ECLI:NL:RBGEL:2023:3794

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
16-286208-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde doodslag op Mike Duif in 1996 met rechtmatige WOD-traject en toegewezen schokschade

Op 6 juli 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de gekwalificeerde doodslag op Mike Duif, gepleegd op 23 februari 1996 in Amersfoort. De verdachte werd in 1996 al verdacht, maar de zaak werd destijds niet vervolgd wegens gebrek aan bewijs. Na heropening van het onderzoek in 2020, op basis van nieuwe informatie, werd de verdachte opnieuw aangeklaagd. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks verweren van de verdediging over de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 23 februari 1996 aanwezig was in de woning van het slachtoffer en dat hij de dood van Mike Duif op zich heeft genomen. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte tegenover undercoveragenten betrouwbaar, vooral omdat deze ondersteund werden door andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar voor gekwalificeerde doodslag, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de impact van de daad op de nabestaanden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de moeder en zus van het slachtoffer voor de geleden schade en schok.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 16-286208-20
Datum uitspraak : 6 juli 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. L. de Leon, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 1996 te Amersfoort, M. Duif opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen (een) kogel(s) op die M. Duif af te vuren en/of die M. Duif in het hoofd, althans het lichaam te raken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 februari 1996 te Amersfoort, M. Duif opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen (een) kogel(s) op die M. Duif af te vuren en/of die M. Duif in het hoofd, althans het lichaam te raken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een geldbedrag van (ongeveer) 13.000 gulden, althans een (groot) geldbedrag,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 februari 1996 te Amersfoort, M. Duif opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen (een) kogel(s) op die M. Duif af te vuren en/of die M. Duif in het hoofd, althans het lichaam te raken.

2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1
Inleiding
In 1996 is Mike Duif om het leven gebracht. Verdachte werd in 1996 al verdacht van betrokkenheid bij de dood van Mike Duif . Hij is hier destijds voor aangehouden en voorgeleid bij de rechter-commissaris en de raadkamer gevangenhouding. Uiteindelijk is hij in 1996 voor dit feit niet gedagvaard, omdat de officier van justitie tot het oordeel kwam dat er onvoldoende bewijs was. Het opsporingsonderzoek leverde onvoldoende resultaten op en het onderzoek naar de dood van Mike Duif werd een zogenaamde cold case. De zaak bleef onder de aandacht van het Cold Case Team en naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) en het afleggen van een kluisverklaring door een getuige in 2019, werd het onderzoek tegen verdachte op 6 oktober 2020 heropend.
2.2
Artikel 258 van het Wetboek van Strafvordering (oud)
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging (primair) omdat er een onjuiste vordering tot machtiging instellen opsporingsonderzoek is ingediend bij de rechter-commissaris op 24 september 2020. In 1996 is reeds een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) gestart tegen verdachte in het kader van de verdenking van de moord/doodslag op Mike Duif . Hij is daarvoor in voorlopige hechtenis genomen. Uiteindelijk is hij enkel gedagvaard voor heling. Op grond van artikel 258, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (oud) kon de officier van justitie, als de dagvaarding werd beperkt tot een deel van de feiten waarop het GVO betrekking had, niet naderhand alsnog dagvaarden voor de resterende feiten. In de vordering aan de rechter-commissaris van 24 september 2020 staat bovendien ten onrechte dat verdachte in 1996 niet in voorlopige hechtenis is genomen voor de moord/doodslag en dat hij hier niet voor is vervolgd. Indien de rechter-commissaris van de juiste informatie was voorzien, had deze de machtiging nooit afgegeven. Dit maakt dat de huidige vervolging in strijd is met de algemene beginselen van een behoorlijke procesorde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. In 2020 was bij het Cold Case-team slechts bekend dat verdachte in 1996 was
aangehoudenvoor zowel de heling van computeronderdelen als voor de moord/doodslag op Mike Duif . Op de stukken van de inverzekeringstelling uit 1996 stond de moord al niet meer vermeld.
Alleen bekend was dat hij voor de moord/doodslag was aangehouden, hij daarvoor ook als verdachte was gehoord en dat hij uiteindelijk voor heling is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dat is de reden dat in het proces-verbaal van verdenking van 20 juni 2020 stond beschreven dat het onderzoek vermoedelijk was geëindigd met een kennisgeving niet verdere vervolging en dat verdachte destijds niet was
vervolgdvoor de moord. Een vordering ex artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan en een machtiging is verkregen van de rechter-commissaris.
Pas later, nadat de voorlopige hechtenis stukken in het archief van het hof Amsterdam werden gevonden, bleek dat verdachte in 1996 wel degelijk ook is voorgeleid en in gevangenhouding heeft gezeten voor de moord/doodslag. Daarna is hij destijds alleen gedagvaard voor de heling en een Opiumwetfeit. Deze feiten en omstandigheden zijn vervolgens ook opgenomen in een proces-verbaal dat ook aan de rechter-commissaris is verstrekt, waarmee daarover openheid van zaken is gegeven. Het is niet aannemelijk dat de rechter-commissaris een andere beslissing zou hebben genomen als dit bij aanvang bekend zou zijn geweest. Er is geen sprake van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het oude artikel 258 van het Wetboek van Strafvordering waarop de verdediging zich beroept, is na het vervallen van het GVO vervangen door artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering. De ratio van artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering is dat er bij nieuwe bezwaren kan worden overgegaan tot dagvaarden, nadat hiertoe een machtiging van de rechter-commissaris is verkregen. Het uitbrengen van de dagvaarding voor heling in 1996 was feitelijk een buitenvervolgingstelling, een informeel sepot ten aanzien van de feiten die niet op de tenlastelegging stonden. Om een nieuw opsporingsonderzoek in te kunnen stellen was een machtiging ex artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering vereist, welke machtiging ook is afgegeven.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is dan ook niet aan de orde.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de processtukken blijkt dat verdachte reeds in 1996 in voorlopige hechtenis is genomen voor de moord/doodslag op Mike Duif . Hij zat (onder hetzelfde parketnummer) op dat moment ook in voorlopige hechtenis voor heling van computeronderdelen. Hij is vervolgens alleen gedagvaard voor de heling en niet voor de moord/doodslag. Op grond van artikel 258, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (oud) geldt de dagvaarding en de kennisgeving daarvan aan de rechter-commissaris als eindiging van het GVO. Evenals de raadsman komt de rechtbank tot de conclusie dat in dat geval naderhand niet alsnog
gedagvaardkon worden voor de moord/doodslag. De rechtbank concludeert daarmee dat verdachte met de dagvaarding voor de heling op dat moment, dus in 1996, niet verder is vervolgd voor de moord/doodslag op Mike Duif .
Op grond van het huidige artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering kan in dat geval tegen verdachte wel opnieuw
een opsporingsonderzoekvoor dit feit worden ingesteld indien nieuwe bezwaren bekend zijn geworden en een machtiging van de rechter-commissaris is verleend (lid 4).
Het openbaar ministerie heeft de rechter-commissaris op 24 september 2020 om een dergelijke machtiging verzocht en deze is vervolgens ook afgegeven. De rechtbank concludeert dat de rechter-commissaris niet doelbewust verkeerd is voorgelicht in de vordering die is gedaan op 24 september 2020. Uit de gang van zaken die door de officier van justitie is geschetst blijkt immers dat het openbaar ministerie pas na de vordering bekend is geworden met de volledige processtukken uit 1996. Toen pas is gebleken dat verdachte destijds ook heeft vastgezeten voor de moord/doodslag. De rechtbank ziet niet in dat de rechter-commissaris, indien zij wel op de hoogte was geweest van deze informatie ten tijde van het nemen van de beslissing, tot een ander oordeel was gekomen.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat tegen verdachte in 2020 op rechtmatige wijze een nieuw opsporingsonderzoek is gestart. Op grond van dit nieuwe opsporingsonderzoek heeft het openbaar ministerie verdachte kunnen dagvaarden voor de moord/doodslag. Het verweer tot niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.
2.3
WOD-traject
Inleiding
Tijdens het heropende opsporingsonderzoek is in 2021 en 2022 gebruik gemaakt van een ‘Werken onder Dekmantel’-traject (hierna: WOD-traject). Dit WOD-traject hield kort gezegd in dat opsporingsambtenaren stelselmatig informatie hebben ingewonnen over verdachte door met hem in contact te treden zonder dat zij zich als opsporingsambtenaren bekend hebben gemaakt. Verdachte heeft tegen deze WOD’ers onder meer verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van Mike Duif .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat met de inzet van de zogenaamde Mr. Big-methode een ernstige, disproportionele inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor de belangen van verdachte en zijn recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming tekort zijn gedaan. De inzet van het WOD-traject voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte is feitelijk in een verhoorsituatie terecht gekomen, waarbij de opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad met de inhoud van wezenlijke onderdelen van zijn verklaring. Als verdachte niet zou bekennen, zou hij niet deel kunnen nemen aan een lucratieve deal. De verslaglegging door de WOD’ers kent bovendien ernstige gebreken, nu deze niet volledig is. Bepaalde gesprekken, met name die waarin verdachte onder druk is gezet, zijn niet opgenomen of bewust buiten het bereik van de microfoons gevoerd. Cruciale informatie over de wijze van opereren lijkt hiermee uit het dossier te zijn gehouden, zodat voor de verdediging geen mogelijkheid bestond tot controle achteraf.
