ECLI:NL:RBGEL:2023:3985

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB-23_3107
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kostenverhaal bestuursdwang wegens onduidelijkheid over verkoop en opslagkosten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van verzoekers tegen het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal. Het college had op 26 mei 2023 besloten om kosten van € 71.031,43 in verband met bestuursdwang op verzoekers te verhalen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 13 juni 2023 hebben verzoekers betwist dat de in beslag genomen goederen zijn verkocht en geleverd, en hebben zij gesteld dat er voertuigen bij de in beslag genomen goederen zijn die alleen kunnen worden geleverd met hun medewerking. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek aangehouden om het college de gelegenheid te geven om de verkoopovereenkomst te overleggen.

Op 19 juni 2023 heeft het college een aanvullend verweerschrift ingediend, maar de voorzieningenrechter heeft dit niet bij haar beoordeling betrokken omdat het college niet gevraagd was om dit in te dienen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid is over de verkoop en levering van de goederen, de wijze waarop deze te koop zijn aangeboden, en de hoogte van de opslagkosten, die als exorbitant worden beschouwd. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit van 26 mei 2023 in bezwaar geen stand kan houden zonder aanvulling van de motivering. Het verzoek om voorlopige voorziening is toegewezen, en het kostenbesluit is geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3107

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekers] en [verzoekers],ook handelend onder de naam
[verzoekers], uit [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal, het college

