ECLI:NL:RBGEL:2023:3818

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/05/413314 / HZ ZA 23-2
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande koopprijs en buitengerechtelijke kosten in het kader van een overeenkomst tot verkoop en installatie van koffiebranders

In deze zaak vordert de eisende partij, een leverancier van koffiebranders, betaling van een openstaand bedrag van € 20.000,00 van de gedaagde partij, een rechtspersoon naar buitenlands recht, die een overeenkomst heeft gesloten voor de verkoop en installatie van koffiebranders. De overeenkomst, gesloten op 7 mei 2021, omvatte een totale koopprijs van € 292.095,00, te betalen in vier termijnen. De eisende partij heeft haar verplichtingen nagekomen, maar de gedaagde partij heeft een deel van de koopprijs niet voldaan. De gedaagde partij betwist de vordering en voert aan dat er sprake is van wanprestatie en dwaling, omdat de koffiebranders niet tijdig zijn geïnstalleerd en er onvoldoende informatie is verstrekt over de installatie.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/413314 / HZ ZA 23-2
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. H. Oosterhuis te Apeldoorn,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. A.J. de Vries te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 mei 2021 hebben [eisende partij] en [gedaagde partij] een overeenkomst gesloten voor de verkoop en levering van professionele koffiebranders en toebehoren (hierna: de koffiebranders) door [eisende partij] aan [gedaagde partij] (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst zag daarnaast op de installatie van de koffiebranders door [eisende partij] . Partijen zijn een koopprijs van € 292.095,00 overeengekomen, die zou worden betaald in vier termijnen van 25%. In de koopovereenkomst is geen levertermijn opgenomen (productie 1 zijdens [eisende partij] ).
2.2.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eisende partij] van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden) (productie 1 zijdens [eisende partij] ). Daarin is – voor zover relevant – het volgende bepaald:

Article 5: Delivery, delivery period and transfer of risk
1. Specified periods within which the goods must be delivered can never be regarded as final deadline, unless the parties have expressly agreed otherwise in writing. If the User fails to fulfil his obligations under the contract or fails to fulfil them on time, he must therefore be given notice of default in writing.
[…]
Article 10: Payment
[…]
8. If payment has not been made within the agreed term of payment, the Other Party shall immediately owe interest tot the User. The Interest shall amount to 12% per annum but shall be equal to the statutory interest if this is higher. For the purpose of calculating the interest, part of the month shall be regarded as a full month.
[…]
Article 16: Applicable law and choice of forum
1. The agreement concluded between the User and the Other Party shall be governed exclusively by Dutch law. Any disputes arising from this agreement shall also be settled under Dutch law.
[…]
3. Any disputes shall be settled exclusively by the competent Dutch court of the District Court of Gelderland, unless another court is competent to hear the dispute on the basis of mandatory rules of law.
4. Vienna Convention on Contracts for the International Sale of Goods is expressly declared inapplicable, as is any other international regulation of which exclusion is permitted.[…]
2.3.
Op 7 mei 2021, voor het sluiten van de overeenkomst, heeft de heer [betrokkene 1] namens [gedaagde partij] het volgende geschreven aan de heer [betrokkene 2] van [eisende partij] (productie 10 zijdens [eisende partij] ):

PS: the only info I still need from you is the gas amount we’d need for running the machines.
We’ll need to inform the construction company.
Daarop heeft de heer [betrokkene 2] het volgende geschreven aan [gedaagde partij] (productie 11 zijdens [eisende partij] ):

Hey [betrokkene 1] ,
You have everything included in the offer. We deliver, install and train.
[…]
Local suppliers have to do the preparatory work carmine, gas, electricity. We will discuss this with you shortly.
What we need from you is the offer 920205139 v1 signed back […]
Vervolgens is de overeenkomst op diezelfde dag ondertekend geretourneerd.
2.4.
Partijen hebben overleg gehad over de locatie van de koffiebranders in het pand van [gedaagde partij] . Dit onder meer in verband met de aansluitingen voor gas en elektriciteit (productie 42 zijdens [eisende partij] ).
2.5.
Op 8 juni 2021 heeft [eisende partij] aan [gedaagde partij] een tekening gestuurd waarop onder andere staat vermeld dat [eisende partij] niet verantwoordelijk is voor de schoorsteen (productie 28 en 43 zijdens [eisende partij] ).
2.6.
Op 29 juli 2021 heeft [eisende partij] het volgende geschreven aan [gedaagde partij] (productie 13 zijdens [eisende partij] ):