Meer subsidiair heeft de verdediging hieraan de conclusie verbonden dat de uitlatingen van verdachte tegenover de WOD’ers moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu de inzet van het WOD-traject onrechtmatig was en verdachte de verklaringen niet in vrijheid heeft afgelegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd betoogd dat van de Mr. Big-methode geen sprake is geweest en het WOD-traject rechtmatig was, zodat de verweren van de verdediging dienen te worden verworpen.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader
Het toegepaste WOD-traject is gegrond op artikel 126j, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Het artikel bepaalt dat de officier van justitie bevoegd is te bevelen dat een opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek stelselmatig informatie inwint over de verdachte, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar.
Het WOD-traject betreft een opsporingsmethode waarbij sprake is van een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte waarbij gebruik wordt gemaakt van misleiding. Om die reden is het noodzakelijk dat het traject grondig en zorgvuldig wordt getoetst. Voor de beoordeling van het verloop van het WOD-traject zoekt de rechtbank aansluiting bij het toetsingskader zoals geschetst door de Hoge Raad in zijn arresten van 17 december 2019 [1] .
Daarbij hecht de rechtbank eraan op voorhand te overwegen dat in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van de zogenaamde ‘Mr. Big-methode’. Kenmerkend voor die methode is namelijk dat opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte winnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. Daarbij wordt de druk op de verdachte om te bekennen opgevoerd, bijvoorbeeld door herhaaldelijk op hem in te praten of te dreigen dat hij geen deel kan uitmaken van de (criminele) organisatie als hij niet bekent.
In de onderhavige zaak was weliswaar sprake van
‘befriending’, maar niet is gebleken dat verdachte onder (grote) druk is gezet en hij pas is gaan verklaren nadat hem was gevraagd schoon schip te maken. Hierop zal de rechtbank hierna nog nader ingaan.
Uit de arresten van de Hoge Raad volgt allereerst dat een WOD-inzet als de onderhavige dient te voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij als uitgangspunt moet worden genomen dat de bijzondere ernst van het misdrijf het WOD-traject rechtvaardigt en dat andere wijzen van opsporing niet (meer) voorhanden zijn. De rechter kan vervolgens voor de vraag komen te staan of de informatie van verdachte niet in strijd met de verklaringsvrijheid is verkregen. Voor de beoordeling of de verklaringsvrijheid van de verdachte is aangetast, is in het bijzonder van belang:
  • het verloop van het opsporingstraject;
  • de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht;
  • de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachte is uitgeoefend;
  • de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte;
  • de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) de door de verdachte afgelegde verklaring;
  • de duur en intensiteit van dat traject;
  • de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf;
  • de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken.
Om het voorgaande te kunnen beoordelen is nodig dat inzicht kan worden verkregen in het concrete verloop van de uitvoering van het WOD-traject over de gehele periode waarin deze is ingezet. In het bijzonder dient deze verslaglegging een nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte te omvatten. Naast verslaglegging in processen-verbaal ligt het in de rede dat, voor zover mogelijk, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd door middel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC).
Proportionaliteit en subsidiariteit
De rechtbank is van oordeel dat de inzet van het WOD-traject voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu het een onderzoek betreft naar een levensdelict en andere opsporingsmiddelen onvoldoende resultaten hadden opgeleverd en bovendien niet meer voorhanden waren.
Het verloop van het opsporingstraject; duur, intensiteit, strekking en frequentie van de contacten met verdachte
In de periode van 25 augustus 2021 tot en met 12 februari 2022 zijn er ruim twintig inzetten geweest, waarbij telkens sprake was van persoonlijk contact tussen verdachte en één of meer WOD’ers. Daarnaast is er een enkele keer contact geweest via telefoon, Whatsapp of e-mail.
Uit de processen-verbaal van de inwinners (undercoveragenten), hun begeleiders en de uitwerking van de audio-opnamen leidt de rechtbank af dat het WOD-traject in grote lijnen als volgt is verlopen:
- In de periode van 25 augustus tot en met 14 oktober 2021 vonden er tien ontmoetingen plaats in de sportschool in Amersfoort waar verdachte trainde. Het contact was erop gericht contact met hem te maken en een sociale relatie op te bouwen. De inwinner A-4406 en verdachte trainden met elkaar en spraken over het trainen, over de Thaise vriendin van verdachte, de IND en het werk van verdachte, onder meer als stukadoor.
- In de periode van 25 oktober tot en met 14 november 2021 vonden vijf ontmoetingen plaats. Verdachte heeft in deze periode stukadoorswerkzaamheden verricht in de woning van A-4406 en zijn vriendin A-4408. Hiervoor krijgt hij 650 euro betaald en een jas en bodywarmer, die afkomstig zouden zijn van de illegale kledinghandel van A-4406. Tijdens de werkzaamheden is verdachte bij een telefoongesprek waarin A-4406 spreekt over het ophalen van geld en de vraag of er iemand mee moet. Verdachte biedt zich vervolgens aan om mee te gaan. Na het ophalen van een envelop voor ‘ [naam 1] ’ (inwinner A-4407) kreeg verdachte 50 euro betaald. Er werd in het midden gelaten wat voor werk [naam 1] deed en A-4406 beaamde de suggestie van verdachte dat [naam 1] in van alles zat. Tijdens één van de ontmoetingen is het DNA van verdachte heimelijk veiliggesteld. Gedurende de inzet op 14 november 2021 vertelde verdachte naar aanleiding van het eerdere ophalen van de envelop met geld “dat hij vroeger altijd dat soort werk deed”. Verdachte vertelde over zijn eigen verleden en aan het einde van het gesprek werd erover gesproken dat verdachte misschien met A-4406 mee kon gaan naar het buitenland voor een klus.
- In de periode van 23 november tot en met 9 december 2021 werd aan de inwinners voor het eerst de opdracht gegeven informatie in te winnen over de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de dood van Mike Duif . Verdachte werd uitgenodigd om twee dagen mee te gaan naar het buitenland voor een klus. Verdachte kreeg hiervoor 750 euro betaald. Op 8 en 9 december 2021 ging verdachte met A-4406 en A-4407 met de auto op en neer naar Polen. Zowel in Polen, als in Duitsland vond een ontmoeting plaats waarvan verdachte getuige was.
Op 8 december 2021 vertelde verdachte aan A-4406 dat hij de [naam 2] had doodgeschoten en hij daarvoor vierenhalf jaar had vastgezeten. Vervolgens werd door A-4406 en A-4407 besproken dat ze in Bremen de neef van A-4406 gaan ontmoeten “die lang had gezeten, omdat hij iemand had omgelegd”. De ontmoeting met A-2492 vond vervolgens plaats. Op 9 december 2021 werd gesproken over de zaken die ze vroeger hadden gedaan. Hierbij noemde verdachte zelf voor het eerst de naam van Mike Duif . Later wordt er gesproken over het investeren in vastgoed en verdachte doet de suggestie dat A-4407 in Thailand zou kunnen kijken.
- In de periode van 14 december 2021 tot en met 12 februari 2022 vonden nog drie ontmoetingen plaats. Hierbij werd onder meer gesproken over het investeren in Thailand en het schieten op Mike Duif . Verdachte voerde op verzoek van A-4406 een observatieklus uit samen met A-2492, een Duitse inwinner. In de auto vertelde verdachte vervolgens uitgebreid en gedetailleerd over het doodschieten van Mike Duif .
Met betrekking tot de verslaglegging stelt de rechtbank vast dat de begeleiders en de inwinners van elke inzet een proces-verbaal hebben opgemaakt. Daarnaast zijn de gesprekken buiten de sportschool (in de woning van A-4406 en in de auto) opgenomen door middel van OVC, die de verdediging integraal heeft kunnen beluisteren. Deze OVC-gesprekken met daarop de communicatie met verdachte zijn daarnaast woordelijk uitgewerkt en weergegeven in processen-verbaal. Ook hebben de begeleiders en de inwinners vragen van de verdediging schriftelijk beantwoord.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding aan te nemen dat bepaalde, van belang zijnde, gesprekken buiten het bereik van de opnameapparatuur hebben plaatsgevonden, zoals door de verdediging gesteld. De WOD’ers hebben ook op schriftelijke vragen van de verdediging geantwoord dat alle gesprekken buiten de sportschool zijn opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan met de verslaglegging in het dossier inzicht worden verkregen in het concrete verloop van de uitvoering van het WOD-traject over de gehele periode waarin deze is ingezet. De rechtbank acht het traject hiermee voldoende transparant en controleerbaar.
De proceshouding van verdachte
Verdachte is in 1996 ook gehoord als verdachte van de moord/doodslag op Mike Duif . Hij heeft zich toen niet op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft betrokkenheid bij het feit ontkend.
De mate van (psychische) druk
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het WOD-traject een dusdanige (psychische) druk op verdachte heeft gelegd dat hij hierdoor in relevante mate in zijn keuzevrijheid is beperkt. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat niet is gebleken van enige psychische kwetsbaarheid bij verdachte, waardoor hij mogelijk minder goed dan gemiddeld in staat was weerstand te bieden aan de misleiding door de WOD’ers. Ook is niet gebleken van problemen waardoor zijn wilsvrijheid beperkt zou kunnen zijn geweest. Verdachte was voor zijn inkomsten niet afhankelijk van de (geringe) bedragen die hij van de WOD’ers ontving voor zijn werkzaamheden.
