ECLI:NL:RBGEL:2023:406

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4082
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een diervoedersbedrijf in Gelderland

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een diervoedersbedrijf. Eiser, eigenaar van een bedrijfswoning nabij het bedrijf, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, dat op 26 juli 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder. Eiser vreest dat de uitbreiding van het bedrijf zijn woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden. De rechtbank heeft de zaak op 15 december 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de vergunninghouder en het college vertegenwoordigd waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar verschillende aspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder en geurhinder. Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat de uitbreiding niet in betekenende mate bijdraagt aan een toename van de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide in de omgevingslucht. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de luchtkwaliteitsnormen worden nageleefd en dat de geluidshinder binnen de vergunde waarden blijft. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de geluidmetingen onjuist zijn of dat de geluidshinder onaanvaardbaar is.

Wat betreft de geurhinder heeft de rechtbank vastgesteld dat de geurbelasting op de woning van eiser boven de richtwaarde ligt, maar dat het college voldoende maatregelen heeft genomen om de geurhinder te beperken. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder voldoet aan de beste beschikbare technieken (BBT) en dat de vergunning kan worden verleend. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4082

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. K.A. Luehof),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (het college),

(gemachtigde: mr. A. Stoelwinder).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[C] B.V.te [plaats B] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. L.J. Wildeboer).

Procesverloop

In het besluit van 26 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en F.H.J. Bouwmans. Namens vergunninghouder is [D] verschenen, bijgestaan door gemachtigde en [E] .

Overwegingen

Inleiding
1. Vergunninghouder exploiteert op het perceel [aan het adres F] te [plaats B] een bedrijf dat diervoeder produceert.
Het bedrijf ligt op het geluidgezoneerde bedrijventerrein “Arkervaart”, aan het water de Arkervaart. De aanvoer van de grond- en hulpstoffen gebeurt grotendeels met schepen en in beperkte mate met vrachtwagens. De afvoer van de producten gebeurt voor zowel bulk als zakgoed geheel met vrachtwagens. Binnen de fabriek worden de grondstoffen gemalen en/of gemengd en het diervoeder kan worden geperst en/of een (hitte)behandeling krijgen. Tevens vindt op- en overslag plaats.
Aan het bedrijf is op 15 augustus 2001 een milieuvergunning verleend.
Op 26 oktober 2018 heeft vergunninghouder een gefaseerde aanvraag [1] ingediend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw met een maximale hoogte van 43 meter en voor een uitbreiding van de productiecapaciteit van 250.000 naar 400.000 ton diervoeders per jaar. Van deze 400.000 ton zal 75.000 ton koud worden verwerkt en 325.000 ton warm, waarbij de verwarmde verwerkte producten weer kunnen worden onderverdeeld in 250.000 ton warm geperst product en 75.000 ton verhit meelproduct. Dit verhitte meelproduct ondergaat een behandeling in een nieuw te realiseren hygiënelijn. Ook is de op- en overslag van 50.000 ton grondstoffen aangevraagd. Fase 1 van het project ziet op de activiteiten “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” [2] en “milieu (revisievergunning)” [3] . De ontwerp-omgevingsvergunning is op 18 december 2020 ter inzage gelegd.
2. Eiser is eigenaar van een bedrijfswoning op het perceel [aan het adres G] . Deze bedrijfswoning ligt aan de overzijde van de Arkervaart en de afstand van zijn woning tot het bedrijfsperceel bedraagt ongeveer 95 meter. Hij vreest dat zijn woon- en leefklimaat door de uitbreiding wordt aangetast.
3. Het college heeft in het bestreden besluit van 26 juli 2021 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend.
Omgevingsvergunning voor fase 2
4. Op 4 januari 2022 heeft het college aan vergunninghouder ook een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” (fase 2). Tegen deze omgevingsvergunning heeft eiser geen beroep ingesteld.
