ECLI:NL:RBGEL:2023:4195

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
05-078627-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld door automobilisten tegen fietsers met verwerping van noodweer

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen een groep fietsers op 30 augustus 2020 in Ede. De verdachte, samen met een medeverdachte, zou in vereniging geweld hebben gepleegd tegen meerdere personen, waaronder [benadeelde partij 1], [aangever] en [benadeelde partij 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de confrontatie zelf hebben opgezocht, wat het beroep op noodweer ongeldig maakte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om deze bedragen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/078627-21
Datum uitspraak : 21 juli 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de van [adres] .
Raadslieden: mr. P.M. Breukink en mr. R. van Maaren, advocaten in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Ede, met een ander, op of aan [adres] , althans op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde partij 1] en/of [aangever] en/of [benadeelde partij 2] , welk geweld bestond uit het aanvallen van die [benadeelde partij 1] en/of die [aangever] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam en/of trappen tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] ;
- het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen tegen het gezicht/hoofd van die [aangever] ;
- het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Ede, slachtoffers [aangever] en/of [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen tegen het gezicht/hoofd van die [aangever] en/of het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij 2] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een succesvol beroep op noodweer kan doen.
Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, dan is het voorwaardelijk verzoek gedaan om het onderzoek te heropenen, zodat de verdediging de aangevers en de getuigen [getuige] en [aangever] alsnog (bij de rechter-commissaris) kan ondervragen.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat op 30 augustus 2020 aan de [adres] tegelijkertijd een gevecht heeft plaatsgevonden tussen enerzijds [benadeelde partij 1] en medeverdachte [medeverdachte] en anderzijds tussen [aangever] en verdachte. [2] Verdachte heeft hierbij [aangever] geslagen [3] en de medeverdachte heeft [benadeelde partij 1] geslagen [4] .
Tot zover stemmen de verhalen van aangevers en verdachten overeen. Over wat er hierna is gebeurd lopen de verklaringen uiteen. De rechtbank vindt de versie van de gebeurtenissen zoals die door de aangevers en de beide personen die bij hen waren het meest betrouwbaar. Deze verklaringen zijn afgelegd relatief kort na het gevecht. Ze zijn consistent, gedetailleerd en authentiek. [benadeelde partij 2] verklaart bijvoorbeeld dat zij vanaf een bepaald moment geen herinnering meer heeft. [5] [benadeelde partij 1] verklaart gedetailleerd over het gebeurde en over zijn eigen aandeel daarin. [6] Hun verklaringen over de aanleiding van het gevecht en het gevecht zelf komen de rechtbank logisch en consequent voor terwijl de versie van verdachten vragen oproept over de aanleiding, het initiatief tot het vechten en de noodzaak van zelfverdediging. De eerste verklaringen van de verdachten zijn van enkele maanden na het gevecht, wisselen in de loop der tijd en bevatten vreemde elementen zoals het knuffelen door aangeefster, het toevallig weer tegenkomen van aangevers en het ontstaan van het letsel bij [benadeelde partij 2] . De vragen die de verklaringen van verdachten oproepen, hebben zij ook ter zitting niet overtuigend kunnen beantwoorden. Ook op de vraag waarom zij zelf pas, nadat zij door de politie zijn gehoord, tegenaangifte hebben gedaan is geen duidelijk antwoord gekomen. De rechtbank gaat bij het beoordelen van het bewijs en het beroep op noodweer dan ook uit van de versie zoals die door de aangevers is geschetst. Voor de suggestie dat aangevers dermate onder invloed van alcohol zouden zijn dat hun verklaringen om die reden niet betrouwbaar zouden zijn, heeft de rechtbank geen enkele concrete aanwijzing.
Zowel [benadeelde partij 1] als aangeefster [benadeelde partij 2] liepen tijdens het gevecht letsel op. [7] Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij [aangever] van de grond wilde oprapen en dat ze op dat moment een klap voelde in haar gezicht. Ze zag deze klap niet aankomen. [8] Verdachte [verdachte] ontkent [benadeelde partij 2] te hebben geslagen.