Verder stelt de rechtbank vast dat de processen-verbaal er op geen enkele wijze blijk van geven dat verdachte onder druk geeft gestaan. Voor de stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van het uitoefenen van druk door de WOD’ers op momenten dat de gesprekken niet opgenomen werden, is door de verdediging geen begin van onderbouwing gegeven. De verdediging heeft dit slechts in algemeenheden gesteld. Ondanks doorvragen door de rechtbank heeft verdachte niet kunnen onderbouwen op welke momenten en op welke wijze hij zich onder druk gezet voelde door de WOD’ers. Ook heeft hij niet onderbouwd welke uitlatingen hij gedaan zou hebben doordat hij kort daarvoor, buiten het bereik van de opnameapparatuur, onder druk zou zijn gezet.
De mate en wijze van misleiding
Voorop staat dat WOD-trajecten zich kenmerken door het verkrijgen van informatie door het misleiden van een verdachte. Dit is tot op zekere hoogte noodzakelijk om het vertrouwen van een verdachte te winnen en te kunnen behouden. In de onderhavige zaak heeft de misleiding hierin bestaan dat de WOD’ers zich voordeden als personen die zich bezig leken te houden met illegale activiteiten, zoals het handelen in valse merkkleding, het incasseren van geldbedragen en vuurwapenbezit. Verdachte ontving in totaal vier betalingen van tussen de 50 en 750 euro voor het uitvoeren van werkzaamheden voor de WOD’ers. Deze werkzaamheden bestonden uit het meegaan met het ophalen van geld, het aanwezig zijn bij twee ontmoetingen in Duitsland/Polen en een observatieklus.
Naar het oordeel van de rechtbank is van ontoelaatbare misleiding geen sprake.
De bemoeienis met de inhoud van de afgelegde verklaringen
In het gesprek van 9 december 2021 met inwinners A-4406 en A-4407 begon verdachte over de handeltjes die hij vroeger had. Verdachte vroeg of A-4406 het verhaal van Hewlett & Packard kende en vertelde hier vervolgens over. Vervolgens begon verdachte uit zichzelf over de dood van Mike Duif . Er is door de inwinner op geen moment naar Mike Duif gevraagd en er zijn geen sturende vragen gesteld.
Op 13 januari 2022 bracht A-4407 het gesprek op wat verdachte eerder vertelde over het doodschieten van Mike Duif en gaf aan er een kriebelig gevoel bij te hebben. Nadat verdachte bevestigde dat hij hem heeft doodgeschoten, vroeg A-4407 of ze hier nog last van konden krijgen. Daarop gaf verdachte aan dat ze hem niet meer voor hetzelfde feit kunnen halen en het allemaal afgehandeld is. Daarna gaf A-4407 aan dat hij verdachte misschien kon helpen als er nog iets zou zijn.
In het gesprek van 12 februari 2022 vertelde verdachte uitgebreid en gedetailleerd over het doodschieten van Mike Duif tegenover de Duitse inwinner A-2492. De inwinner stuurde het gesprek weliswaar richting de dood van Mike Duif , maar daarbij is niet gebleken van een mate van sturing waardoor de verklaringsvrijheid van verdachte is aangetast.
De in het vooruitzicht gestelde consequenties
De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkel moment is gevraagd opheldering te geven of schoon schip te maken. Niet is gebleken dat hij is aangezet om over zijn betrokkenheid bij de dood van Mike Duif te verklaren. Hem is, nadat hij reeds uit eigen beweging over zijn betrokkenheid bij de dood van Mike Duif was gaan praten, slechts gevraagd of de zaak problemen zou kunnen opleveren voor A-4407 bij een eventuele samenwerking. Er is ook niet gebleken van het in het vooruitzicht stellen van (positieve of negatieve) consequenties als verdachte wel of geen opheldering zou geven over de zaak. Er zijn hem geen beloningen in het vooruitzicht gesteld. Er zijn weliswaar gesprekken gevoerd over het investeren in onroerend goed in Thailand door A-4407, maar dit wordt op geen moment concreet en bovendien blijkt niet wat dit verdachte zou opleveren. Een verband tussen de mogelijke investeringsplannen en het geven van openheid door verdachte ontbreekt.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en de uitlatingen van verdachte tegenover de WOD’ers niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en de verklaringen hoeven niet van het bewijs te worden uitgesloten.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat sprake was van een vooropgezet plan om Mike Duif te doden. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van moord, zoals primair ten laste gelegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle varianten van het ten laste gelegde feit. Dat verdachte Mike Duif om het leven heeft gebracht kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Hierbij is, onder meer, het volgende aangevoerd. De uitlatingen van verdachte tegenover de WOD’ers zijn ongeloofwaardig en slechts gedaan in een poging deze WOD’ers te imponeren om zijn criminele status hoog te houden en zo lucratieve zaken met deze mensen te kunnen doen. Verdachte heeft aantoonbaar dingen verzonnen en aangedikt. Specifieke details over de dood van Mike Duif waren hem bekend vanuit de media, het roddelcircuit in Amersfoort en doordat hij verhoord is middels de Zaanse verhoormethode. Bovendien lijken zijn uitlatingen niet te passen bij de resultaten van het forensische onderzoek. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan naar mogelijke alternatieve scenario’s.
Beoordeling door de rechtbank
Algemene overweging
Voordat de rechtbank toekomt aan het bespreken van het bewijs stelt zij voorop dat sprake is van 27 jaar tijdsverloop in deze zaak. Uit het dossier volgt dat vrijwel direct na het overlijden van Mike Duif veel gespeculeerd werd in Amersfoort. Er gingen al snel verhalen rond over de doodsoorzaak, achterliggende motieven en (een) mogelijke dader(s). Daarbij kwam met name verdachte als dader in beeld. Verdachte was in 1996 ook al verdachte van de dood op Mike Duif en die verdenking is, dat wil de rechtbank best geloven, altijd aan hem blijven kleven.
Het merendeel van de getuigen is in 1996 gehoord, een aantal getuigen – eerst of nogmaals – jaren later. Na zoveel jaren kunnen herinneringen ontstaan, veranderen of vervagen. Daar komt bij dat in de tussentijd sprake is geweest van berichtgeving in de media, waarin details over de dood van Mike Duif werden gedeeld. Een en ander betekent dat bij de waardering van het (getuigen)bewijs, met name het getuigenbewijs van recente datum, behoedzaamheid dient te worden betracht. Ten aanzien van de uitlatingen die verdachte in het WOD-traject heeft gedaan, geldt dat er rekening mee moet worden gehouden dat hij in 1996 over een raadkamerdossier beschikte waaruit hij bepaalde kennis kan hebben opgedaan.
Het overlijden van Mike Duif
Op 23 februari 1996 rond 18:45 uur werd Mike Duif door zijn huisgenoot [getuige 1] aangetroffen op de keukenvloer van zijn flatwoning aan de [adres] . [3] Mike Duif bleek te zijn overleden. Hij lag op zijn rug met zijn benen gestrekt en zijn hoofd voor de radiator. Zijn beide armen lagen gestrekt langs zijn lichaam met zijn handen ongeveer 30 centimeter van zijn lichaam af. Hij lag in een grote plas gedeeltelijk gestold bloed. Rondom zijn rechterarm waren vegen in het bloed zichtbaar, kennelijk doordat het slachtoffer zijn arm had bewogen. Zijn rechterarm en rechterhand waren besmeurd met bloed. Het hoofd van Mike Duif was aan de voorzijde bedekt met grotendeels gestold bloed. Onder de radiator in de keuken, rechts naast de schouder van het slachtoffer werd een gedeeltelijk gedeformeerde kogel aangetroffen [C1]. [4]
Mike Duif bleek meerdere schotverwondingen te hebben met inschotopeningen in zijn gezicht, op zijn behaarde hoofdhuid en op zijn rechterarm. In het linker jukbeen bevond zich een inschotopening die van voor naar achter door de aangezichtsschedel tot in het rotsbeen liep. In het rotsbeen werden kogeldelen [S7] aangetroffen. Op het hoofd van Mike Duif bevond zich een inschotopening die van boven naar onder, van rechts heel iets naar links en van achter heel iets naar voren liep. Het schotkanaal liep tot aan een kogel [S6] die onder in de kin werd aangetroffen. Het beeld van de schotverwondingen past volgens de deskundige bij geraakt worden door drie of vier kogels bij leven. Door de schotverwondingen was sprake van beschadiging van onder meer de schedel en hersenen. De dieper reikende schotverwondingen hebben tot de dood geleid. [5]
Uit schotrestenonderzoek bleek dat het sporenbeeld van de inschotopening in de arm past bij een schootsafstand van minder dan 25 centimeter. Het sporenbeeld van de inschotopening op het hoofd past bij een schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter. [6]
De drie in vorm en grootte gelijke kogels [C1], [S6] en [S7] bleken afkomstig van revolverpatronen kaliber .38 Special. De kogels [S6] en [S7] zijn mogelijk afgevuurd uit hetzelfde wapen en ook kogel [C1] kan hieruit afkomstig zijn. De kogels zijn zeer waarschijnlijk afgevuurd uit een revolver van het kaliber .38 Special of het kaliber .357 Magnum. [7] De kogels [C1], [S6] en [S7] van het kaliber .38 Special hadden alle drie sporen van een loop met vijf, naar rechts draaiende trekken en velden. Deze bevindingen zijn veel waarschijnlijker wanneer de kogels zijn afgevuurd uit een revolver dan wanneer zij zijn afgevuurd uit een pistool. [8]
In de woonkamer werd op de glazen salontafel een flacon schoonmaakmiddel aangetroffen. [9]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 23 februari 1996 tussen 12:00 en 12:30 uur door Mike Duif was gebeld. Het gesprek had 20 tot 25 minuten geduurd. [10] Deze verklaring vindt steun in gegevens van PTT-telecom waaruit bleek dat die dag om 11:54 uur vanuit de ATF (soort mobiele telefoon) van Mike Duif gedurende 21 minuten en 14 seconden werd gebeld naar het nummer van [getuige 2] . [11] [getuige 2] is de laatste persoon met wie Mike heeft gesproken.