Omgevingsvergunning van 22 juni 2022
5. Op 11 maart 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een wijziging van het vergunde gebouw en op 22 juni 2022 heeft het college voor deze wijziging een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen”, “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” en “milieu (milieuneutrale wijziging)”. In deze omgevingsvergunning heeft het college (onder meer) een gewijzigd geluidvoorschrift opgenomen met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op basis van een nieuw geluidonderzoek van 11 februari 2022.
Tegen deze omgevingsvergunning heeft eiser ook geen beroep ingesteld.
Luchtkwaliteit
6. Eiser betoogt dat binnenvaartschepen tijdens het lossen in de praktijk vaak geen gebruik maken van walstroom maar van een dieselaggregaat. Soms wordt een heel weekend een dieselaggregaat gebruikt. Eiser geeft daarnaast aan dat de emissiemeting voor het stooktoestel dateert van 2 februari 2015 en dus niet meer representatief is, temeer niet omdat er extra stoom geleverd moet worden voor de nieuwe hygiënelijn. In figuur 1 van het luchtkwaliteitsonderzoek zijn ook bedrijfswoningen vermeld die al zijn gesloopt en de bedrijfswoningen van eiser en die op de Edisonstraat 22 en 24 zijn niet vermeld.
6.1.
Aan het bestreden besluit ligt het luchtkwaliteitsonderzoek van SPA WNP ingenieurs van 15 oktober 2018 ten grondslag. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat het aannemelijk is dat de verandering van het bedrijf niet in betekenende mate bijdraagt aan een toename van de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide in de omgevingslucht. Op basis van de verspreidingsberekeningen concludeert het college dat voldaan wordt aan de grenswaarden in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Het college is van oordeel dat uit de aanvraag blijkt dat er voldoende maatregelen (zullen) worden toegepast om luchtemissies te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Het college heeft daarnaast in het verweerschrift aangegeven dat de eisen voor onderhoud en keuring van stookinstallaties zijn geregeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling). [4] Dit zijn rechtstreeks werkende regels die ook gelden voor vergunninghouder. De toezichthouders zien erop toe of wordt voldaan aan de verplichtingen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Omdat de aanvraag voor een revisievergunning in 2018 is ingediend, is de meting uit 2015 bij deze aanvraag gevoegd. Het college acht deze meting voor de beoordeling van de betreffende aanvraag voldoende representatief.
6.2.
Vergunninghouder heeft in haar reactie en op de zitting voor wat betreft de walstroom toegelicht dat voor de aanvoer van grondstoffen overwegend gebruik wordt gemaakt van duwbakken die in meerdere rijen zijn opgesteld waardoor aanmeren verder niet mogelijk is door de smalte van het kanaal. Daarom wordt slechts beperkt aangemeerd door binnenvaartschepen en ook niet langer dan nodig voor het laden en lossen. Deze binnenvaarschepen wachten doorgaans ter hoogte van de Arkervaartsluis. Met borden is ook aangegeven dat schippers gebruik moeten maken van walstroom, aldus vergunninghouder.
Over de emissiemeting heeft vergunninghouder ter zitting gemotiveerd gesteld dat het produceren van meer stoom niet maakt dat de uitstoot van NOx door de brander van de stoomketel hierdoor toeneemt.
6.3.
Eiser heeft het standpunt in het verweerschrift over de emissiemeting niet gemotiveerd betwist. Mede gelet op wat vergunninghouder ter zitting hierover heeft gesteld, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding om aan te nemen dat de stookinstallatie niet aan de normen uit het Activiteitenbesluit of de Activiteitenregeling voldoet.