Getuige [getuige] (de vriendin van [aangever] ) heeft verklaard te hebben gezien dat [benadeelde partij 2] tussen [aangever] en verdachte [verdachte] stond en terwijl [aangever] nog door hem werd geslagen, [benadeelde partij 2] werd geraakt en een bloedneus had. [9]
Uit het feit dat verdachte [verdachte] in gevecht was met [aangever] , [benadeelde partij 2] naar eigen zeggen tussen beiden in wilde komen om zich over [aangever] te ontfermen en de klap niet zag aankomen, leidt de rechtbank af dat [aangever] deze klap niet kan hebben gegeven, en gelet op de verklaring van [getuige] die verdachte [verdachte] als dader aanwijst, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [benadeelde partij 2] eenmaal door verdachte [verdachte] is geslagen en zij daardoor letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat dit geweld openlijk geweld betreft nu dit op de openbare weg plaatsvond en eenieder hiervan getuige kon zijn.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte met zijn handelen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Hij heeft zelf ook geweldshandelingen gepleegd en hij is met medeverdachte [medeverdachte] van meet af aan gezamenlijk opgetrokken zodat de rechtbank uitgaat van een gezamenlijk inzet.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde partij 1] , [aangever] en [benadeelde partij 2] .
Noodweer
De verdediging heeft betoogd dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben gehandeld uit noodweer en dat zij daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat zij de groep aan de andere kant van het park tegemoet traden en door de mannen werden aangevallen, zodat noodzakelijke verdediging was geboden. [benadeelde partij 1] gooide immers zijn fiets richting [medeverdachte] en sloeg hem daarna. Toen [verdachte] hem wilde ontzetten werd hij aangevallen door [aangever] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet slaagt, reeds omdat de verdachten de aanval door de gewelddadige confrontatie hebben opgezocht.
Uit het dossier blijkt dat er een eerdere confrontatie was geweest tussen beide verdachten en de aangevers doordat medeverdachte [medeverdachte] zou zijn bespuugd door een van aangevers. Toen zij elkaar even later weer in het oog kregen, stopte verdachte [verdachte] de auto en zijn zij beiden uitgestapt en op aangevers afgelopen. Aangever [benadeelde partij 1] heeft toen een fiets richting een van de verdachten gegooid, dit deed hij om hem van zich af te houden nu deze verdachte in vechthouding op hem af kwam. Verdachte kan geen beroep doen op noodweer omdat hij en zijn medeverdachte overduidelijk de confrontatie hebben opgezocht om ‘te vragen waarom dat gebeurd was’, om ‘verhaal te halen’ (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1550; HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1828). Bovendien, als het gooien van de fiets al zou moeten worden aangemerkt als een gewelddadige aanval, dan geldt dat beide verdachten zich daaraan hadden kunnen en moeten onttrekken door terug te lopen naar hun auto en weg te rijden.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachten zich (gerechtvaardigd) mochten verdedigen.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en het feit strafbaar acht. Onder deze voorwaarde is verzocht om het onderzoek te heropenen en de aangevers en [getuige] en [aangever] alsnog als getuigen te horen.
