ECLI:NL:RBGEL:2023:4128

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AWB _ 21 - 50
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen natuurvergunning voor melkveehouderij en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 24 juli 2023, wordt het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die op 17 december 2020 is verleend aan de vergunninghouder, een melkveehouderij, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de emissies van het nieuwe stalsysteem onzeker zijn en er significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied niet zijn uitgesloten. De rechtbank vernietigt het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland, omdat de vergunninghouder geen belang meer heeft bij een nieuw besluit in verband met gewijzigde bedrijfsomstandigheden. Daarnaast wordt er schadevergoeding toegekend aan eisers wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de behandeling van het beroep meer dan twee jaar heeft geduurd, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Eisers ontvangen een schadevergoeding van € 1.000,00. De rechtbank bepaalt verder dat het college het griffierecht van € 360,00 en de proceskosten van € 1.674,00 aan eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/50
uitspraak van de meervoudige kamer van24 juli 2023
in de zaak tussen
[A] U.A., uit [plaats B] , en
Vereniging [C], uit [plaats B] , eisers
(gemachtigde: [D] )
en
het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[E]uit [plaats F] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [G] ).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die het college op 17 december 2020 aan de vergunninghouder heeft verleend.
1.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3. Eisers hebben op 27 april 2023 verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers; namens het college: mr. C.F. Geerdes, R.L. Borkes, C. Donker en C.C. Bosselaar en namens de vergunninghouder: de gemachtigde.
1.5. De zaak is op dezelfde dag behandeld als de volgende zaken: 20/6130, 20/6325, 21/498, 21/501, 21/575, 21/777 en 21/804.
Totstandkoming van het besluit
2.1. De vergunninghouder exploiteert een melkveehouderij aan [het adres H] in [plaats F] . Op 1 juli 2019 heeft de vergunninghouder een vergunning aangevraagd op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). De aanvraag ziet op de renovatie van de bestaande ligboxenstal, waarin veertien melkkoeien minder zullen worden gehouden en de bouw van een nieuw stalgedeelte met emissiearme vloer met 24 plaatsen voor melkkoeien. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken is ongeveer 10 kilometer.
2.2. Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 12 oktober 2020 en eisers hebben daarop op 20 oktober 2020 een zienswijze ingediend. Het college heeft de vergunning op 17 december 2020 verleend.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de verlening van de natuurvergunning en het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

I. Natuurvergunning

De geldende regels voor intern salderen
4.1.
In de Wnb staat dat het verboden is om zonder natuurvergunning van het college een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, tweede lid, Wnb).
Een natuurvergunning kan alleen worden verleend als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.7, derde lid, en artikel 2.8 van de Wnb).
4.2.
Hier heeft het college een natuurvergunning verleend op 17 december 2020 met intern salderen. Intern salderen betekent dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie dan ten opzichte van de referentiesituatie. Als intern kan worden gesaldeerd is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat een project significante gevolgen heeft.
4.3.
Vroeger gold voor intern salderen nog een vergunningplicht, waarbij deze vergunning kon worden verleend op basis van een belangenafweging (= de verslechteringsvergunning). Een passende beoordeling was niet nodig. Later, in de Logtsebaan-uitspraak van 20 januari 2021, heeft de Afdeling geoordeeld dat voor intern salderen niet langer een vergunning is vereist sinds de wetswijziging van de Wnb op 1 januari 2020. Er is niet voorzien in overgangsrecht. [1]
Intern salderen?
5. Eisers stellen dat hier ten onrechte intern is gesaldeerd en dat daarom een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt.
Emissies stalsysteem
6.1.
Partijen zijn het erover eens dat de emissiereductie van de emissiearme vloer van het nieuwe stalgedeelte (A1.10) onzeker is en dat er op basis van het huidige recht een vergunningplicht geldt en een passende beoordeling nodig is. De beroepsgrond slaagt.
6.2.
Het college heeft aangegeven dat de vergunninghouder een nieuwe aanvraag voorbereidt in verband met gewijzigde bedrijfsomstandigheden. De rechtbank volstaat daarom met de vernietiging van het besluit. De rechtbank zal het geschil niet finaal beslechten (door bijvoorbeeld een bestuurlijke lus toe te passen), omdat de aard van het te herstellen gebrek - het alsnog doen van een passende beoordeling - zich daar niet voor leent nu de uitkomst en het tijdsverloop daarvan onzeker zijn. De rechtbank zal het college ook niet opdragen om een nieuw besluit te nemen, omdat hij heeft aangegeven dat de vergunninghouder geen belang meer heeft bij de vergunning en niet anders is gebleken.
Overige beroepsgronden
7. Nu de beroepsgrond over de emissies van het stalsysteem slaagt en de natuurvergunning alleen wordt vernietigd, laat de rechtbank de overige beroepsgronden buiten beschouwing.

II. Schadevergoeding

8.1.
Eisers hebben verzocht om schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
8.2.
In procedures als deze waarin het besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, mag de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren. [2] De redelijke termijn start op het moment dat beroep is ingesteld tegen het besluit. In beginsel is de schadevergoeding dan € 500,00 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
8.3.
Het beroep is ingediend op 6 januari 2021. Omdat de rechtbank meer dan twee jaar later uitspraak heeft gedaan, kent de rechtbank aan eisers schadevergoeding toe. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden daarom veroordelen tot een vergoeding van € 1000,00.
Omdat het bedrag onder de € 5.000,00 blijft, geeft de rechtbank uitvoering aan de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210) en ziet de rechtbank geen aanleiding om de Staat in het geding te betrekken.
Conclusie en gevolgen
9.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.7 en 2.8 van de Wnb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Het college heeft verzocht om de proceskosten te matigen, omdat op dezelfde zitting meerdere beroepen van eisers tegen verleende natuurvergunningen zijn behandeld en deze zaken deels over dezelfde problematiek gaan. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Hoewel er inderdaad overeenkomsten tussen de behandelde zaken zijn aan te wijzen, gaat het steeds om verschillende natuurvergunningen. De overeenkomst tussen de zaken is niet zodanig groot dat het aanleiding geeft tot matiging van de proceskosten.
9.3.
Verder kent de rechtbank aan eisers een schadevergoeding van € 1.000,- toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 december 2020;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17 en volgende.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2157, r.o. 12.1.