We will confirm that the production will be ready in week 37th (September 13 to 17, 2021). [eisende partij] cannot accept any liability for production, transport and delivery problems in the broadest sense of the word, if directly of indirectly caused by the coronavirus outbreak.
Ad this moment we can confirm that the installation will be done in week 39th (September 27 to October 1, 2021) if there are no changes due to covid restrictions or outbreaks. When the situation does not allow us to come to you at the time, we will discuss with you the possibilities.
2.7.
Op 1 september 2021 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] gevraagd om te bevestigen wanneer [eisende partij] met de installatie kan starten (productie 2 zijdens [gedaagde partij] ). Per e-mail van 2 september 2021 heeft [eisende partij] bevestigd dat de installatie gepland staat voor week 39 (27 tot en met 30 september 2021) (productie 3 zijdens [gedaagde partij] ). Op 3 september 2021 heeft [eisende partij] aanvullende informatie voor de installatie gestuurd (productie 3 zijdens [gedaagde partij] ):

[…]Can you organize the following technicians on these days?
Tuesday afternoon (28th) + Wednesday (29th): Chimneybuilder (they need to connect the chimney to the roaster and catalysts). *** Wednesday (29th): Electrician, Gas technician. (They need to connect the electricity and gas to the roasters and catalysts[…].
[gedaagde partij] heeft daarop per e-mail van 6 september 2021 onder meer als volgt gereageerd (productie 4 zijdens [gedaagde partij] ):