Voor wat betreft figuur 1 bij het luchtkwaliteitsonderzoek overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat bepaalde bedrijfswoningen ten onrechte zijn meegenomen en sommige niet zijn benoemd niet maakt dat de uitkomsten van het luchtkwaliteitsonderzoek onjuist zijn. De bedrijfswoningen die eiser benoemt zijn ook niet de (bedrijfs)woningen die het dichtst bij het bedrijf liggen. Anders dan eiser stelt is zijn bedrijfswoning overigens wel meegenomen in het onderzoek, aangeduid met meetpunt 185.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college in het luchtkwaliteitsonderzoek in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van het gebruik van walstroom. Gelet op wat vergunninghouder in haar reactie heeft aangegeven over haar productieproces acht de rechtbank het niet aannemelijk dat binnenvaartschepen regelmatig gedurende lange periode aanmeren én dat die binnenvaartschepen dan gebruik maken van dieselaggregaten in plaats van walstroom. Dat incidenteel misschien toch door binnenvaartschippers gebruik wordt gemaakt van een dieselaggregaat maakt niet dat dit een representatieve bedrijfssituatie betreft. De emissies van dieselaggregaten zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank in het luchtkwaliteitsonderzoek terecht buiten beschouwing gelaten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
7. Aan het bestreden besluit is het geluidonderzoek van SPA WNP ingenieurs van 15 februari 2019 ten grondslag gelegd. In dit geluidonderzoek is de representatieve bedrijfssituatie weergegeven. Daarin zijn de verkeersbewegingen van personeel en bezoekers meegenomen, de aanvoer van grond- en hulpstoffen per schip, het productieproces (met uitlaten en afzuigpunten), de opslag en afvoer van gereed product (per vrachtwagen), de overige activiteiten en intern transport.
De geluidbronnen met de bijbehorende bronsterkte zijn ingevoerd in het rekenmodel overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. De berekening resulteert voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LArLT) in een geluidbelasting van 53,1 dB(A) (dag), 52,3 dB(A) (avond) en 48,6 dB(A) (nacht) op de woning van eiser.
Deze langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn hoger dan de in de milieuvergunning van augustus 2001 vergunde waarden van respectievelijk 50, 47 en 42 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. De berekening voor het maximale geluidsniveau resulteert in een geluidbelasting van 66 dB(A) (dag), 65 dB(A) (avond) en 62 dB(A) (nacht). Deze maximale geluidniveaus zijn lager of gelijk aan de vergunde geluidwaarden van respectievelijk 70, 65 en 62 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau heeft het college aangegeven dat op het industrieterrein een aantal woningen en woonboten aanwezig zijn. Voor deze woningen en woonboten gelden de wettelijke grenswaarden niet.
Maximale geluidsniveau
Voor het maximale geluidsniveau heeft het college aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening waarin staat dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het door de inrichting veroorzaakte equivalente niveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij een aantal beoordelingspunten worden de streefwaarden overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter voldaan, aldus het college.
8. Eiser betoogt dat twee van de zes vluchtdeuren dagelijks open staan omdat het binnen in de fabriek anders te warm wordt. Als dat in de nieuwe situatie ook het geval is, dan wordt een groot deel van de berekende geluidbeperking weer teniet gedaan.
Eiser wijst daarnaast op een lospunt aan de noordzijde van de gereed-product silo's (zonder inpandige compressor) dat volgens hem niet is meegenomen in het geluidonderzoek.
Eiser geeft ook aan dat hij vreest dat tegenover zijn woning een nieuw lospunt wordt gerealiseerd. Volgens hem is aan de noordzijde van de nieuwe hygiënelijn namelijk op dit moment nog geen aansluitmogelijkheid op een inpandige compressor.
Geluidbronnen
8.1.
In het geluidonderzoek zijn volgens het college drie geluidbronnen meegenomen die te maken hebben met de aanvoer van grond- en hulpstoffen, namelijk de puntbronnen 261, 402 en 403. Op de zitting is duidelijk geworden dat het lospunt dat volgens eiser niet is meegenomen puntbron 402 betreft. Deze geluidbron is dus wel meegenomen in het geluidonderzoek, zodat het geluidonderzoek op dit punt niet onjuist is.