Tussenconclusie tijdstip overlijden, doodsoorzaak en gebruikt wapen
De rechtbank trekt op grond van het voorgaande de volgende tussenconclusies:
  • Mike Duif is op 23 februari 1996 tussen 12:15 en 18:45 uur overleden;
  • hij is overleden door schoten door zijn hoofd, van dichtbij afgevuurd;
  • daarbij is zeer waarschijnlijk gebruik gemaakt van een revolver van het kaliber .38 Special.
Het wegnemen van geld
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat Mike gestolen computeronderdelen van Hewlett Packard verkocht. Op 22 februari 1996 had de getuige ongeveer 200 harddisks zien staan in de slaapkamer van Mike Duif . Die dag rond 13:00 uur kwam een Belgische man die Mike [getuige 3] noemde
[de rechtbank begrijpt: [getuige 3] ]aan de deur samen met twee andere mannen. De twee mannen laadden de harddisks in dozen en [getuige 3] en Mike gingen aan tafel zitten rekenen, vermoedelijk om af te rekenen. [12]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 22 februari 1996 rond 13:00/13:30 uur samen met [getuige 4] en [getuige 5] in de woning van Mike was. In zijn slaapkamer lagen de harddisks opgestapeld. [getuige 5] heeft 160 harddisks gekocht van Mike voor een bedrag van 40.000 gulden. [13]
Het voorgaande vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige 5] , die heeft verklaard op 22 februari 1996 samen met [getuige 3] en [getuige 4]
[de rechtbank begrijpt: [getuige 4] ]in Nederland 160 harddisks te hebben gekocht voor een bedrag van 40.000 gulden. [14]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat Mike Duif op 22 februari 1996 rond 15:45 uur in de coffeeshop kwam en hem een stapeltje bankbiljetten van duizend gulden liet zien. Aan de stapel te zien was het een bedrag van ongeveer 30.000 gulden. [15]
De rechtbank stelt vast dat Mike Duif de dag voor zijn dood 40.000 gulden had verdiend met deze deal en hij hier contant over beschikte.
Getuige [getuige 7] , de oom van Mike Duif , heeft verklaard dat hij weleens contant geld voor Mike bewaarde. Op 22 februari 1996 kwam Mike tussen 21:00 en 22:00 uur bij hem aan de deur met de vraag of hij een bedrag van 27.000 gulden voor hem wilde bewaren. De getuige heeft het geld in een envelop gedaan. In totaal zat er 58.000 gulden in de envelop die de getuige later aan de politie heeft overhandigd. [16]
Uit deze verklaring volgt dat Mike Duif die avond een bedrag van 27.000 gulden heeft ondergebracht bij zijn oom. Dit betekent dat hij vanaf dat moment nog beschikte over zo’n 13.000 gulden.
Uit de verklaringen van verschillende getuigen volgt dat Mike Duif vaak beschikte over grote geldbedragen en dat hij zijn geld bewaarde in een plastic mapje voor het kentekenbewijs, zo ook tijdens het stappen die avond.
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij Mike een keer gewaarschuwd heeft, omdat hij de grote jongen ging uithangen. Hij reed in een grote auto, had pakken met geld bij zich en ging op verschillende plekken met geld smijten, waaronder in de kroeg. Het kon niet op bij hem. De getuige heeft hem toen gezegd dat hij voorzichtiger moest zijn en zijn geld moest verbergen. [17]
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat Mike zijn geld bewaarde in een soort mapje voor autopapieren. Begin januari 1996 zag de getuige dat Mike een mapje met daarin geld en autopapieren in zijn dashboardkastje deed. [18]
Getuige [getuige 10] verklaarde dat hij in de avond van 22 februari 1996 met Mike Duif meeging om een radio in zijn auto te laten inbouwen. Toen Mike de reparateur betaalde, pakte hij het kentekenbewijs van de auto. In dat mapje zaten diverse briefjes van duizend gulden. Eerder die dag had Mike de getuige verteld dat hij een handeltje met de Belgen had van ongeveer 30.000 gulden. [19]
Getuige [getuige 11] verklaarde dat hij Mike Duif de avond van 22 februari 1996 in café [naam café] tegenkwam samen met [getuige 10] . Toen Mike afrekende, haalde hij een stapeltje bankbiljetten uit zijn zak. Als Mike een groot geldbedrag had dan borg hij dit meestal op in een doorzichtig plastic mapje waarin ook zijn rijbewijs, paspoort en dergelijke zat. [20] De getuige is met Mike gaan stappen. In de nacht van 22 op 23 februari 1996 stapte Mike uit de auto om bij een bootje op het Zandpad naar binnen te gaan. De getuige zag dat Mike het eerder benoemde mapje uit het dashboard kastje pakte. In dat mapje zag hij in ieder geval een briefje van duizend gulden. Rond 06:30 uur stapte Mike weer in de auto en stopte het mapje weer in het dashboard kastje. [21] Verder verklaarde getuige [getuige 11] dat Mike het niet onder stoelen of banken stak dat hij zoveel geld had. Hij toonde vaak openlijk de briefjes van duizend gulden. [22]
De rechtbank overweegt dat Mike Duif tijdens het stappen weliswaar geld zal hebben opgemaakt, maar dat het niet aannemelijk is dat hij het gehele bedrag van 13.000 gulden heeft uitgegeven. Dit vindt bevestiging in het feit dat getuige [getuige 11] in de vroege ochtend van 23 februari 1996 in ieder geval nog een briefje van duizend gulden heeft gezien in het mapje. De rechtbank concludeert dan ook dat Mike bij thuiskomst nog over een aanzienlijk geldbedrag moet hebben beschikt. Aannemelijk is dat hij dit bewaarde in het mapje van het kentekenbewijs.
Bij het aantreffen van het levenloze lichaam van Mike Duif bleek dat beide slaapkamers
[de rechtbank: van de flatwoning]overhoop waren gehaald. De kast in de slaapkamer van huisgenoot [getuige 1] maakte een doorzochte indruk. Op de vloer voor de kast lagen verschillende goederen. Verder lagen er op de vloer onder meer een cd-speler voor in de auto en een videorecorder. [23] Het bed in de slaapkamer van Mike was overhoop gehaald. Het dekbed, kussen en de hoes waren weggetrokken naar de onderzijde van het bed. De beide deuren van de kast in de slaapkamer stonden open en op de grond in de kast lagen diverse papieren en goederen. De kast maakte een doorzochte indruk. Ook op de slaapkamervloer lagen diverse papieren. Achter de televisie lag wat geld op de grond. [24] In de doorzochte kast op de slaapkamer van Mike Duif werden diverse papieren aangetroffen, waaronder het rijbewijs van Mike Duif , zijn paspoort en het kentekenbewijs van zijn auto. Daarnaast werd een kunststof hoesje van het formaat kentekenbewijs aangetroffen met daarin twee kartonnetjes om een joint te draaien en een klein gripzakje met wiet. [25]
De rechtbank stelt vast dat dat het mapje van het kentekenbewijs, waarin Mike Duif als gebruikelijk zijn geld bewaarde, leeg is aangetroffen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het (restant van het) geldbedrag van 13.000 gulden uit de woning is weggenomen en dat de persoon die Mike Duif om het leven heeft gebracht daarvoor verantwoordelijk moet zijn geweest.
