ECLI:NL:RBGEL:2023:4148

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 20 - 6236
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een omgevingsvergunning voor een rundveehouderij en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 24 juli 2023, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een rundveehouderij beoordeeld. De vergunning was op 12 oktober 2020 verleend door het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland. Eisers, vertegenwoordigd door gemachtigde [D], hebben beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De vergunninghouder, Maatschap [E], heeft niet gereageerd op de uitnodiging om deel te nemen aan de zitting.

De rechtbank oordeelt dat de vergunningplicht voor intern salderen is vervallen en dat er geen overgangsrecht van toepassing is. Hierdoor had het college de aanvraag voor de vergunning moeten afwijzen. De rechtbank vernietigt het besluit van 12 oktober 2020 en wijst de aanvraag alsnog af. Daarnaast kent de rechtbank eisers een schadevergoeding toe van € 1.000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de behandeling van het beroep meer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank bepaalt ook dat het college het griffierecht van € 354,00 en proceskosten van € 1.674,00 aan eisers moet vergoeden.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het college niet bevoegd was om de natuurvergunning te verlenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De mogelijkheid tot hoger beroep wordt ook vermeld, waarbij partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een hogerberoepschrift kunnen indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6236
uitspraak van de meervoudige kamer van24 juli 2023
in de zaak tussen
[plaats G] U.A., uit [plaats B] , en
Vereniging [C], uit [plaats B] , eisers
(gemachtigde: [D] )
en
het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland, het college
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die het college op 12 oktober 2020 aan de vergunninghouder heeft verleend.
1.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. Eisers hebben op 27 april 2023 verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en namens het college: mr. C.F. Geerdes, R.L. Borkes, C. Donker en C.C. Bosselaar. De vergunninghouder in deze zaak is Maatschap [E] , maar die heeft niet gereageerd op de uitnodiging van de rechtbank om deel te nemen als derde-partij.
1.5. De zaak is op dezelfde dag behandeld als de volgende zaken: 20/6149, 20/6157, 20/6201, 20/6237, 21/904 en 21/1303.
Totstandkoming van het besluit
2.1. De vergunninghouder exploiteert een rundveehouderij aan [het adres F] in [plaats G] . Op 21 augustus 2019 heeft de vergunninghouder een vergunning aangevraagd op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). De vergunning ziet op het veranderen van het veehouderijbedrijf ten opzichte van de natuurvergunning van 15 september 2015.
2.2. Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 24 juni 2020 en eisers hebben daarop op 6 augustus 2020 een zienswijze ingediend. Het college heeft de vergunning op 12 oktober 2020 verleend.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de natuurvergunning en het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