Op de zitting heeft zowel het college als vergunninghouder aangegeven dat er geen extra lospunt tegenover eisers woning komt. De rechtbank stelt ook vast dat dit lospunt niet is aangevraagd en daardoor ook niet is vergund. Dit maakt dus geen onderdeel uit van deze omgevingsvergunning en kan daarom in deze procedure verder niet aan bod komen.
Vergunninghouder heeft op de zitting daarnaast aangegeven dat de leidingen die eiser omhoog ziet gaan behoren bij de bestaande lospunten. Deze zullen worden gesloopt en worden verplaatst naar het nieuwe gebouw. In de vergunde situatie zal het aantal blaasbewegingen minder zijn omdat wordt voorzien in meer siloruimte.
Voor wat betreft de nieuwe overstort heeft het college aangegeven dat de geluidbijdrage van deze geluidbron verwaarloosbaar is, omdat tussen de woning van eiser en de overstort de nieuwe bebouwing aanwezig zal zijn waardoor het geluid al wordt verminderd. Het aanbrengen van een geluid reducerende voorziening is daarmee niet doelmatig.
Dit standpunt heeft eiser niet gemotiveerd betwist.
8.2.
Voor wat betreft de openstaande vluchtdeuren heeft vergunninghouder aangegeven dat in de nieuwe situatie een verbetering in de werkomstandigheden te verwachten valt, omdat de enkelwandige platen worden vervangen door geïsoleerde wandplaten. Daardoor zal de binnentemperatuur verbeteren, zodat in de nieuwe situatie ook geen noodzaak (meer) bestaat voor het open zetten van de vluchtdeuren. Het college heeft daarnaast terecht aangegeven dat als vluchtdeuren toch open staan, dit een handhavingsaspect betreft omdat op grond van de verleende omgevingsvergunning de vluchtdeuren gesloten dienen te zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluidverkaveling / zonetoets
9. Eiser verwijst naar pagina 14 van het geluidonderzoek en geeft aan dat het volgens hem ontoelaatbaar is dat gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan voor wat betreft de geluidkavelwaarden.
9.1.
Het bedrijf ligt op een geluidgezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. In het bestemmingsplan staat in artikel 21.2.4 van de planregels dat het bedrijf moet voldoen aan de geluidsruimte zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen geluidverkavelingskaart. Dit bestemmingsplan is voor wat betreft de geluidverkavelingskaart partieel herzien in 2018, waarbij aan het perceel van vergunninghouder een kavelwaarde van 62 dB(A) is toegekend. Als niet aan deze kavelwaarde wordt voldaan, dan kan toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid die in artikel 21.2.5 van de regels van het bestemmingsplan is opgenomen. Dit is de afwijkingsbevoegdheid waar eiser naar verwijst.
9.2.
In het bestreden besluit staat over deze afwijking van de geluidverkavelingskaart dat op 16 augustus 2017 een rapportage is ontvangen (M.2014.0463.16.N001) waarin de gevraagde geluidemissie (rapport 21520385.R02b, d.d. 11 juli 2017) is getoetst aan de vergunde en beschikbare geluidruimte. In het rapport wordt geconcludeerd dat de aangevraagde geluidruimte niet voldoet aan de kavelwaarde die is vastgelegd in het bestemmingsplan, maar dat de aangevraagde geluidruimte wel beschikbaar is binnen de geluidzone van het industrieterrein. De gemeente Nijkerk kan gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid van het bestemmingsplan om de gevraagde kavelwaarden toe te wijzen aan vergunninghouder.
Dit standpunt heeft het college ook in het verweerschrift ingenomen.
9.3.
Op de zitting heeft het college aangegeven dat deze motivering niet klopt. Er zijn aanpassingen verricht waardoor wel aan de zonetoets wordt voldaan. Daardoor hoeft op dit punt geen omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan te worden verleend.
9.4.