De raadslieden hebben zich begin dit jaar als advocaat van verdachte gesteld. De verdediging heeft bij pleidooi expliciet aangegeven dat zij er bewust voor heeft gekozen om het verzoek om aangevers en de beide andere getuigen te horen niet op voorhand aan de rechtbank voor te leggen en daarmee in feite af te zien van het ondervragingsrecht. Bij die afweging is voor de verdediging “het tijdsverloop, de complicatie die dit vormt bij de bewijsgaring en -waardering in deze zaak en de verwachting die de verdediging had met betrekking tot het resultaat van die verhoren, bepalend geweest” aldus de overgelegde pleitnota. De rechtbank begrijpt dit zo dat de verdediging in feite van mening was dat het horen van de getuigen zinloos zou zijn. Nu wordt dit verzoek alsnog bij pleidooi gedaan, terwijl de hiervoor genoemde omstandigheden die aanvankelijk reden waren hiervan af te zien, niet zijn veranderd. Daar waar de verdediging nu de verklaringen van de aangevers alsnog wil toetsen op hun juistheid en betrouwbaarheid, draagt het verder ontstane tijdsverloop niet bij aan de effectiviteit en betrouwbaarheid hiervan. De verdediging benoemt dat het doen van een dergelijk voorwaardelijk verzoek bij pleidooi wel vaker wrijving oplevert maar dat dat dan maar op de koop moet worden toegenomen. De rechtbank is van oordeel dat die beschrijving de lading in dit geval niet dekt. Als het horen van de aangevers in januari 2023 niet als zinvol werd gezien “[d]oor het tijdsverloop in de zaak en de complicatie die dit vormt bij de bewijsgaring en -waardering in deze zaak”, heeft de verdediging niet duidelijk gemaakt waarom dit na zes maanden ineens anders is. Hoewel de rechtbank uiteraard bekend is met de ‘Schatschaschwili’ en ‘Keskin’ jurisprudentie inzake het ondervragingsrecht van de verdediging met betrekking tot getuigen die in het vooronderzoek een belastende verklaring hebben afgelegd, kan zij zich niet aan de indruk onttrekken dat dit voorwaardelijke verzoek wel erg ‘pour le besoin de la cause’ wordt gedaan, plichtmatig welhaast. Dit verzoek neigt gezien de aard, timing en motivering van het verzoek, naar misbruik van procesrecht, waarbij het enkel lijkt te zijn ingezet wanneer de mogelijke uitkomst van de zaak de verdediging niet bevalt. Hierbij betrekt de rechtbank dat het gaat om belastend verklarende getuigen waarbij het in de rede ligt dat het verzoek zou worden toegewezen. Ook betrekt de rechtbank dat de beginselen van een behoorlijke procesorde met zich brengen dat van een advocaat in strafzaken een actieve houding mag worden verwacht waarbij op professionele en functionele wijze de (verdedigings)rechten van de cliënt worden bewaakt. De rechtbank is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden, waarbij de verdediging alle kansen heeft gehad deze aangevers in een eerder stadium te horen en er bewust voor heeft gekozen deze kans - vanuit een verdedigingsstrategie - niet te benutten, niet kan worden gesteld dat verdachte door afwijzing van het verzoek in zijn verdediging wordt geschaad, noch dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden.
De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks30 augustus 2020 te Ede, met een ander, op
of aan[adres] ,
althans op of aan een openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde partij 1] en
/of[aangever] en
/of[benadeelde partij 2] , welk geweld bestond uit het aanvallen van die [benadeelde partij 1] en
/ofdie [aangever] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of- het meermalen,
althans eenmaal, (met kracht
)slaan
en/of stompentegen het gezicht
/hoofd en/of lichaamen
/oftrappen tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] ;
- het meermalen,
althans eenmaal, (met kracht
)slaan
en/of stompentegen het gezicht
/hoofdvan die [aangever] ;
- het
meermalen, althanseenmaal
, (met kracht
)slaan
en/of stompentegen het gezicht
/hoofdvan die [benadeelde partij 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een taakstraf van hooguit 40 uren op te leggen. Daarbij is gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, de nadelige gevolgen die een veroordeling heeft voor het verkrijgen van een VOG in de nabije toekomst.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het heeft er alle schijn van dat verdachten bewust op zoek waren naar een confrontatie met aangevers. Zij besloten bij de aangevers verhaal te gaan halen na een eerdere confrontatie kort ervoor, waarbij een van hen zou zijn bespuugd. De aangevers werden vervolgens geconfronteerd met het zinloze en forse geweld, waarbij er meerdere keren op hun hoofd en tegen hun lichaam is geslagen. Als gevolg hiervan hebben zij letsel opgelopen in de vorm van diverse kneuzingen en bloeduitstortingen op het lichaam. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Dat dit alles grote impact op hen, en met name [benadeelde partij 2] , heeft gehad, blijkt wel uit de medische stukken waaruit volgt dat haar PTSS-klachten, na een succesvolle behandeling in het verleden, zijn opgeleefd door deze gebeurtenis. Wat voor aangevers het einde van een gezellige middag had moeten zijn, is zo ontaard in gebeurtenis die nog vele maanden daarna grote impact heeft gehad op hun leven. Gedrag zoals verdachte heeft laten zien, brengt bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn raadslieden op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is aangevangen op 3 november 2020 (de datum van eerste verhoor) en er zijn geen bijzondere omstandigheden. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met acht maanden overschreden. Dat leidt tot een matiging van de op te leggen straf. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft, zou in beginsel een taakstraf van 100 uren passend zijn, maar gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal dit worden gematigd tot een taakstraf van 80 uren.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben, met bijstand van mr. D. Hekel, een vordering tot schadevergoeding ingediend:
  • [benadeelde partij 2] vordert een totaalbedrag van € 12.701,90, bestaande uit € 9.201,90 aan materiele schade en € 3.500,- aan smartengeld;
  • [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 750,- aan smartengeld,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 2] kan worden toegewezen wat betreft de posten van de jas (€ 50,-), zonnebril (€ 30,-) en mantelzorg (€ 5.320,-). De kosten voor huishoudelijke hulp zijn onvoldoende onderbouwd. De aanschaf van de videodeurbel valt onder algemene preventiekosten en is om die reden niet voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van het smartengeld vindt de officier van justitie een lager bedrag, te weten € 1.000,- passend. Voor het overige deel heeft de officier van justitie verzocht [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering (€ 750,- aan smartengeld) in zijn geheel kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente. Aan verdachte dient tot slot de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet volgt dat verdachte de beschadiging aan de jas heeft veroorzaakt. Subsidiair is aangevoerd dat, gelet op de afschrijving, hooguit een bedrag van € 30,- kan worden toegewezen.
De post voor de zonnebril moet worden afgewezen, nu op basis van de onderliggende stukken niet kan worden bepaald of nog sprake is van economisch verlies van waarde. Subsidiair is aangevoerd dat deze post onvoldoende is onderbouwd en een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafrecht oplevert. Ten aanzien van de post voor de aanschaf van een videodeurbel ontbreekt het causaal verband.
De posten huishoudelijke hulp en mantelzorg zijn onvoldoende onderbouwd, nu niet is onderbouwd waarom zij die periode niet in staat was zelfstandig de hond uit te laten, haar gebruikelijke bijdrage in het huishouden te verrichten en evenmin is onderbouwd dat een redelijke grens van onderlinge ondersteuning is overschreden. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Wat betreft het smartengeld is aangevoerd dat, voor zover de grondslag een aantasting in de persoon op andere wijze is, een nadere onderbouwing moet volgen wat een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Voor zover de grondslag lichamelijk letsel is, is in beide gevallen een bedrag van hooguit € 500,- billijk.
Overweging van de rechtbank
Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen
De verdediging heeft primair betoogd dat de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun gehele vorderingen dient te verklaren, nu de behandeling van die vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe is aangevoerd dat over de causaliteit en de mate van eigen schuld nader partijdebat moet worden gevoerd en het strafproces zich daar niet voor leent.
De rechtbank verwerpt dit algemene verweer nu zij hiervoor op basis van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen zij bij de beoordeling van het bewijs en het noodweerverweer over de feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, geen aanleiding ziet.
De rechtbank komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
Materiële schade ( [benadeelde partij 2] )
Beschadigde jas en zonnebril
De benadeelde partij vordert € 50,- voor de beschadigde jas en € 30,- voor de zonnebril. De benadeelde partij heeft genoegzaam aangetoond dat deze schade is geleden en aannemelijk is dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen. Uit de aangifte en foto’s volgt immers dat deze spullen kapot zijn gegaan als gevolg van de geweldpleging. Ook de hoogte van de gevorderde bedragen, waarbij door de benadeelde partij al rekening is gehouden met de afschrijving, komt de rechtbank aannemelijk voor. De rechtbank zal deze bedragen dan ook toewijzen.
Videodeurbel
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 229,- voor de aanschaf van een videodeurbel. De rechtbank is van oordeel dat de aanschaf ervan in een te ver verwijderd verband staat met het feit. De benadeelde partij wordt ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Huishoudelijke hulp
a.
