verkoper ten opzichte van de koper. De rechtbank oordeelde dat de koper, Slimbouwen c.s., zich mocht uitlaten over de resterende schade, maar dat deze schade niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verklaring voor recht toegewezen dat de gedaagde partijen hun zorgplicht hebben geschonden, maar de schadevordering van Slimbouwen c.s. afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde partijen niet aansprakelijk zijn voor de volledige schade die Slimbouwen c.s. heeft geleden, omdat niet is komen vast te staan dat deze schade toerekenbaar is aan het onrechtmatig handelen van de gedaagde partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.F.A. Bierbooms.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/405996 / HZ ZA 22-198
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van

1.SLIMBOUWEN GROEP B.V.,

te Eindhoven,
2.
COLUMBIUS HOLDING B.V.,
te Amsterdam,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Slimbouwen c.s., en ieder afzonderlijk: Slimbouwen en Columbius,
advocaat: mr. E. Aerts te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.de maatschap [gedaagde partij 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde partij 2],
te [plaats] ,
3.
[gedaagde partij 3],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] , en ieder afzonderlijk: [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] ,
advocaat: mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte uitlaten schadeposten – tevens vermeerdering van eis van Slimbouwen c.s.
- de antwoordakte van [gedaagde partijen] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat op [gedaagde partij 1] ten opzichte van Slimbouwen c.s. geen contractuele zorgplicht rust, maar hooguit een buitencontractuele zorgplicht. Voor zover ook in het geval van [gedaagde partij 1] als boekhouder moet worden uitgegaan van het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader voor de buitencontractuele zorgplicht van de accountant, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. [gedaagde partij 1] heeft ten opzichte van Slimbouwen c.s. onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld door niet eerder dan in de loop van februari 2021 naar de door [betrokkene 3] toegezonden inkoopfacturen te kijken en deze ook niet mee te nemen in de aangepaste Tussentijdse Rapportage van 8 januari 2021. De door Slimbouwen c.s. gevorderde verklaring voor recht – dat [gedaagde partijen] zijn zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld – is in zoverre toewijsbaar. Met betrekking tot de gestelde schade van Slimbouwen c.s. heeft de rechtbank ten aanzien van de meeste schadeposten – de geldlening aan Compact Lodge, de arbitragekosten en advocaatkosten die Slimbouwen c.s. heeft gemaakt in verband met de procedures bij het NAI en de rechtbank en de kosten van [betrokkene 1] – overwogen dat deze niet toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de resterende schadepost, de totale schade waartoe [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn veroordeeld, heeft de rechtbank overwogen dat voor toerekening van de volledige schade aan [gedaagde partijen] geen grond bestaat. Daartoe heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat Slimbouwen c.s. onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij met kennis van de ware stand van (financiële) zaken bij Compact Lodge de aandelen nooit zou hebben gekocht, ook niet tegen een lagere koopprijs. De rechtbank heeft Slimbouwen c.s. in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de resterende schade die zij heeft geleden en die volgens haar is toe te rekenen aan het hierboven bedoelde onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] .
2.2.
Slimbouwen c.s. heeft daarop een akte genomen. Daarbij heeft zij ook haar eis vermeerderd, in die zin dat de onder II gevorderde hoofdsom van € 426.739,67 wordt vermeerderd tot € 433.424,83 en de overige vorderingen ongewijzigd blijven.
2.3.
Slimbouwen c.s. wijst ten eerste op een vermeende tegenstrijdigheid in het tussenvonnis. Onder 5.17 heeft de rechtbank overwogen: “
Slimbouwen c.s. heeft voldoende onderbouwd dat zij in dat geval niet tot koop van de aandelen zou zijn overgegaan.” En onder 5.22 heeft de rechtbank overwogen: “
In het licht van dit gemotiveerde verweer heeft Slimbouwen c.s. onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij met kennis van de ware stand van de (financiële) zaken bij Compact Lodge de aandelen nooit zou hebben gekocht, ook niet tegen een lagere koopprijs.” Deze twee overwegingen lijken volgens Slimbouwen c.s. in strijd met elkaar. Van tegenstrijdigheid is echter geen sprake. Onder 5.17 heeft de rechtbank immers overwogen dat het verweer van [gedaagde partijen] dat het causaal verband tussen het aan haar gemaakte verwijt en de schade hoe dan ook ontbreekt niet opgaat, terwijl 5.22 van het tussenvonnis ziet op het verweer dat erop neerkomt dat Slimbouwen c.s. de aandelen met kennis van de ware stand van zaken ook zou hebben gekocht. De overwegingen hebben dus elk betrekking op een ander verweer van [gedaagde partijen]
2.4.
Slimbouwen c.s. verzoekt de rechtbank om haar oordeel in het tussenvonnis deels te heroverwegen. Slimbouwen c.s. betoogt daartoe dat het illusoir is te veronderstellen dat de koop van de aandelen, tegen welke prijs dan ook, was doorgegaan indien de inkoopfacturen wel bekend en/of verwerkt waren geweest. Met een verschil aan inkoopkosten van € 200.000,00 gaat heel de door [betrokkene 3] voorgespiegelde brutomarge van Compact Lodge onderuit, aldus Slimbouwen c.s. Juist de brutomarge was volgens haar een speerpunt in de onderhandelingen en zonder (significante) brutomarge was Compact Lodge geen interessant overnameobject. Als de € 200.000,00 aan inkoopfacturen boven tafel waren gekomen, was voor Slimbouwen c.s. meteen duidelijk geworden dat haar een veel te hoge brutomarge was voorgespiegeld. Als de koopsom met de door partijen gehanteerde formule zou zijn bepaald met de daadwerkelijke en juiste cijfers, had dat volgens Slimbouwen c.s. geleid tot een bedrag van -/- € 210.298,50 en was zij evident niet tot koop overgegaan.