In de “Zonetoets [C] ” van DGMR van 16 april 2019, die ook aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, staat in de conclusie het volgende:
“De aangevraagde geluidsemissie van [C] voldoet aan de geluidsruimte die op grond van de gebruiksregels zoals vastgelegd in de planologische geluidsruimteregeling voor de kavel is gereserveerd. Op basis hiervan is sprake van een inpasbare situatie. Wij merken op dat de geluidsruimte conform rapport 2152O385.RO2b van 11 juli 2017 op de geluidverkavelingskaart is opgenomen, die als bijlage hoort bij bestemmingsplan Gemeente Nijkerk 2018, 1. Voor de volledigheid is de bijdrage van [C] en de cumulatieve geluidbelasting op de toets punten beoordeeld. Hieruit volgt dat de geluidbelasting gelijk blijft of afneemt. De geluidsniveaus op de referentiepunten kunnen als vergunningsvoorschrift voor [C] worden opgenomen.”
Uit het onderzoek van DGMR volgt dus dat voldaan wordt aan de geluidverkaveling zoals opgenomen in het bestemmingsplan, zodat het niet nodig is om een omgevingsvergunning te verlenen om in zoverre af te wijken van het bestemmingsplan. Dit onderzoek heeft eiser niet gemotiveerd betwist en eiser heeft ook niet nader gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning op dit punt wel in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
10. Eiser geeft aan dat in tabel 3 op pagina 13 van het geluidonderzoek staat dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau hoger is dan vastgelegd in de vigerende milieuvergunning en dat er ter plaatse van zijn woning voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode sprake is van een overschrijding in de dagperiode van 4 dB(A), in de avondperiode van 7 dB(A) en in de nachtperiode van 9 dB(A).
10.1.
Het college heeft in het bestreden besluit voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau overwogen dat het bedrijf ligt op een geluidgezoneerd industrieterrein. Voor woningen en woonboten die op dit geluidgezoneerde bedrijventerrein liggen gelden de wettelijke grenswaarden niet, aldus het college.
10.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in overweging 2.5.1 van de uitspraak van 2 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU3124) heeft overwogen mag bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (inmiddels: omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu) het stelsel van de Wet geluidhinder niet worden doorkruist. Dit brengt ten aanzien van de bescherming van op het gezoneerde industrieterrein gelegen woningen het volgende mee. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals haar uitspraak van 14 december 2005 in zaaknummer 200410115/1, mag de geluidbelasting ter plaatse van een woning op een gezoneerd industrieterrein in elk geval geen grond vormen voor weigering van een vergunning voor een inrichting op dat industrieterrein. De Afdeling is verder van oordeel dat geen sprake is van doorkruising van het stelsel van de Wet geluidhinder ingeval het bieden van bescherming tegen geluidhinder aan een woning op het gezoneerde industrieterrein niet leidt tot weigering van de vergunning en de inrichting evenmin tot het treffen van zodanige maatregelen wordt verplicht, dat gesproken moet worden van een aantasting van het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein dat de Wet geluidhinder mede beoogt te bieden.
10.3.