That sounds like it’s going to be quite a big project to install. Therefore I’d like some clarification on a couple of points.
-
Chimney, this has still to be installed, please let me know if it needs to be on the roof or can be on the side of the building. What exactly is the diameter that it has tonhave?
[…]
-
who is responsible for all of this extra work and cost? I am a bit surprised that only now you ask us for these requirements.
2.8.
De koffiebranders zijn geleverd op 2 oktober 2021. De koffiebranders zijn op dat moment niet aangesloten op gas, elektriciteit en schoorstenen, omdat de daarvoor vereiste aansluitingen nog niet gereed waren op de locatie. Dit laatste deel van de installatie is afgerond op 7 december 2021, waarna de koffiebranders klaar waren om in gebruik te nemen.
2.9.
[gedaagde partij] heeft niet de volledige koopsom betaald. Een bedrag van € 20.000,00 is niet betaald.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisende partij] vordert [gedaagde partij] te veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, te rekenen vanaf 16 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling van hoofdsom en rente. Verder vordert [eisende partij] veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.375,00 en veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] op basis van de overeenkomst verplicht was een bedrag van € 292.095,00 te betalen. [eisende partij] is haar verplichtingen uit de overeenkomst nagekomen. Daarom moet [gedaagde partij] het nog openstaande bedrag van € 20.000,00 betalen.
3.3.
[gedaagde partij] betwist de vordering van [eisende partij] en voert verweer. [gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , dan wel tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst in de zin dat een vermindering van de koopprijs, de korting ad € 20.000,00 plus alle door [eisende partij] gestelde kosten, wordt gehonoreerd, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde partij] voert ter onderbouwing aan dat partijen een fatale termijn zijn overeengekomen, die [eisende partij] heeft overschreden. Verder voert [gedaagde partij] aan dat [eisende partij] relevante informatie niet (tijdig) heeft gedeeld, waardoor [gedaagde partij] aanzienlijke extra kosten heeft moeten maken. [gedaagde partij] doet daarbij een beroep op dwaling en wanprestatie.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.6.
Voor zover de rechtbank oordeelt dat sprake is van dwaling, dan wel dat sprake is van wanprestatie aan de kant van [eisende partij] , vordert [gedaagde partij] – samengevat:
  • Primair op grond van artikel 6:230 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de gevolgen van de overeenkomst worden gewijzigd ter opheffing van het nadeel dat [gedaagde partij] lijdt, in de zin dat in ieder geval de extra gemaakte kosten voor installatie ad € 56.574,00 en de twee maanden gederfde omzet ad € 13.426,00 aan [gedaagde partij] worden vergoed;
  • Subsidiair [eisende partij] op grond van wanprestatie te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan [gedaagde partij] van in ieder geval de extra gemaakte kosten voor installatie ad € 56.574,00 en de twee maanden gederfde omzet ad € 13.426,00, dan wel een schadevergoeding nader op te maken bij staat,
met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
3.7.
[eisende partij] betwist de vordering van [gedaagde partij] . [eisende partij] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van deze procedure. Volgens [eisende partij] is geen sprake van dwaling of wanprestatie. Verder betwist [eisende partij] de omvang van de vordering in reconventie van [gedaagde partij] .
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
4.1.
Nu [gedaagde partij] in het buitenland is gevestigd en de vordering daardoor een internationaal karakter draagt, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en of Nederlands recht van toepassing is op de vordering.
4.2.
[gedaagde partij] is gevestigd in Zwitserland. In dat geval is het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 van toepassing (
PbEU2007, L339/3, hierna: EVEX II). Partijen hebben in artikel 16 lid 3 van de algemene voorwaarden van [eisende partij] een expliciete forumkeuze gedaan voor de rechtbank Gelderland. Op grond van artikel 23 EVEX II is daarom deze rechtbank bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
4.3.
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. De grondslag van de vordering is een verbintenis uit overeenkomst. De bepaling van het toepasselijke recht moet plaatsvinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), aangezien de betreffende overeenkomst gesloten is na 17 december 2009. Partijen hebben conform het bepaalde in artikel 3 van deze Verordening een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlands recht, met uitzondering van het Weens Koopverdrag (artikel 16 lid 1 en lid 4 van de algemene voorwaarden). Daarom is op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing.
In conventie
Vordering
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan [eisende partij] de koffiebranders heeft verkocht aan [gedaagde partij] voor een koopprijs van € 292.095,00. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [eisende partij] de koffiebranders heeft geleverd en dat [gedaagde partij] een bedrag van € 20.000,00 niet heeft betaald. Daarnaast heeft [gedaagde partij] niet betwist dat partijen een rentepercentage van 12% per jaar zijn overeengekomen. De datum vanaf wanneer [eisende partij] deze contractuele rente vordert (16 december 2021) heeft [gedaagde partij] evenmin betwist. [eisende partij] vordert betaling van dit resterende gedeelte van de koopprijs, vermeerderd met de contractuele rente. De rechtbank begrijpt gelet op de inhoud van de dagvaarding dat [eisende partij] hiermee een beroep doet op artikel 3:296 BW.
4.5.
De vordering van [eisende partij] is gelet op het voorgaande in beginsel toewijsbaar, tenzij een van de door [gedaagde partij] gevoerde verweren slaagt. [gedaagde partij] beroept zich op dwaling en wanprestatie. Aan beide verweren legt zij dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag, namelijk 1) dat de koffiebranders te laat door [eisende partij] zijn geïnstalleerd, na de door partijen overeengekomen fatale termijn en 2) dat [eisende partij] niet alle noodzakelijke informatie heeft gedeeld met betrekking tot de installatie van de koffiebranders, waardoor [gedaagde partij] aanzienlijke extra kosten heeft moeten maken. Deze punten worden hierna besproken.
Fatale termijnen
4.6.