2.5.
Verder blijft Slimbouwen c.s. erbij dat alle door haar opgevoerde schadeposten direct zijn te relateren aan het wél doorgaan van de koopovereenkomst en dus één op één (ook) zijn toe te rekenen aan [gedaagde partijen] Een discussie over in hoeverre bepaalde schadeposten toerekenbaar zijn aan [gedaagde partijen] is wat Slimbouwen c.s. betreft niet aan de orde. Zij moet namelijk in de vermogenspositie worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadetoebrengende omstandigheid zich niet had voorgedaan. Dan zou zij de gestelde schades simpelweg niet hebben geleden, aldus Slimbouwen c.s. Het splitsen van bijvoorbeeld de kosten van [betrokkene 1] die betrekking hebben op bepaalde procedures gaat daarom volgens Slimbouwen c.s. in het kader van de schadetoerekening te ver. [gedaagde partijen] heeft bovendien meerdere gelegenheden onbenut gelaten waarbij hij openheid van zaken had kunnen en moeten geven. Wanneer [gedaagde partij 1] zorgvuldig had gehandeld jegens Slimbouwen c.s. vóór de verkoop, had geen transactie plaatsgevonden en was geen schade geleden. Had [gedaagde partij 1] zorgvuldig gehandeld ná verkoop en dus direct openheid van zaken gegeven, dan had Slimbouwen c.s. ook fors minder schade geleden. Zij had dan immers geen geldlening aan Compact Lodge verstrekt en geen onderzoekskosten, proceskosten en advocaatkosten hoeven maken, aldus Slimbouwen c.s.
2.6.
Het betoog van Slimbouwen c.s. komt erop neer dat de rechtbank moet terugkomen van haar oordeel in het tussenvonnis dat niet komt vast te staan dat de volledige koopsom moet worden aangemerkt als aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde partijen] toe te rekenen schade. Daarnaast wil Slimbouwen c.s. dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel dat de meeste schadeposten – de geldlening aan Compact Lodge, de arbitragekosten en advocaatkosten die Slimbouwen c.s. heeft gemaakt in verband met de procedures bij het NAI en de rechtbank en de kosten van [betrokkene 1] – niet toewijsbaar zijn. Dat zal de rechtbank echter niet doen. De hierboven bedoelde oordelen in het tussenvonnis zijn bindende eindbeslissingen. De rechtbank heeft weliswaar de bevoegdheid om in bepaalde gevallen van bindende eindbeslissingen terug te komen (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800), maar zij ziet in hetgeen Slimbouwen c.s. heeft aangevoerd geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken. De beslissingen berusten namelijk niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Er is dus geen grond om terug te komen van bovengenoemde oordelen in het tussenvonnis.
2.7.
De vraag die resteert, is of Slimbouwen c.s. met hetgeen zij bij haar akte verder heeft aangevoerd, haar gestelde resterende schade afdoende heeft onderbouwd en afdoende heeft onderbouwd dat deze schade is toe te rekenen aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Het gaat hier om de schadepost “
de totaal geleden schade waarvoor (Inter) [betrokkene 3] is veroordeeld”. Hierover heeft Slimbouwen c.s. in haar akte uitsluitend gesteld dat het saldo dat van deze schadepost resteert (niet € 426.739,67, zoals oorspronkelijk gevorderd, maar) € 433.424,83 bedraagt en dat dit bedrag “
in alle redelijkheid aan [gedaagde partijen] toegerekend kan worden”. Slimbouwen c.s. heeft niets gesteld over onder meer het scenario waarin de koop ondanks bekendheid met de inkoopfacturen zou zijn doorgegaan, de koopprijs die zij dan zou hebben betaald en de schade waartoe dit zou hebben geleid. Dit had wel op haar weg gelegen. De aan Slimbouwen c.s. verzochte nadere onderbouwing van haar gestelde resterende schade en de toerekenbaarheid daarvan aan [gedaagde partij 1] is daarmee in feite uitgebleven. Wat [gedaagde partijen] over deze schadepost in zijn antwoordakte naar voren heeft gebracht, kan dan verder buiten bespreking blijven.
2.8.
De slotsom is dat het bestaan, de omvang en de toerekenbaarheid aan [gedaagde partijen] van de resterende schadepost (post a) niet is komen vast te staan. Voor veroordeling van [gedaagde partijen] tot vergoeding van deze schade bestaat dus geen grond. Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen II en III van Slimbouwen c.s.
2.9.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank (onder 5.15) geoordeeld dat de onder I gevorderde verklaring voor recht, dat [gedaagde partijen] zijn zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Slimbouwen c.s., toewijsbaar is voor zover [gedaagde partij 1] niet eerder dan in de loop van februari 2021 naar de door [betrokkene 3] toegezonden inkoopfacturen heeft gekeken en deze ook niet heeft meegenomen in de aangepaste Tussentijdse Rapportage van 8 januari 2021. Deze verklaring voor recht zal in dit vonnis worden toegewezen.
2.10.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde partijen] zijn zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Slimbouwen c.s. voor zover [gedaagde partij 1] niet eerder dan in de loop van februari 2021 naar de door [betrokkene 3] toegezonden inkoopfacturen heeft gekeken en deze ook niet heeft meegenomen in de aangepaste Tussentijdse Rapportage van 8 januari 2021,
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
JE/PB