Uit deze jurisprudentie volgt dus dat het primaat op een gezoneerd industrieterrein ligt bij het speciale vestigingsklimaat voor bedrijven en niet bij de op dat industrieterrein aanwezige bedrijfswoningen, zoals die van eiser. Eiser heeft verder niet bestreden dat de beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Het college heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat verdergaande maatregelen dan de maatregelen die al door vergunninghouder worden getroffen niet doelmatig zijn en niet geëist kunnen worden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geur
11. In hoofdstuk 20 van het bestreden besluit staat dat voor de activiteit die vergunninghouder verricht (diervoederindustrie) BBT-conclusies zijn vastgesteld, zodat afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit (lucht en geur) in dit geval niet van toepassing is. Het college heeft het aanvaardbaar geurhinderniveau voor het bedrijf bepaald met inachtneming van de “Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017” van 28 februari 2017 (hierna: de beleidsregels). De bedrijfswoning van eiser is op grond van artikel 8 van de beleidsregels ingedeeld in categorie B (woningen en vergelijkbare objecten gelegen in de gebiedscategorie “werken”) en de geur van het bedrijf is aangemerkt als “minder hinderlijk”. Het college heeft voor de toepasselijke geurnormen geen aansluiting gezocht bij de geurnormen uit artikel 8, tweede lid, van de beleidsregels, maar is uitgegaan van de streef-, richt- en grenswaarden die voortvloeien uit het “informatiedocument Diervoeder”:
Percentielwaarde
Streef-/richt-/grenswaarde
Categorie A
Categorie B
Categorie C
98
0,7 / 1,4 / 2,8
1,4 / 2,8 / 5,6
7 / 14 / 28
99,5
1,4 / 2,8 / 5,6
2,8 / 5,6 / 11,2
14 / 28 / 56
99,9
2,8 / 5,6 / 11,2
5,6 / 11,2 / 22,4
28 / 56 / 112
Uit het geuronderzoek van SPA WNP van 27 november 2020 (hierna: het geuronderzoek) volgt dat de geurbelasting op de woning van eiser in de nieuwe situatie 5,6 odour units per kubieke meter lucht (OUe/m³) bedraagt (98 percentiel), zodat niet wordt voldaan aan de richtwaarde van 2,8 OUe/m³. Omdat er door het overschrijden van de richtwaarde niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels gekeken naar de vergunde waarde en de grenswaarde.
Uit het geuronderzoek blijkt volgens het college dat de in de milieuvergunning van 15 augustus 2001 vergunde activiteiten een geurbelasting boven de grenswaarde opleveren en dat in de vergunde situatie de grenswaarde overschreden kan worden. In de revisieaanvraag wordt de productie van de perslijnen en de hygiënelijn samen op zo'n niveau vastgelegd, dat een overschrijding van de grenswaarde niet meer optreedt. Hiervoor wordt het pakket op de perslijnen aangepast en wordt de emissie van de hygiënelijn via een emissiepunt op 47,5 meter boven maaiveld gerealiseerd. De perslijn 1 wordt bovendien voorzien van een koude plasma-oxidatie unit. Deze wordt op perslijn 1 geplaatst en niet op de hygiënelijn, aangezien de plaatsing op perslijn 1 een hogere geurreductie geeft op leefniveau. Om de geurimmissie verder te beperken zou een tweede koude plasma-oxidatie unit geïnstalleerd kunnen worden. Deze maatregel geeft op het gebied van energie echter een ongewenste toename in het verbruik. Met het totaal aan maatregelen wordt voldaan aan BBT voor geur, in evenwicht met BBT voor energieverbruik, aldus het college.
Het college heeft het aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld op 4,8 OUe/m³ (98 percentiel) ter plaatse van de woning van eiser aan de [aan het adres G] . Dit geurhinderniveau is omgerekend in een geurvracht, omdat dat beter te meten is. De totale jaaremissie komt op 5.493 GOUE /jaar, waarvan maximaal 3.306 GOUE/jaar afkomstig mag zijn van de perslijnen. In de voorschriften is deze geurvracht als eis opgenomen. Omdat deze geurvracht lager is dan de geurvracht die impliciet is toegestaan op basis van de vigerende vergunning uit 2001 kan het college instemmen met de gevraagde uitbreiding.
11.1.
Eiser geeft aan dat op pagina 14 van het geuronderzoek staat vermeld dat het geurhinderniveau volgens tabel 6 op zeven rekenposities niet aan de richtwaarde voldoet en dat op zijn woning (meetpunt bdw-185) de overschrijding het grootst is. Op pagina 15 wordt ondanks de enorme overschrijding van de berekende geurhinder voorgesteld om de geurhinder, vanwege het ontbreken van cumulatie-effecten, als acceptabel te kwalificeren.