[gedaagde partij] voert aan dat partijen een fatale termijn voor levering en installatie zijn overeengekomen, zijnde week 39 van 2021. Dit volgt volgens [gedaagde partij] uit de brief van [eisende partij] van 29 juli 2021, waarin deze termijn wordt bevestigd door [eisende partij] . Deze overeengekomen fatale leveringstermijn heeft [eisende partij] volgens [gedaagde partij] niet gehaald. [gedaagde partij] meent dat zij op grond hiervan een geslaagd beroep op dwaling kan doen, dan wel dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming door [eisende partij] . [eisende partij] weerspreekt dit en voert aan dat partijen geen fatale termijn zijn overeengekomen, maar dat slechts is gesproken over streefdata. Zij verwijst ter onderbouwing naar haar algemene voorwaarden (artikel 5 lid 1).
4.7.
Van een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 aanhef en onder a BW is sprake als deze tussen partijen is overeengekomen of indien deze op grond van de redelijkheid en billijkheid voortvloeit uit de aard van de overeenkomst in verband met de omstandigheden van het geval (HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4358). De rechtbank stelt vast dat partijen na het sluiten van de overeenkomst, op 29 juli 2021, als levertijd ‘week 39’ hebben afgesproken. [gedaagde partij] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat dit een fatale termijn is. Uit artikel 5 lid 1 van de algemene voorwaarden volgt dat afgesproken levertermijnen geen fatale termijnen zijn, tenzij dit uitdrukkelijk wordt overeengekomen. Uit de e-mail van 29 juli 2021 volgt niet dat partijen een fatale termijn zijn overeengekomen. Voor zover [gedaagde partij] stelt dat partijen met de e-mail van 29 juli 2021 hebben beoogd af te wijken van artikel 5 lid 1 van de algemene voorwaarden, geldt dat dit ook niet uit deze e-mail blijkt. De levertijd is daarom niet aan te merken als een fatale termijn, maar als een levertijd bij benadering. [eisende partij] is om die reden niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.8.
Voor zover [gedaagde partij] aanvoert dat zij ten aanzien van de levering een onjuiste voorstelling van zaken had, geldt het volgende. Voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat de partij die zich op dwaling beroept bij de totstandkoming van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had. Tussen partijen is niet in geschil dat in de overeenkomst geen termijn voor levering is overeengekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] bevestigd dat de e-mail van 29 juli 2021 het eerste moment was waarop volgens haar een concrete leveringsdatum is overeengekomen. Voor zover [gedaagde partij] al een onjuiste voorstelling van zaken had betreffende de leveringstermijn, ontstond deze onjuiste voorstelling van zaken gelet op het voorgaande pas na de totstandkoming van de overeenkomst. Reeds daarom kan op basis hiervan geen geslaagd beroep op dwaling worden gedaan. Daar komt bij dat de onjuiste voorstelling van zaken waarin [gedaagde partij] stelt te hebben verkeerd ziet op het tijdig nakomen van de volgens haar overeengekomen levertermijn. Een beroep op dwaling kan echter niet worden gebaseerd op de omstandigheid dat een partij haar verbintenis niet blijkt na te komen, aangezien dit een zuiver toekomstige omstandigheid betreft (artikel 6:228 lid 2 BW).
Schending mededelingsplicht
4.9.
[gedaagde partij] voert aan dat zij een groot gedeelte van de werkzaamheden met betrekking tot de installatie voor eigen rekening en risico heeft moeten (laten) uitvoeren. Hiervoor heeft [gedaagde partij] extra kosten moeten maken. Zij meent dat [eisende partij] haar hierover voor het sluiten van de overeenkomst had moeten informeren, maar dat [eisende partij] dit niet heeft gedaan. Op basis daarvan meent [gedaagde partij] een geslaagd beroep op dwaling te kunnen doen, dan wel dat het voorgaande een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door [eisende partij] van de verplichtingen uit de overeenkomst betreft. [eisende partij] weerspreekt dit. Zij voert aan dat voorafgaand aan en bij het sluiten van de overeenkomst tussen partijen uitvoerig is gecommuniceerd over de installatiewerkzaamheden die [gedaagde partij] zelf moest (laten) verrichten. Zij verwijst ter onderbouwing hiervan naar de tussen partijen gewisselde e-mailcorrespondentie van 7 mei 2021.
4.10.
Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling (een onjuiste voorstelling van zaken) en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten (causaal verband), is vernietigbaar indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten (kenbaarheidsvereiste), de dwalende had behoren in te lichten (mededelingsplicht), zo volgt uit artikel 6:228 lid 1 onder b BW.
4.11.
Op grond van artikel 7:17 BW moet een geleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Volgens artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Wat een koper mag verwachten, wordt verder ingekleurd door mededelings- en onderzoeksplicht en overige omstandigheden van het geval.
4.12.
Per e-mail van 7 mei 2021 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] erop gewezen dat [gedaagde partij] bepaalde voorbereidende werkzaamheden door lokale autoriteiten moest laten uitvoeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] bevestigd dat deze e-mail is ontvangen vóór het sluiten van de overeenkomst. [eisende partij] heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst erop gewezen dat zij bepaalde voorbereidingswerkzaamheden niet zou verrichten, maar dat [gedaagde partij] daarvoor zelf moest zorgdragen. Van een schending van een mededelingsplicht door [eisende partij] is dan ook geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat derhalve geen sprake is van dwaling, noch van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [eisende partij] .
Tussenconclusie
4.13.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [gedaagde partij] op dwaling en wanprestatie niet. De voorwaarde waaronder [gedaagde partij] een eis in reconventie heeft ingesteld, is daarmee niet vervuld, zodat behandeling van deze voorwaardelijke eis in reconventie achterwege kan blijven. De vordering van [eisende partij] in conventie zal gelet op het voorgaande worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[eisende partij] vordert betaling van een bedrag van € 1.375,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde partij] betwist dat buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Zij voert aan dat [eisende partij] deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. [eisende partij] heeft niet gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde partij] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
117,88
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
4.486,88

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente over dit bedrag van 12% per jaar, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling van de hoofdsom en rente,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.486,88,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2023.
RG/FB