Betrokkenheid verdachte
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of verdachte de persoon is geweest die Mike Duif om het leven heeft gebracht en het geld heeft weggenomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Relatie tussen Mike Duif en verdachte
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat Mike in het begin altijd zaken deed met [verdachte] . Twee jaar voor zijn dood ging de handel van Mike via [verdachte] . Verdachte had toen de contacten. Later kreeg Mike zelf contacten. [verdachte] was niet betrokken bij de handel die Mike de laatste dagen had met de Belgen. [26]
Getuige [getuige 12] heeft verklaard dat [verdachte] en Mike samen zaken deden. Het viel de getuige met name het laatste half jaar op dat zij samen waren. [27]
Getuige [getuige 13] , de vriendin van Mike Duif , heeft verklaard dat Mike haar verteld had dat hij het gevoel had dat [verdachte] hem ‘onder zijn duiven probeerde te schieten’. [28]
Getuige [getuige 11] heeft verklaard dat Mike Duif en [verdachte] op 21 februari 1996 woorden hadden gehad in coffeeshop [naam coffeeshop] . Het was duidelijk dat ze een meningsverschil hadden. [29]
Ook getuige [getuige 10] heeft verklaard dat Mike en [verdachte] een meningsverschil hadden. Dit was een paar weken voor de vakantie begin februari. [verdachte] had dit aan de getuige verteld en had hem, zij het met een lach, een patroon gegeven die bedoeld was voor Mike Duif . [30]
Uit voorgaande verklaringen volgt dat Mike Duif en verdachte in het verleden samen zaken deden, maar er inmiddels ook sprake was van onenigheid tussen hen, in ieder geval ook twee dagen voor de dood van Mike .
Vuurwapenbezit
Uit de verschillende verklaringen in het dossier volgt dat verdachte in 1996 de beschikking had over een vuurwapen, waaronder een revolver, en hij deze vaak bij zich droeg.
Zo heeft getuige [getuige 11] verklaard dat [verdachte] altijd in het bezit is van een vuurwapen, dat hij meestal achter in zijn broeksband heeft zitten. [verdachte] heeft weleens een vuurwapen en patronen laten zien. [31]
Getuige [getuige 12] heeft verklaard dat [verdachte] hem de week voor de dood van Mike een verchroomde revolver liet zien. Deze zat in zijn broeksband. De getuige verklaarde verder dat hij wist dat [verdachte] altijd een vuurwapen bij zich had. [32]
Ook getuige [getuige 6] heeft verklaard dat [verdachte] in het bezit was van een vuurwapen. Anderhalf jaar daarvoor had [verdachte] voor de coffeeshop ruzie met [getuige 14] . De getuige zag dat [verdachte] een zwart pistool uit zijn broeksband trok ter intimidatie van [getuige 14] . [33]
Dit vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 14] . Hij heeft verklaard dat hij [verdachte] buiten de coffeeshop bij zijn kraag heeft gepakt en tegen een raam duwde, waarna hij zag en voelde dat [verdachte] een zwart pistool tegen zijn buik drukte. [34]
Bezoek van de deurwaarder
Getuige [getuige 15] , deurwaarder bij de gemeente Amersfoort, heeft verklaard dat hij op 23 februari 1996 om 11:31 uur aan de deur is geweest bij [verdachte] aan de [adres] . Het betrof een dwangbevel van 310 gulden. De vrouw die opendeed, vertelde dat ze niet kon betalen, omdat ze niet genoeg geld in huis had. [35]
Verdachte heeft in 1996 verklaard dat hij wakker werd gebeld door de deurwaarder. [partner verdachte]
[rechtbank: [partner verdachte] ; partner van verdachte]heeft de deurwaarder te woord gestaan. Er zou later die dag betaald worden, omdat er geen geld in huis was. [36]
Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft namelijk verklaard dat [verdachte] op 23 februari 1996 aan het begin van de middag in de coffeeshop kwam en hij toen vertelde dat de deurwaarder was geweest. Hij had gezegd dat hij geen geld had om te betalen. [verdachte] vertelde dat hij die schuld nog moest gaan betalen. [37]
Bij navraag bij de afdeling invorderingen van de gemeente Amersfoort bleek dat het dwangbevel van [verdachte] op 23 februari 1996 om 13:31 uur was voldaan. [38] De betaling was contant gedaan. [39]
Verdachte is ter zitting gevraagd naar een verklaring voor het feit dat bij het bezoek van de deurwaarder om 11:31 uur niet werd betaald omdat er geen geld in huis zou zijn, en vervolgens twee uur later wel werd betaald zonder dat is gebleken hoe verdachte aan dit geld zou zijn gekomen.
Hierop heeft verdachte verklaard dat hij altijd geld in huis had, maar hij nog in bed lag en daarom niet kon betalen. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig.
[partner verdachte] heeft namelijk in 1996 verklaard dat [verdachte] die dag rond 10:00/10:30 uur was opgestaan en hij ten tijde van het bezoek van de deurwaarder in de woonkamer zat, maar nog niet was aangekleed. [40]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande het volgende vast:
  • verdachte had op 23 februari 1996 om 11:31 uur geen geld om de deurwaarder te kunnen betalen;
  • om 13:31 uur beschikte hij wel over contant geld om de dwangsom te voldoen;
  • verdachte heeft geen verklaring gegeven hoe hij aan dit geld is gekomen.
Alibi
Met betrekking tot de bezigheden van verdachte in de periode tussen 11:31 en 13:31 uur overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte in 1996 werd een handgeschreven notitie aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op 22 en 23 februari 1996. [41] De notitie is geschreven in de ik-vorm en de naam [verdachte] komt meerdere keren voor. De strekking van de notitie is wat deze ik-persoon en [verdachte] op donderdagavond 22 februari 1996 en vrijdag 23 februari 1996 hebben gedaan. De politie concludeert dat de inhoud van de notitie overeenkomt met wat verdachte en [partner verdachte] in 1996 bij de politie hebben verklaard.
Het alibibriefje bevat over het genoemde tijdsframe het volgende:
  • omstreeks 12 uur deurwaarder;
  • [verdachte] daarna aangekleed;
  • honden uitgelaten;
  • boodschappen gedaan op het Neptunusplein.
Er is vergelijkend handschriftonderzoek verricht tussen de handgeschreven notities op het alibibriefje en door [partner verdachte] geschreven teksten. De resultaten van dit onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer het alibibriefje door [partner verdachte] is geschreven, dan wanneer dit geschreven is door een willekeurige andere persoon. [43]
Verdachte heeft ook verklaard dat de aangetroffen notitie door [partner verdachte] is geschreven. [44]
In 1996 heeft verdachte over de periode tussen 11:31 en 13:31 uur verklaard dat hij zich na het bezoek van de deurwaarder heeft aangekleed en hij rond 12:00 uur de honden is gaan uitlaten. Hij heeft ongeveer een half uur tot drie kwartier met de honden gewandeld. Tijdens het wandelen zou hij de volgende personen zijn tegengekomen:
  • een Nederlandse vrouw met een gezet postuur, met een rode winterjas met zwarte schouderstukken en een kleine zwarte keeshond;
  • een oudere man met een bril en een baard (een soort Chriet Titulaer baard) en grijs haar, met een boomer hondje;
  • ook kan hij [getuige 16] zijn tegengekomen met zijn dobermann.
Rond 13:00 uur was hij in coffeeshop [naam coffeeshop] . Daarna is hij rond 13:30 uur de boete gaan betalen bij het stadhuis in Amersfoort. Vervolgens ging hij weer naar de coffeeshop waar hij rond 14:00 uur werd gebeld door [partner verdachte] . Daarna is hij boodschappen gaan doen op het [adres] .
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring in grote lijnen overeenkomt met wat in de notitie staat.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte dat hij personen zou zijn tegengekomen tijdens het uitlaten van zijn honden.
[getuige 16] verklaarde dat hij zijn hond alleen ’s morgens en ’s middags uitlaat en hij verdachte op 23 februari 1996 niet heeft gezien. Ook de man met de ‘Titulaer-baard’, de heer [getuige 17] , heeft verklaard verdachte die dag niet tegen te zijn gekomen. Hij had zijn hond die dag bovendien alleen tussen 09:00 en 10:00 uur en rond 14:30 uur uitgelaten. [45] Getuige [getuige 18] , door de politie geïdentificeerd als de vrouw met het keeshondje, verklaarde dat zij de betreffende dag niet buiten was geweest, omdat zij ziek was. Haar vriendin, [getuige 19] , verklaarde dat zij de hond die dag had uitgelaten en zij daarbij niemand was tegengekomen. [46] De verklaring van verdachte wordt door de getuigen dus niet bevestigd.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [partner verdachte] in 1996, reeds voordat hij als verdachte van dit feit was aangemerkt, een alibi heeft opgeschreven voor verdachte. Dit alibi blijkt, in ieder geval ten aanzien van het uitlaten van de honden tussen grofweg 12:00 en 12:45 uur, vals te zijn. De personen die verdachte zegt te hebben gezien tijdens het uitlaten van de honden, zijn op dat moment helemaal niet buiten geweest met hun honden. Ten aanzien van de reden waarom verdachte een vals alibi zou opgeven, overweegt de rechtbank het volgende.
Getuige [getuige 13] heeft verklaard dat Mike Duif haar op 23 februari 1996 rond 12:00 uur belde. Tijdens dit telefoongesprek vertelde Mike dat [verdachte] hem wakker had gebeld. [verdachte] zat daar nu, omdat hij problemen had met zijn vrouw. [verdachte] is de enige [verdachte] die de getuige kent, die weleens bij Mike over de vloer kwam. De getuige weet zeker dat Mike hem bedoelde, want als Mike [verdachte] uit Almere had bedoeld dan had hij dat erbij gezegd. [47] Dat [verdachte] problemen had met zijn vrouw, past bij het bezoek van de deurwaarder een half uur daarvoor waarbij geen geld in de woning aanwezig was om de schuld te betalen.
De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat verdachte ten tijde van het telefoongesprek tussen Mike Duif en [getuige 13] in de woning van Mike Duif aanwezig was.