I. Natuurvergunning

De geldende regels voor intern salderen
4.1.
In de Wnb staat dat het verboden is om zonder natuurvergunning van het college een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, tweede lid, Wnb).
Een natuurvergunning kan alleen worden verleend als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.7, derde lid, en artikel 2.8 van de Wnb).
4.2.
Hier heeft het college een natuurvergunning verleend op 12 oktober 2020 met intern salderen. Intern salderen betekent dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie dan ten opzichte van de referentiesituatie. Als intern kan worden gesaldeerd is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat een project significante gevolgen heeft.
4.3.
Vroeger gold voor intern salderen nog een vergunningplicht, waarbij deze vergunning kon worden verleend op basis van een belangenafweging (= de verslechteringsvergunning). Een passende beoordeling was niet nodig. Later, in de Logtsebaan-uitspraak van 20 januari 2021, heeft de Afdeling geoordeeld dat voor intern salderen niet langer een vergunning is vereist sinds de wetswijziging van de Wnb op 1 januari 2020. Er is niet voorzien in overgangsrecht. [1]
Intern salderen?
5. Eisers stellen ten eerste dat hier ten onrechte intern is gesaldeerd en dat daarom een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Subsidiair stellen eisers dat als wel intern kan worden gesaldeerd, dat dan ten onrechte een vergunning is verleend, nu er niet langer een vergunningplicht geldt voor intern salderen. De rechtbank zal hierna eerst in gaan op de vraag of sprake is van intern salderen.
Depositie meer dan 0,00 mol per hectare per jaar?
6.1.
Eisers stellen dat in de natuurvergunning ten onrechte staat dat de depositie uitkomt op “0,00 mol/ha/j of lager”. Uit de AERIUS-berekening volgt namelijk dat het project leidt tot een stikstofdepositie van 6,48 mol per hectare per jaar op Natura 2000-gebied Stelkampsveld.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de natuurvergunning duidelijk blijkt dat is bedoeld dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie dan in de referentiesituatie. Daar gaat het bij intern salderen om. [2] Dat de natuurvergunning op dit punt ietwat ongelukkig is geformuleerd, maakt het besluit op zichzelf nog niet onjuist. De beroepsgrond slaagt niet.
Referentiesituatie: verkeer
7.1.
Eisers voeren aan dat het college onterecht de activiteiten twee shovels en twee tractoren heeft meegerekend in de referentiesituatie, want deze activiteiten staan niet expliciet in de natuurvergunning van 3 september 2013. Deze activiteiten maken ook geen onlosmakelijk onderdeel uit van het destijds vergunde project. Als al impliciet vergunde activiteiten kunnen worden betrokken, dan moet worden gerekend met voor de natuur zo gunstig mogelijk materieel. Hier had bijvoorbeeld elektrisch materieel kunnen worden meegenomen. Nu is de referentiesituatie voor de vergunninghouder te gunstig ingeschat, zodat de toename van de stikstofdepositie in feite groter moet zijn.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de activiteiten mocht meenemen in de referentiesituatie. Een natuurvergunning voor een veehouderij moet namelijk worden geacht ook te zijn verleend voor de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen, die een direct gevolg zijn van het project. Of die vergunning al dan niet volledig is, hoort in die procedure thuis. [3]
Dat bij het in kaart brengen van de referentiesituatie niet van elektrisch materieel is uitgegaan, betekent niet dat de berekening niet deugt, want de uitgangspunten van een stikstofberekening moeten niet zo gunstig mogelijk, maar reëel en aannemelijk zijn. [4] Door alleen in algemene zin te stellen dat elektrisch materieel had kunnen worden ingezet, is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat de gehanteerde uitgangspunten niet reëel en aannemelijk zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Nieuwe situatie: verkeer
8. Eisers hebben de beroepsgrond over de berekening van de afstanden van de verkeersbewegingen in de nieuwe situatie ingetrokken op de zitting.
De AERIUS-berekening
9. De beroepsgrond van eisers dat de berekening gebrekkig is nu de AERIUS-versie waarmee gerekend is niet meer beschikbaar is, slaagt niet. De omstandigheid dat AERIUS regelmatig wordt aangepast, betekent niet dat het besluit niet kan worden gebaseerd op de versie van AERIUS die dan beschikbaar is en geschikt is voor het maken van de stikstofdepositieberekeningen. [5] Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die dat anders zouden moeten maken.
Geen vergunningplicht?
10.1.
De beroepsgronden over intern salderen slagen niet. Dat betekent dat hier intern kan worden gesaldeerd. De subsidiaire beroepsgrond van eisers over het vervallen van de vergunningplicht voor intern salderen slaagt wel. Nu er sinds 1 januari 2020 geen vergunningplicht meer geldt voor intern salderen en er geen overgangsrecht van toepassing is, was het college op 19 januari 2021 niet meer bevoegd om een vergunning te verlenen en had het college de aanvraag moeten afwijzen. [6] De beroepsgrond slaagt.
10.2.
De rechtbank zal daarom het besluit van 19 januari 2021 vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de aanvraag alsnog af te wijzen en deze uitspraak in de plaats te stellen van het vernietigde besluit.
10.3.
Nu er geen vergunningplicht geldt, komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden van eisers dat vergunningvoorschrift 2 niet kan worden verbonden aan een natuurvergunning, de vergunning niet voor onbepaalde tijd kan worden verleend, en dat een passende beoordeling is vereist.

II. Schadevergoeding

11.1.
Eisers hebben verzocht om schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
11.2.
In procedures als deze waarin het besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, mag de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren. [7] De redelijke termijn start op het moment dat beroep is ingesteld tegen het besluit. In beginsel is de schadevergoeding dan € 500,00 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
11.3.
Het beroep is ingediend op 24 november 2020. Omdat de rechtbank meer dan twee jaar later uitspraak heeft gedaan, kent de rechtbank aan eisers schadevergoeding toe. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden daarom veroordelen tot een vergoeding van € 1.000,00.
Omdat het bedrag onder de € 5.000,00 blijft, geeft de rechtbank uitvoering aan de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210) en ziet de rechtbank geen aanleiding om de Staat in het geding te betrekken.
Conclusie en gevolgen
12.1.
Het beroep is gegrond, omdat het college niet bevoegd was om een natuurvergunning te verlenen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
12.2.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en wijst de aanvraag af.
12.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Het college heeft verzocht om de proceskosten te matigen, omdat op dezelfde zitting meerdere beroepen van eisers tegen verleende natuurvergunningen zijn behandeld en deze zaken deels over dezelfde problematiek gaan. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Hoewel er inderdaad overeenkomsten tussen de behandelde zaken zijn aan te wijzen, gaat het steeds om verschillende natuurvergunningen. De overeenkomst tussen de zaken is niet zodanig groot dat het aanleiding geeft tot matiging van de proceskosten.
12.4.
Verder kent de rechtbank aan eisers een schadevergoeding van € 1.000,00 toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 oktober 2020;
- wijst de aanvraag alsnog af en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 354,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17 en volgende.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
3.ABRvS 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2760 en zie bijvoorbeeld ook ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2170.
4.ABRvS 20 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2318, r.o. 3.2.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110, r.o. 12.1 en 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1760, r.o. 11.2.
6.Vergelijk ECLI:NL:RVS:2021:71.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2157, r.o. 12.1.