Eiser geeft aan dat op pagina 24, ondanks de overschrijdingen van de geurbelasting, wordt voorgesteld deze toch te vergunnen omdat de berekende geurbelasting op alle rekenposities lager zou zijn dan de reeds vergunde geurbelasting, zodat er zelfs sprake is van een verbetering. Deze stelling is volgens eiser onjuist. Eiser geeft aan dat de productie van warm geperst product toeneemt van 250.000 ton naar 325.000 ton en dat daarom een afname van de geurbelasting te zot voor woorden is.
Eiser betoogt daarnaast dat ook op perslijnen 2, 3 en 4 een koude plasma-oxidatie unit moet worden gerealiseerd, net als op perslijn 1. Dit volgt volgens eiser ook uit pagina 23 van het geuronderzoek. De eenmalige investering van circa € 900.000 en jaarlijks € 300.000 aan bedrijfskosten acht eiser niet onevenredig om de geurhinder op een lager niveau te brengen.
11.2.
In het geuronderzoek is de geurbelasting op de woning van eiser berekend. Deze komt uit boven de richtwaarde. Het college heeft echter gemotiveerd dat door de getroffen maatregelen, waaronder de koude plasma-oxidatie unit die een geurverwijderingsrendement van 80 % heeft, de geurbelasting minder bedraagt dan in de milieuvergunning uit 2001 was vergund en minder dan de grenswaarde, zodat toepassing kan worden gegeven aan artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels. Het ligt op de weg van eiser om aan te geven waarom de motivering dat er sprake is van een afname niet klopt. Dat heeft hij niet gedaan. De enkele stelling dat een afname te zot voor woorden is, is onvoldoende.
Zoals het college terecht heeft aangegeven volgt uit het vereiste dat in het bedrijf BBT moeten worden toegepast niet dat alle mogelijke maatregelen moeten worden getroffen die bijdragen aan een reductie van milieueffecten. In dit geval zou dat ook strijdig zijn met de BBT die gelden voor energieverbruik. Vergunninghouder heeft op de zitting aangegeven dat per perslijn met 40 kW het energieverbruik uit zou komen op 270.000 kW op jaarbasis, wat gelijk is aan het verbruik van 100 huishoudens.
Het college heeft voor wat betreft de BBT een afweging gemaakt tussen de afname van geurhinder die met het toevoegen van een extra koude plasma-oxidatie unit wordt bereikt en de daarmee samenhangende toename van de energiebehoefte. De gemaakte keuze op basis van die afweging acht de rechtbank niet onredelijk.
De beroepsgronden slagen niet.
12. Eiser betoogt tot slot dat sprake is van cumulatie met geurhinder van ABZ diervoeding, de pindabranderij Euroma B.V, de kipverwerker Plukon B.V., de asfaltcentrale ACN en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
12.1.
In het bestreden besluit staat dat naar cumulatie van geurhinder met het diervoederbedrijf ABZ is gekeken. Dit bedrijf ligt op ongeveer 950 meter afstand.
Uit de berekeningen blijkt dat op de woonboten en bedrijfswoningen rond het bedrijf, waar de richtwaarde wordt overschreden, het effect van ABZ zeer gering is (0 - 0,1 OUe/m³).
Cumulatie van geurhinder is daarom geen reden om het aanvaardbare hinderniveau vast te stellen op een lagere waarde dan eerder overwogen, aldus het college.
12.2.
Zoals in rechtsoverweging 11.2 reeds is overwogen, neemt de geurbelasting die de in geschil zijnde omgevingsvergunning met zich brengt af ten opzichte van de geurbelasting die voortvloeit uit de milieuvergunning uit 2001, zodat geen sprake is van een toename van de cumulatieve geurbelasting ter plaatse van eisers woning als gevolg van de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft in de cumulatie van geurhinder dan ook geen aanleiding behoeven te zien om het aanvaardbare hinderniveau vast te stellen op een lagere waarde.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023
griffier
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2.5 Wabo
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo in samenhang met artikel 2.6 van de Wabo
4.paragraaf 3.2.1 van het Activiteitenbesluit en artikel 3.7m van de Activiteitenregeling