(gemachtigden: mr. J. Boon-van Delft en en H. Dierks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een
voorlopige voorziening van verzoekers tegen het door het college op 26 mei 2023 (tweede) genomen besluit om de kosten van € 71.031,43 in verband met toegepaste bestuursdwang, op verzoekers te verhalen.
1.1.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college.
Verzoekers hebben ter zitting betwist dat de onder verzoeker in beslag genomen voorwerpen zijn verkocht en geleverd en hebben voorts gesteld dat onder de in beslag genomen voorwerpen voertuigen zitten die op kenteken staan. Levering van dezer voertuigen kan slechts door overschrijving van het kenteken. Daar is de medewerking van verzoeker voor vereist.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek aangehouden teneinde het college in de gelegenheid te stellen de verkoopovereenkomst alsnog binnen twee weken in geding te brengen.
1.4.
Op 19 juni 2023 heeft het college een aanvullend verweerschrift ingediend met een daaraan gehechte offerte, gedateerd 23 mei 2023.
1.5.
Bij brief van 21 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter aan het college meegedeeld dat aan het college niet is gevraagd een aanvullend verweerschrift in te dienen, zodat de voorzieningenrechter de inhoud hiervan ook niet bij haar beoordeling zal betrekken en geacht wordt aan het college te zijn teruggezonden.
1.6.
Bij brief van 25 juni 2023 heeft de gemachtigde van verzoekers een reactie gegeven op de door het college toegezonden offerte.
1.7.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter aan partijen meegedeeld dat het onderzoek thans wordt gesloten en binnen 14 dagen uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Bij besluit van 12 oktober 2022 heeft het college verzoekers voor een aantal illegale bouwwerken en de illegale opslag een last onder bestuursdwang opgelegd. Verzoekers is gelast de overredingen te (laten) beëindigen voor 24 november 2022. Verzoekers hebben tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
3.1.
Omdat verzoekers geen gevolg hebben gegeven aan de last, heeft het college op
31 januari en 1 februari 2023 de last onder bestuursdwang door feitelijk handelen ten uitvoer gelegd. Met het besluit van 1 maart 2023 heeft het college besloten de kosten daarvan op verzoekers te verhalen. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 17 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen en zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door verzoekers gedane verzoek het college te verbieden de opgeslagen goederen van verzoekers te verkopen, weg te geven of te vernietigen en tevens het college te gelasten de bij [naam] in [woonplaats] opgeslagen goederen van verzoekers per direct aan verzoekers terug te geven voor de legale opslag elders. Bij besluit van 26 mei 2023 heeft het college besloten om naast de bij besluit van 1 maart 2023 op verzoekers verhaalde kosten, een bedrag van € 71.031,43 in verband met toegepaste bestuursdwang, op hen te verhalen.
Verweerder heeft aangegeven het volgende te hebben betaald om de overtreding te stoppen.
Juridisch kader
4. De toepassing van bestuursdwang vindt plaats op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. [1]
4.1.
Het bestuursorgaan kan voor de toepassing van bestuursdwang zaken meevoeren en opslaan. [2] Het college draagt ook zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze terug aan de belanghebbenden. [3] Indien de zaak niet kan worden teruggegeven binnen dertien weken, kan het bestuursorgaan de zaak verkopen. [4] Op dit uitgangspunt bestaat een uitzondering. Indien verkoop naar het oordeel van het bestuursorgaan niet mogelijk is, dan kan het de zaak laten vernietigen. [5]
4.1.1.
Volgens vaste rechtspraak gaan bestuursdwang en kostenverhaal in de regel samen. [6] Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Verder kunnen andere bijzondere omstandigheden het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van kostenverhaal. [7]
4.2.
Volgens vaste rechtspraak moet de overtreder aannemelijk maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de kosten van bestuursdwang redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. [8]
5. Bij de feitelijke uitvoering van bestuursdwang op 31 januari 2023 en 1 februari 2023 zijn de goederen/eigendommen van verzoekers meegevoerd en opgeslagen bij [naam] in [woonplaats].
5.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het overdragen of verkopen van een zaak of het vernietigen ervan privaatrechtelijk of feitelijk handelen is. [9] Dit kan dus niet bij de bestuursrechter aan de orde komen. Hierop geldt een uitzondering indien de kosten daarvan zijn meegenomen bij de vaststelling van het kostenverhaal. In de procedure tegen dat besluit kunnen omstandigheden worden aangevoerd die moeten leiden tot het geheel of gedeeltelijk afzien van kostenverhaal. [10]
De verkoopovereenkomst
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de opbrengst van de verkoop van zaken onderdeel is geweest van het kostenverhaal, zodat de voorzieningenrechter zich bevoegd acht hierover een oordeel te geven. Ondanks dat het college specifiek de gelegenheid is geboden de gestelde verkoopovereenkomst over te leggen heeft het college bij brief van 21 juni 2023 enkel een offerte van 23 mei 2023 aan de voorzieningenrechter toegezonden. Op grond hiervan staat het voor de voorzieningenrechter niet vast dat een verkoop en levering van de goederen die het college in het kader van de toepassing van bestuursdwang heeft meegevoerd en opgeslagen tegen een bedrag van € 5.000,-- daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verder kan er aan het volgende niet voorbij worden gegaan. Uit de stukken blijkt dat de goederen door een door het college ingeschakelde taxateur zijn gewaardeerd op een bedrag van € 17.500,--. Het college stelt dat de uiteindelijke verkoopprijs € 5.000,-- is. De voorzieningenrechter constateert dat dit een opmerkelijk verschil in opbrengst is waarvoor het college ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen. Verder heeft het college op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij getracht heeft de goederen te verkopen tegen een zo’n hoog mogelijke prijs, welke biedingen zijn gedaan en of het bod van € 5.000,-- daadwerkelijk het hoogst gedane bod is. De enkele stelling is daartoe onvoldoende. In zoverre zal het college in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar duidelijkheid moeten verschaffen.
Daarnaast is het navolgende nog van belang.
De hoogte van de kosten van opslag over de maanden maart, april en mei (tot 23 mei 2023)
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de hoogte van de kosten niet heeft onderbouwd noch heeft onderbouwd dat een goedkoper alternatief niet beschikbaar was. De voorzieningenrechter acht de nu gestelde opslagkosten over genoemde maanden exorbitant hoog mede in relatie tot de stelling van verzoekers dat zij tegenover het college hebben aangegeven dat zij de zaken voor € 6000,00 per jaar in een loods zouden kunnen opslaan, hetgeen de voorzieningenrechter niet direct onaannemelijk voor komt en dus nader onderzoek vergt. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het college de nota’s voor de opslag niet heeft overgelegd.
Tot slot kan er niet aan worden voorbij gegaan dat het college in de voorgaande voorlopige voorziening weliswaar heeft toegezegd dat hij niet tot verkoop van de goederen hangende die procedure zal overgaan, maar heeft vervolgens de rekening van de opslag gedurende die periode volledig ten laste van verzoekers gelegd. Ook dit is een omstandigheid die in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar zal moeten worden meegewogen. Het is immers niet de bedoeling dat het vragen van een voorlopige voorziening illusoir dreigt te worden als de rekening daarvan volledig ten laste van verzoekers wordt gebracht.

Conclusie en gevolgen

8. Nu er nog veel onduidelijkheid is omtrent de daadwerkelijke verkoop en levering van de goederen, de wijze waarop de goederen te koop zijn aangeboden en wat in het werk is gesteld om een maximale opbrengst te bewerkstelligen en de hoogte van de kosten van opslag die voorzieningenrechter vooralsnog exorbitant hoog voorkomen, zal het besluit in bezwaar zonder aanvulling van de motivering geen standhouden. .Het bezwaar heeft een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe. Dat betekent dat het kostenbesluit van 26 mei 2023 wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bestaat er aanleiding voor een proceskosten-veroordeling. De voorzieningenrechter stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor de behandeling van het verzoek ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast moet het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het kostenbesluit van 26 mei 2023;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.674,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,-- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 5:29, eerste lid, van de Awb
3.Artikel 5:29, derde lid, van de Awb
4.Artikel 5:30 van de Awb
5.Artikel 5:30, vijfde lid, van de Awb
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1618.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1183, onder 16.1 en ABRvS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3552, onder 7.2.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1062.
9.ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514 en ABRvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266.
10.ABRvS 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1618.