Uit gegevens van de PTT-telecom blijkt dat op 23 februari 1996 om 11:50 uur vanuit de ATF van Mike Duif gedurende 3 minuten en 52 seconden was gebeld naar het telefoonnummer van [getuige 13] . Verder volgt uit deze gegevens dat vervolgens om 11:54 uur gedurende 21 minuten en 14 seconden was gebeld vanuit de ATF van Mike Duif naar het telefoonnummer van [getuige 2] . [48] De rechtbank stelt vast dat Mike na het beëindigen van het telefoongesprek met [getuige 13] vrijwel direct met [getuige 2] heeft gebeld.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat Mike haar belde en vertelde dat hij op bed zat. Zij hoorde hem zeggen: “Ik ben in gesprek, doe de deur even dicht”. [49]
Uit deze verklaring volgt dat er op dat moment, naast Mike , nog een ander persoon in de woning aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat Mike in de tussentijd tussen het telefoongesprek met [getuige 13] en dat met [getuige 2] een ander persoon heeft binnengelaten. Zij concludeert dan ook dat de persoon die in de woning was ten tijde van het gesprek met [getuige 13] , verdachte, ook in de woning was ten tijde van het gesprek met [getuige 2] .
Uit de historische printgegevens van de mobiele telefoon van verdachte bleek dat met deze telefoon op 23 februari 1996 om 12:08 uur was gebeld naar coffeeshop [naam coffeeshop] . [50]
Uit het voorgaande volgt dat verdachte ten tijde van dit telefoongesprek in de woning van Mike Duif moet zijn geweest en hij vanuit die woning heeft gebeld naar de coffeeshop, waar op dat moment [getuige 1] , de huisgenoot van Mike Duif , aan het werk was.
Tussenconclusie gelegenheid en motief
Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de tussenconclusie dat verdachte op 23 februari 1996 tussen 11.50 en in elk geval 12.08 bij Mike Duif in de woning aanwezig was en hierover een vals alibi heeft laten opschrijven door zijn partner [partner verdachte] . Hij beschikte daarmee over de gelegenheid om Mike Duif van het leven te beroven. Op grond van hetgeen overwogen is over de relatie tussen verdachte en Mike Duif en het bezoek van de deurwaarder had verdachte ook een (financieel) motief om Mike Duif van het leven te beroven.
Verklaringen tegenover de WOD’ers vinden steun in overige bewijsmiddelen
Zoals reeds overwogen, heeft verdachte uitlatingen gedaan over zijn betrokkenheid bij de dood van Mike Duif in een op hem gericht WOD-traject. Verdachte heeft dit afgedaan als een blufverhaal, bedoeld om indruk te maken en geld te verdienen. Vaststaat dat verdachte op verschillende momenten in dit WOD-traject aantoonbaar niet de waarheid heeft gesproken. Hij heeft verhalen verzonnen of aangedikt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit op zichzelf beschouwd niet reeds mee dat zijn verklaringen daarom als onbetrouwbaar van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het betekent namelijk niet dat alles wat verdachte tegenover de WOD’ers verteld heeft, gelogen is of per definitie als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Zoals eerder reeds overwogen betekent dit wel dat extra behoedzaam moet worden omgegaan met zijn uitlatingen en deze in voldoende mate steun moeten vinden in andere bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de uitlatingen van verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van Mike Duif op punten bevestiging in hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen.
Op 9 december 2021, op de terugrit van de klus in Polen naar huis heeft verdachte voor het eerst verteld over Mike Duif . In dit gesprek vertelde hij onder meer het volgende:
(…) [verdachte] : Ken je niet die computers van HP?
NN1: HP, oh ja, ja. Sorry, ik ken toch HP sorry, ja.
[verdachte] : Dat bedrijf was gevestigd in Amersfoort,
NN1: Ja.
[verdachte] : Dat is 19.....ntv...werd dat gevestigd in Amersfoort. Daar heb ik 252 miljoen weggestolen.
NN1: Nee joh...
[verdachte] : Ja.
NN1: Hoe kom je daar bij dan?
[verdachte] : Ja, wij lieten...uh...Ik kende iedereen die daar werkte, natuurlijk. Dat waren allemaal jongens die van een uitkering kwamen. Die hadden allemaal geen gelden te makken en wilden allemaal geld verdienen. Dus ik zeg uh, jongens ik zeg uh, ik wil wel, maar daar was geen, uh alle doks waren niet beveiligd en toen op een gegeven moment was dok 1 beveiligd, dok 2 beveiligd, maar wij hebben 7 vrachtwagens laten weghalen daar.
(…)
[verdachte] : (…) Dat verhaal staat allemaal op internet, daar staat mijn naam nog bij. Hewlett en Packard. Er staat zelfs nog een heel verhaal met [naam 3] , die heeft toen met uh....die had een beetje woorden met mij gekregen, die wou toen geld van mij, dat is een heel verhaal, dat er een vechtpartij is geweest tussen mij en hem en Mike Duif , er zijn ook 4 doden in gevallen, eentje in Curaçao is doodgegaan, eentje in uh, toen was ik toevallig was ik in Curaçao op dat moment, eentje in de [adres] is dood uh .
NN1: Waar?
[verdachte] : [adres] . Waar ik ook woonde.
NN1: Waarzo?
[verdachte] : [adres] is in Amersfoort.
NN1: Ohh.
[verdachte] : Daar woonde ik, daar is ook eentje doodgeschoten. En er is uh, [naam 4] in, hoe heet dat, in Rotterdam is doodgeschoten. Dus 3 jongens, 3 kopstukken die in die dingen zaten, die gingen praten.
NN1: Wie waren dat allemaal?
[verdachte] : Ja, dat zijn dealertjes.... Mike Duif , uh [naam 4] en, wie was die andere gozer, hoe heet die gozer ook al weer, maar die waren alle drie doodgeschoten.
(…)
NN1: Ja, maar daar ging jou handel zeg maar, toen die allemaal doodgingen of zo.
[verdachte] : Nou, ik heb uh paar maandjes voor vastgezeten ook.
NN1: Voor welke?
[verdachte] : Voor alle 3.
NN1: Nee joh.
[verdachte] : Ja, maar ze konden geen bewijzen dus uh.
NN1: (NN1 lacht even) Maar? Heb je geluk gehad?
[verdachte] : Nee, slim zijn hé?
(…)
[verdachte] : Nee, je moet niet praten, dat is belangrijk dat je niet praat naar anderen, want sommige jongens, zoals die Mike Duif , dat was er eentje die ging praten in de koffieshop. Was hij stoned, ging hij lopen ouwehoeren met jongens. Ging hij geld uit zijn zak trekken. Hij had 50.000 of 100.000 euro laten zien, dat was niet zijn geld. Begrijp je wat ik bedoel?
NN1: Oh, dat was van de handel zeg maar?
[verdachte] : Dat geld dat had hij gekregen van de handel, dan had hij zijn spullen verkocht maar hij moest nog mensen betalen, begrijp je?
NN1: Waaronder jij?
[verdachte] : Het was mijn geld eigenlijk op dat moment. Dus ik heb hem een paar klappen gegeven in de koffieshop en 2 dagen daarna was hij dood, begrijp je? Dus ze zeiden ja. Ik heb hem doodgeschoten en toen zei ik van nou, bewijs het dan maar, begrijp je? Dat is heel simpel. Dat konden hun niet bewijzen, heb ik er wel 9 maanden voor vast gezeten, maar ik had een goede advocaat, geen bewijs en dan ga je er uit.
(…)
NN2: Heb je geen last meer van, van dat verhaal?
[verdachte] : Nee, nee. Wat moet ik daar voor last van hebben. Ik had wel eens, weet je wat het is, die jongens uh, waren allemaal oude jongens krentenbrood maar uh. ( [verdachte] mompelt zachtjes) Mike Duif , Coldcase kalender, hier. ( [verdachte] praat weer hardop) Dit was Mike Duif , doodgeschoten.
(…)
[verdachte] : Nee, is niet mijn mattie. Hij deed wel dingen voor....., kijk, Hewlett Packerd, hier, computerbedrijf Hewlett & Packerd, HP is maar uh, hij is daar ontslagen, daarna is hij uh.
NN1: Hij werkte daar?
[verdachte] : Ja, hij werkte daar. Hij is computers gaan stelen... ff kijken staat mijn naam hier niet.. genoemd?... .Waarschijnlijk niet...
NN1: Is dat jouw dinges, inside man, zeg maar?
[verdachte] : Dit was mijn inside man, ja.
NN1: Aha. Klote voor hem.
(…)
NN1: Wat een gedoe man, 9 maanden had je gezeten toch?
[verdachte] : Ja.
NN1: Dan hebben ze je uiteindelijk alleen maar berecht voor HP zaak.
[verdachte] : Ik ben vrijgesproken van de moord omdat ze moord niet konden bewijzen en ik heb alleen uh Hewlett Packard, omdat ze die uh.... nog niet eens alles. De cartridges konden ze op mijn naam zetten, ze vonden 1 fokking cartridge in mijn garage.
[verdachte] : 1 doosje.... zo'n doosje.
NN1: Ja.
[verdachte] : En daarop werd ik veroordeeld.
