Daar staat tegenover dat toepassing van artikel 7, tweede lid, van de NOW-1 voor eiseres financieel nadelige gevolgen heeft omdat zij een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenredig te beoordelen. Uit de volgende berekening volgt namelijk dat eiseres in staat kon worden geacht om het grootste deel van de resterende (gedaalde) loonkosten in de subsidieperiode op te brengen:
In januari 2020 (de referentiemaand) had eiseres een loonsom van € 45.988,06. De subsidie wordt berekend over een periode van drie maanden en gaat dus uit van een loonsom van
€ 137.965,-. Eiseres had een omzetverlies van 35%. Van eiseres wordt daarom verwacht dat zij over de subsidieperiode € 89.677,- (65% van de loonsom van € 137.965,-) zelf kan financieren uit de resterende omzet. Zonder omzetverlies zou immers over drie maanden
€ 137.965,- aan loonkosten kunnen worden gefinancierd. De daadwerkelijk gerealiseerde loonsom over een periode van drie maanden is echter niet € 137.965,- maar € 121.071,-, vanwege het vertrek van de drie werknemers. Omdat eiseres wordt geacht € 89.677,- zelf te kunnen financieren uit de overgebleven omzet, kan enkel het verschil tussen die daadwerkelijk gerealiseerde loonsom (€ 121.071,-) en het bedrag van € 89.677,- voor vergoeding in aanmerking komen. Dat verschil is € 31.394,-. Omdat de definitieve tegemoetkoming is vastgesteld op € 36.732,- kan eiseres daarmee dus de loonkosten financieren.
Dit laat zien dat het vaststellen van de subsidie volgens de berekeningswijze van artikel 7, tweede lid, van de NOW-1, niet onredelijk bezwarend uitpakt voor eiseres. Eiseres heeft op de zitting voor het eerst genoemd dat de gevolgen van het (bestreden) besluit voor haar onevenredig zwaar zijn en de financiële gevolgen erg hoog zijn, maar zij heeft dit niet nader geconcretiseerd noch onderbouwd. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat eiseres bij de aanvraag om het voorschot kon weten dat de gedaalde loonsom gevolgen zou hebben voor de uiteindelijk subsidievaststelling. Toen waren de drie werknemers immers al niet meer in dienst. Ook bij de toekenning van het voorschot is er op gewezen dat als de loonsom lager wordt, ook het bedrag van de tegemoetkoming lager kan worden. Verder wordt in aanmerking genomen dat met eiseres een ruime betalingsregeling van 60 termijnen is afgesproken om het teruggevorderde bedrag terug te betalen. Afweging van de nadelige gevolgen van het bestreden besluit in verhouding tot het doel daarvan leidt dan ook tot de conclusie dat het vaststellen van de subsidie op een lager bedrag niet onevenredig is.
6. Omdat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een belangenafweging wordt geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit gebrek zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Aannemelijk is dat eiseres door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.