ECLI:NL:RBGEL:2023:409

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
22-5340 en 22-5345
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen omgevingsvergunning voor recreatie met volwaardige horeca

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, waarin een omgevingsvergunning is verleend voor recreatie met volwaardige horeca. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet gericht zijn tegen het bestreden besluit en daarom niet kunnen leiden tot een gegrond beroep. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 5 juli 2022 is verleend voor het tijdelijk realiseren en exploiteren van horeca. Eiser stelt dat de vergunning niet verenigbaar is met geluidgevoelige functies in de omgeving en dat er geen vergunning is verleend voor een geluidreducerende behuizing. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit alleen ziet op de periode van april 2023 tot 3 mei 2023, en dat de vergunninghouder slechts gedurende deze periode volwaardige horeca mag aanbieden.

De voorzieningenrechter concludeert dat de door eiser aangevoerde gronden niet relevant zijn voor het bestreden besluit, dat enkel betrekking heeft op het tijdelijke gebruik als volwaardige horeca. De voorzieningenrechter adviseert partijen om in gesprek te blijven over de mogelijke verlenging van de omgevingsvergunning en de bouw van een volwaardig pand. Uiteindelijk blijft het besluit van 6 oktober 2022 in stand, en wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5340 en ARN 22/5345

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: ing. L. Visscher),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk(het college)
(gemachtigde: W. Maris).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het college van 5 juli 2022 waarin aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] namens eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [derde-partij] namens vergunninghoudster.
1.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 2 maart 2018 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk realiseren en exploiteren van [bedrijf] en [bedrijf] .
2.1.
Vervolgens heeft het college op 2 mei 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijk bouwwerk en voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het initiatief van een [bedrijf] op grond van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, elfde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarbij heeft het college de voorwaarden gesteld dat:
a. de bouwwerken voor een periode van maximaal 5 jaar (na de datum van het verlenen van de omgevingsvergunning) zijn toegestaan;
b. de [bedrijf] over het algemeen daarbij tussen november en april gesloten zal zijn tenzij er geschaatst kan worden of bijvoorbeeld een nieuwjaarsduik wordt gehouden.
2.2.
Op 11 mei 2021 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van recreatie met ondersteunende horeca naar volwaardige horeca.
2.3.
In het besluit van 5 juli 2021 heeft het college de omgevingsvergunning verleend onder de voorwaarden dat:
1. de afwijking is toegestaan tot 2 mei 2023;
2. de sluitingstijd uiterlijk 00:30 uur is, waarbij vanaf 23:00 uur het buitengedeelte/terras gesloten is, bezoekers alleen binnen in de [bedrijf] zijn toegestaan, en de schuifpui en ramen en deuren van de [bedrijf] gesloten zijn;
3. te allen tijde voldaan wordt aan de geluidsnormen uit het activiteitenbesluit Wet milieubeheer (het activiteitenbesluit).
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college het besluit van 5 juli 2021 in stand gelaten en de motivering daarvan aangevuld met de volgende onderdelen:
- De volwaardige horeca is ten behoeve van besloten groepen – conform aanvraag – en niet ten behoeve van een ieder. De kenbaarheid van personen die deel uitmaken van een besloten groep wordt door de [bedrijf] gehandhaafd door polsbandjes of een vergelijkbaar middel.
- De afwijking van het bestemmingsplan voor volwaardige horeca geldt voor de maanden april tot en met oktober van het jaar.
- De [bedrijf] ziet toe op het voorkomen van overlast door vertrekkende gasten: medewerkers van [bedrijf] begeleiden de gasten naar de fietsenstalling en de parkeerplaatsen zodat er zicht en controle is op het verlaten van [bedrijf] .
- Er wordt voldaan aan de streefwaarden van het gemeentelijk geluidbeleid uit 2016.
2.5.
Daarnaast zullen maatwerkvoorschriften worden opgesteld (op basis van het Activiteitenbesluit) die geen deel uitmaken van het bestreden besluit. Deze voorschriften hebben betrekking op het meten en instellen van de luidsprekers en op het treffen van geluidreducerende voorzieningen aan de ventilator van de koelcontainer in de [bedrijf] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De voorzieningenrechter verklaard het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het bestreden besluit alleen nog ziet op de periode van april 2023 tot 3 mei 2023. Vergunninghoudster mag immers alleen van april tot november open zijn. Dit betekent dat vergunninghoudster volgens het bestreden besluit alleen nog volwaardige horeca mag aanbieden gedurende 5 weken.
5. Eiser voert, samengevat weergegeven, aan dat voor de beoordeling of een geluidsbelaste functie als de [bedrijf] verenigbaar is met geluidgevoelige functies in de omgeving van de [bedrijf] , een goede ruimtelijke ordening in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat uit de tekeningen die behoren bij de omgevingsvergunning voor het bouwen moet blijken of sprake is van een lichte, matige of sterke geluidreducerende behuizing om op basis daarvan te kunnen bepalen welke beperkingen moeten worden opgelegd aan de bedrijfsvoering van de [bedrijf] ten aanzien van geluidmakende activiteiten. Het college heeft geen omgevingsvergunning verleend voor een aanvraag die ziet op een geluidreducerende behuizing. Eiser verzoekt de voorzieningenrechter dan ook om een voorlopige voorziening te treffen die ervoor zorgt dat vergunninghoudster geen gebruik meer mag maken van de verleende omgevingsvergunning voor een behuizing die niet voorziet in de vereiste geluidreductie.
6. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van eiser zo dat in de verleende omgevingsvergunning van 2 mei 2018 ten onrechte geen vergunning is verleend voor een geluidreducerende behuizing van het pand. Het besluit van 2 mei 2018 kan in deze procedure niet meer ter discussie worden gesteld omdat dit besluit in rechte vaststaat.
Hetgeen eiser in deze procedure aanvoert kan dan ook niet leiden tot een gegrond beroep tegen het bestreden besluit van 6 oktober 2022 waarin uitsluitend een beslissing is genomen ten aanzien van het tijdelijke gebruik als volwaardige horeca. De door eiser aangevoerde gronden zien immers niet op het bestreden besluit.
7. Het betoog van eiser kan echter wel relevant zijn in het kader van een eventuele verlenging van de omgevingsvergunning van 2 mei 2018 die op 3 mei 2023 afloopt. De voorzieningenrechter begrijpt dat vergunninghoudster inmiddels ook verlenging van de verleende omgevingsvergunning(en) heeft aangevraagd. Daarnaast heeft vergunninghoudster ter zitting ook aangegeven dat zij uiteindelijk een volwaardig pand op deze locatie wil gaan bouwen, maar dat zij deze investering pas zal doen als zij weet dat zij op deze locatie kan blijven. Hiervoor is een verzoek gedaan voor een bestemmingsplanwijziging. Ook ten aanzien van de bouw van een volwaardig pand, zal het betoog van eiser relevant zijn. De voorzieningenrechter adviseert partijen dan ook om met elkaar in gesprek te blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 6 oktober 2022 in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.