(…)
NN1: Ja daarom, dat, wat daar is uitgekomen uiteindelijk, weet je wel met die boys met die druif en zo, hoe heette die?
[verdachte] : Duif ?
NN1: Dat is wel schijten in je eigen plek zeg maar.
[verdachte] : Ja, ja, maar weet je wat het was.
NN1: Ik vraag mij af, wat is daar gebeurd.
[verdachte] : Ja, het was te makkelijk.
NN1: Nee, maar wat is daar gebeurd dat je dacht ik moet actie ondernemen.
[verdachte] : Hij ging met mijn geld in de coffeeshop lopen gooien en hij, iedereen wist op een gegeven moment dat hij er bij betrokken was.
NN1: Ja, oké.
[verdachte] : Dus iedereen in die coffeeshop wist op een gegeven moment dat ik erbij betrokken was, dus ik ben, dat staat ook in de telegraaf, het verhaal kun je zo, ik kwam die coffeeshop binnen, en ik heb hem door de hele coffeeshop heen geslagen. Toen heb ik hem dat geld afgepakt en heb gezegd, jij komt vanavond bij mijn thuis kom jij even bij mij praten. begrijp je, twee dagen daarna was die dood. (…)” [51]
Uit dit gesprek leidt de rechtbank af dat verdachte op eigen initiatief begint te vertellen over de Hewlett Packard zaak en de dood van Mike Duif . De details die verdachte daarbij geeft over de achtergrond en context van zijn dood, vinden steun in het dossier. Zoals het feit dat Mike Duif ging praten in de coffeeshop en grote geldbedragen liet zien. Maar ook dat verdachte alleen is veroordeeld voor de Hewlett Packard zaak en niet voor de moord, omdat ze die niet konden bewijzen. Ook spreekt verdachte over een conflict in de coffeeshop en het feit dat Mike Duif twee dagen later dood was. Dit past bij de verklaring van getuige [getuige 11] , zoals hiervoor reeds aangehaald.
Wanneer verdachte en de Duitse inwinner op 12 februari 2022 samen op pad gaan voor een observatieklus, vertelt verdachte gedetailleerd over het doodschieten van Mike Duif .
“VE: Ja, omdat ze me daar nooit meer voor kunnen halen, weet je waarom niet.
IP: Maar wat maakt je zo zeker, ik weet dat ik bloedde voor die shit, wat maakt je zo zeker?
VE: Omdat ze een nieuwe aanklacht moeten hebben om dat weer te openen en dat kunnen ze nooit krijgen omdat ze allebei zijn verbrand, de jongens.
IP: De jongens.
VE: Ja ze zijn in Nederland, de jongen is verbrand in as, in crematie gedaan, en Curaçao hebben ze dat ook gedaan, dus ze hebben al het bewijs zelf verbrand.
IP: Dan ben je veilig, dan is het goed.
VE: Ja, ze kunnen me daar nooit meer voor pakken. (…)” [52]
Verdachte geeft aan dat ze hem nooit meer kunnen vervolgen voor betrokkenheid bij de dood van Mike Duif , omdat er dan een nieuw feit moet zijn. Dit past bij het feit dat verdachte in 1996 reeds als verdachte is aangemerkt en voorgeleid, maar hij hier uiteindelijk niet voor vervolgd is.
“IP: Maar nu even tussen ons, heb je hem neergeschoten of gewurgd of?
VE: Doodgeschoten.
IP: Doodgeschoten.
IP: Dat is gaaf.
VE: Ja.
(…)
IP: Nee, ik bedoel, voor jouw ding daar, waar je die ander hebt weggemaakt, hebt doodgeschoten.
IP: Wat heb je genomen, een pistool of?
VE: Alles.
IP: Nee, om die andere weg te maken, wat?
VE: Oh, voor de verkoop bedoel je? Om de pistolen te verkopen?
IP: Nee, ik bedoel voor jouw ding daar, waar je die ander hebt weggemaakt, hebt doodgeschoten.
VE: Ja, dat is, dat gaat eigenlijk nergens over. Het gaat nergens over.
IP: Nee, wat was het pistool.
VE: Oh, revolver.
(…)
VE: Ja, ja bloed is natuurlijk
IP: Had jij bloed?
VE: Nee.
IP: Omdat te grote afstand, hè.
VE: Ja.
VE: Ja, ja ik bedoel, heel dichtbij.
IP: Was je er dichtbij?
VE: Ja.
IP: Echt waar.
IP: Waar heb je gedaan, hoofd of?
VE: Hoofd, ja.” [53]
In dit deel van het gesprek vertelt verdachte aan de inwinner dat hij Mike Duif van dichtbij door zijn hoofd heeft geschoten met een revolver. Dit past bij het sporenbeeld dat is aangetroffen en de onderzoeksbevindingen ten aanzien van het gebruikte vuurwapen.
“IP: Heb je, heeft hij je gezien?
VE: Ja.
IP: Keek hij je in de ogen?
VE: Eh, hij moest me in de ogen kijken.
IP: Zei je dat tegen hem. Wat zei je tegen hem.
VE: Ik liet hem op zijn knieën zitten.
IP: Ja, zo van, ga zitten?
VE: Ja, ja.
IP: En toen zei hij, alsjeblieft of wat?
VE: En toen zei ik eh, waarom heb je het gedaan en hij gaf het verkeerde antwoord.
IP: Wat heeft hij gezegd, wat was verkeerd?
VE: Omdat het, ja, eh, geld is ook van mij, ik heb er ook mijn aandeel in, maar zij hebben er geen aandeel in, het was, ik heb alles eh.
IP: Maar dat was jouw geld.
VE: Ja, ja, weet je wat het is, sommige kerels zijn zo bekrompen en getikt.
IP: Ja.” [54]
De rechtbank stelt vast dat het laten knielen van Mike Duif en hem vervolgens door het hoofd schieten, zou kunnen passen bij de vastgestelde schootsbaan van de kogel die via de behaarde hoofdhuid zijn hoofd binnen is gekomen, namelijk van boven naar onder en van achter heel iets naar voor tot onder de kin.
In de herhaalde uitspraak van verdachte dat het geld (van Mike ) ook (gedeeltelijk) van hem (verdachte) was, ziet de rechtbank een relatie met de door getuigen geconstateerde onenigheid tussen verdachte en Mike vlak voor zijn dood in combinatie met het door Mike na zijn dood niet langer beschikken over een groot contant geldbedrag.
“IP: Was je niet bang dat er iemand komt ofzo.
VE: Ja, als iemand daar komt, dan ja is dan ook zijn probleem.
IP: Ja.
VE: Daar kon een jongen aankomen, dat was zijn gast eh, die samen met hem samen het huis
huurt, maar hij was naar zijn werk
IP: Wist je dat?
VE: Ja, ik wist ook waar hij werkte natuurlijk.” [55]
Hieruit volgt dat verdachte wist dat de huisgenoot van Mike Duif aan het werk was. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, heeft verdachte op de dag van de dood van Mike Duif om 12:08 uur vanuit de woning van Mike naar de coffeeshop gebeld, waar [getuige 1] op dat moment aan het werk was. Op die manier wist verdachte dus dat [getuige 1] niet thuis zou komen. Dit past bij wat verdachte tegen de inwinner heeft verteld.
“IP: Had hij tenminste nog geld in de flat?
VE: Ja, ja, ja, niet veel maar het was, hij gaf de helft van het geld al aan zijn moeder en zijn moeder gaf het aan de politie.
(…)
VE: Ja ik wilde het geld niet echt nemen want ik had het niet nodig ik had mijn eigen geld
natuurlijk, dus dat was veel meer, natuurlijk.” [56]
Deze passage past naar het oordeel van de rechtbank bij het feit dat Mike Duif een groot deel van het contante geldbedrag had ondergebracht bij zijn familie en er om die reden dus minder geld in de woning aanwezig was. Het feit dat verdachte zegt dat “hij het geld niet echt wilde nemen” past bij het daadwerkelijk wegnemen van geld uit de woning.
“VE: Haha in die tijd daar, je denkt er niet meer over na, dacht ik ook, wat, ik kwam binnen met mijn handen op de deur natuurlijk. Toen heb ik ook de deur schoongemaakt.
IP: Ja.
VE: Ja, want achteraf toen ik thuis was dacht ik, ja, dat had ik helemaal niet hoeven doen, want het was een vriend van mij, ik was er de dag ervoor, was ik ook bij hem.
IP: Je was er sowieso.
VE: Ja, mijn DNA zit er sowieso in. Toen hebben ze daar geen DNA gedaan.” [57]
Zoals vastgesteld was op de salontafel in de woonkamer een spuitflacon met schoonmaakmiddel aangetroffen. Dit kan passen bij hetgeen de verdachte tegenover de WOD’er heeft verteld over het schoonmaken van de deur. Daarbij is opvallend dat verdachte omschrijft welke gedachten hij hier achteraf bij heeft gehad, namelijk dat hij dit niet had hoeven doen, omdat hij de dag ervoor ook in de woning was geweest. Dat verdachte de dag ervoor ook in de woning was, vindt overigens ook steun in het dossier.
“IP: Waar had je die revolver vandaan? Had je die al of heb je die speciaal gekocht?
VE: Nee nee, ik had het al, dat was mijn ding in die tijd, ik had zo veel van die blaffers liggen.