Uitlaten van de hond door buurmeisje
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 912,90 (€ 30,- per week á 30 weken en 3 dagen) voor het laten uitlaten van de hond door een buurmeisje. De rechtbank acht deze schade, gelet op de medische stukken en de verklaring van [naam] (het buurmeisje) die hieraan ten grondslag ligt, voldoende onderbouwd en een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De periode is echter wel erg lang. De rechtbank vindt vergoeding voor een periode van acht weken redelijk en zal een dienovereenkomstig bedrag toekennen van € 240,-
Overgenomen huishoudelijke taken
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.660,- ten behoeve van het overnemen van huishoudelijke taken. Het gaat om forfaitaire bedragen. Tegen de achtergrond van de betwisting door de verdediging en de reeds bestaande psychische kwetsbaarheid van de benadeelde, is echter onvoldoende onderbouwd dat en in welke mate deze kosten voor vergoeding in aanmerkingen komen. Een discussie hierover zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De benadeelde partij wordt met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Mantelzorg
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.320,- aan mantelzorg. Dit bedrag is gebaseerd op twee uur per dag mantelzorg tegen een uurtarief van € 10,- (op basis van de Handreiking Zorgschade) gedurende een periode van 38 weken lang. Het gaat om forfaitaire bedragen. Onvoldoende onderbouwd is dat en in welke mate deze kosten voor vergoeding in aanmerkingen komen. Een discussie hierover zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen.
Uit de adviesrapportage van Defensie, die ook ter onderbouwing aan de post ‘mantelzorg’ ten grondslag ligt, volgt evenwel dat de partner van [benadeelde partij 2] een half jaar van inzet in het buitenland is vrijgesteld, omdat dit het herstelproces van [benadeelde partij 2] negatief zou beïnvloeden. Hierdoor is € 3.992,96 aan inkomen misgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het in dit geval om het gezinsinkomen wat hierdoor is geraakt waardoor ook [benadeelde partij 2] schade heeft geleden en staat dit in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. In zoverre vult de rechtbank ambtshalve de grondslag van de vordering aan. De vordering van de benadeelde partij zal dan tot dit bedrag worden toegewezen.
Smartengeld ( [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] )
De benadeelde partijen hebben volgens artikel 6:106 BW recht op vergoeding van smartengeld onder meer in het geval dat de benadeelde partijen lichamelijk letsel hebben opgelopen. Daarvan is hier onmiskenbaar sprake. Door de openlijke geweldpleging heeft [benadeelde partij 2] immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een zwaar gekneusde neus, een gekneusde heup en een bloeduitstorting op haar lip, waarbij de aanhechting van de lip is gescheurd en meerdere blauwe plekken op haar lichaam. Ook heeft [benadeelde partij 2] last van al bestaande PTSS-klachten die door het incident zijn herleefd. [benadeelde partij 1] liep door de openlijke geweldpleging diverse kneuzingen en bloeduitstortingen op in zijn gezicht en been. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank vindt de gevorderde bedragen echter aan de hoge kant en zal in het geval van [benadeelde partij 2] een redelijk bedrag toewijzen van € 1.500,- en ten aanzien van [benadeelde partij 1] een bedrag van € 500,-.
In totaal zal de rechtbank aan de benadeelden partijen de volgende bedragen toewijzen:
  • [benadeelde partij 2] : € 4.312,96 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld;
  • [benadeelde partij 1] : € 500,- aan smartengeld.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is vanaf 30 augustus 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele bedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. De toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het verzoek tot aanhouding;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot legt op een taakstraf van 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Beslissing op de vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 4.312,96 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 2] , een bedrag te betalen van € 4.312,96 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 64 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Beslissing op de vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 1] , een bedrag te betalen van € 500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Gooijer (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2023.
Mrs. De Gooijer, Hovens en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, brigade Veluwe, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27NV/21-000324, gesloten op 4 februari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1] , p. 39-42; proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 2] , p. 45-46; proces-verbaal van verhoor [aangever] , p. 80-82; proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 48-49; de verklaring van verdachte afgelegd terechtzitting van 7 juli 2023.
3.Proces-verbaal van aangifte verdachte, p. 64
4.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte] , p. 52
5.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 2] , p. 45.
6.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1] , p. 40
7.Medische informatie [benadeelde partij 1] , p. 89; medische informatie [benadeelde partij 2] , p. 92.
8.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 2] , p. 45.
9.Proces-verbaal verhoor [getuige] , p. 49.