IP: Ja.
VE: Dat was gewoon eh welke moet ik nemen, nieuwe of waar het twee keer mee geschoten is.
IP: Vrije keuze.
VE: Ja.
IP: Wat is dat, hoeveel millimeter dan? Bij revolvers is dat.
VE: Achtendertig.” [58]
Verdachte benoemt tegenover de inwinner het kaliber van het vuurwapen waarmee hij Mike
Duif heeft doodgeschoten. Dit is informatie die niet kenbaar kon zijn vanuit de media. Blijkens hetgeen de officier van justitie ter zitting naar voren heeft gebracht, maakte het rapport betreffende het munitieonderzoek ook geen onderdeel uit van het raadkamerdossier waarover verdachte in 1996 beschikking had. Dit rapport werd namelijk pas aan het dossier toegevoegd nadat duidelijk was dat verdachte niet voor dit feit zou worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze informatie dan ook worden aangemerkt als zogenaamde daderinformatie, informatie die alleen kenbaar kon zijn bij de dader.
“IP: Maar beschrijf het voor me zo, dus boem je schoot hem in het hoofd, hij viel om, oké, en nu, wat doet hij, hij ligt daar en ademt.
VE: Ja, hij ademt, maakt lawaai, aahh, het laatste wat je uit het lichaam hoort.
IP: Ja.
VE: Ja, en dan maakt hij een beetje, beweegt zijn armen en benen.” [59]
Dat Mike Duif nog bewegingen heeft gemaakt met zijn armen past bij het sporenbeeld dat is aangetroffen. Zijn rechterarm en rechterhand waren besmeurd met bloed en rondom zijn rechterarm waren vegen in het bloed zichtbaar, die door de deskundige werden verklaard door bewegingen met zijn arm.
Tegenover deze punten die ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier staat dat delen van de verklaring van verdachte (deels) door de bewijsmiddelen worden weersproken. De verklaringen van verdachte dat hij slechts één keer heeft geschoten, hij het vroeg in de ochtend deed terwijl iedereen nog sliep en hij na het schieten nog twee uur in de woning is gebleven, vinden bijvoorbeeld geen steun in het dossier. Dat de verklaring van verdachte op punten afwijkt van de bevindingen uit het tactisch en technisch onderzoek door de politie, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee vaststaat dat hij alles heeft verzonnen en zijn verklaringen daarom niet betrouwbaar zijn. Veel meer specifieke details, zoals hiervoor overwogen, vinden namelijk wél steun in andere bewijsmiddelen. Opvallend daarbij is dat verdachte het, niet op andere wijze bekende, juiste type wapen noemt, maar opvallend zijn ook de passages die gaan over de achtergrond en context van het doodschieten van Mike Duif (het geld, de ruzie, de afwezigheid van de huisgenoot vanwege werk). De opmerking dat de deur is schoongemaakt, maar dat dat niet hoefde omdat verdachte de dag daarvoor nog in de woning was geweest, klopt niet alleen volledig met de onderzoeksgegevens, maar is ook een opmerking die naadloos past bij een overpeinzing van een dader achteraf, maar moeilijk te plaatsen is in een blufverhaal. Naar het oordeel van de rechtbank past dit alles niet bij het scenario dat verdachte een verhaal heeft geconstrueerd op basis van een dossier dat hij 26 jaar daarvoor heeft gezien (al dan niet in het kader van de op geen enkele wijze aannemelijk geworden ‘Zaanse verhoormethoden’), verhalen die destijds rondgingen in Amersfoort en berichten die in de tussentijd in de media zijn verschenen. De rechtbank acht zijn uitlatingen over zijn betrokkenheid bij de dood van Mike Duif tegenover de WOD’ers betrouwbaar.
Anonieme bedreigde getuige
Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte draagt ook bij dat hij niet alleen tegen de inwinners heeft verteld dat hij Mike Duif heeft doodgeschoten, maar ook tegen de anonieme getuige MDN302. Deze getuige heeft van de rechter-commissaris de status van bedreigde getuige gekregen, omdat voorkomen dient te worden dat de identiteit van de getuige bekend wordt. De rechter-commissaris heeft vervolgens een betrouwbaarheidsoordeel gegeven over deze getuige en is daarbij tot het oordeel gekomen dat er geen enkele aanleiding bestaat de getuige en diens verklaring niet betrouwbaar te achten.
Getuige MDN302 heeft het volgende verklaard:
"Ik wil verklaren over de dood van Mike Duif die werd vermoord in 1996. Ik heb [verdachte] horen zeggen dat hij Mike heeft vermoord en dat ze hem hiervoor niet hadden kunnen pakken. 1k hoorde dat [verdachte] opschepte over de moord. Ik weet nog dat [verdachte] de achternaam noemde van Mike , dus Duif . Dat is blijven hangen omdat het niet een zo veel voorkomende naam is. [verdachte] is niet zo groot, ik denk niet groter dan 170m lang, breed van postuur. Hij was gespierd en dus breed van het sporten. Hij had lang haar, tot op zijn schouder en hij droeg het vaak in een staartje. [verdachte] vertelde dat hij van Ierse afkomst was. Hij had een lui oog, volgens mij links, maar dat weet ik niet zeker. Verder had hij tatoeages in de vorm van tribales op zijn armen en borst." [60]
Aan de getuige is door de verhorende verbalisanten van het Team Bijzondere Getuigen een foto getoond van verdachte, waarop de getuige verklaarde dat dit [verdachte] is. [61]
De rechtbank dient te beoordelen of zij de verklaring van de anonieme bedreigde getuige bruikbaar acht voor het bewijs. De bepalingen van de artikelen 344a en 360 van het Wetboek van Strafvordering zijn hierbij van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering mag het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend of in beslissende mate worden gebaseerd op schriftelijke bescheiden met verklaringen van anonieme getuigen. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde. Daarnaast mag de verklaring slechts voor het bewijs gebruikt worden als het gaat om bepaalde ernstige misdrijven. In dit verband overweegt de rechtbank dat de tenlastegelegde levensdelicten zijn opgenomen in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en reeds gezien hun aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de getuige verborgen is gehouden omdat deze anders uit angst voor mogelijke gevolgen daarvan geen verklaring zou hebben afgelegd.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat het ondervragingsrecht van de verdediging weliswaar is beperkt, maar dat daaraan geen afbreuk is gedaan. Aan de verdediging is de gelegenheid geboden tot het schriftelijk indienen van alle vragen die zij aan deze getuige wilde stellen. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij alle door de verdediging opgegeven vragen heeft gesteld aan de getuige en heeft zelf aanvullende vragen gesteld over de redenen van wetenschap. De door de getuige gegeven antwoorden zijn niet (allemaal) volledig opgenomen in het proces-verbaal van verhoor met het oog op het verborgen houden van de identiteit van de getuige. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat geen ontlastende informatie is weggelaten en gegeven antwoorden niet zijn gedenatureerd.
Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank de belastende verklaring van de anonieme getuige bruikbaar acht voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van deze getuige overeenkomt met de uitlatingen van verdachte tegenover de WOD’ers, zowel ten aanzien van het feit dat hij Mike Duif zou hebben gedood, als het feit dat ze hem er destijds niet voor hadden kunnen pakken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zowel de verklaringen van verdachte in het WOD-traject als de verklaring van de anonieme bedreigde getuige, zoals hiervoor als bewijsmiddelen opgenomen, betrouwbaar acht.
Alternatieve scenario’s en voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de mogelijkheid bestaat dat Mike Duif zelf een vuurwapen had waarmee hij een schot loste in het kozijn van het keukenraam, waarna hij met dit wapen om het leven is gebracht. Voor zover de verdediging hiermee een alternatief scenario naar voren heeft willen brengen, overweegt de rechtbank dat voor dit alternatief scenario geen begin van aannemelijkheid is gegeven. Nog daargelaten dat niet valt in te zien hoe dit scenario de betrokkenheid van verdachte bij de dood van Mike Duif zou uitsluiten.
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat geen onderzoek is gedaan naar het alternatieve scenario dat Mike Duif om het leven is gebracht met hetzelfde wapen dat is gebruikt bij de zelfdoding van [getuige 3] . De verdediging heeft hieraan bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek verbonden voor het geval de rechtbank zou oordelen dat sprake is van voldoende bewijs dat verdachte Mike Duif om het leven heeft gebracht. Onder die voorwaarde is verzocht te laten achterhalen of het wapen waarmee [getuige 3] zelfmoord heeft gepleegd daadwerkelijk is vernietigd (zoals door de politie in België is aangegeven) en, zou dit niet het geval zijn, proefschoten te laten verrichten met dit wapen en de kogels te vergelijken met de kogels van de plaats delict.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat [getuige 3] , een van de personen die als getuige is gehoord in dit dossier, ruim anderhalf jaar na de dood van Mike Duif zichzelf om het leven heeft gebracht met een revolver van het kaliber .38 onvoldoende is om als alternatief scenario te kunnen gelden. Reeds om die reden zal de rechtbank het voorwaardelijke verzoek afwijzen.
Procedure als geheel
De rechtbank heeft zich er ten slotte van vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat in een eerder stadium het verzoek tot het horen van de betrokken WOD’ers is afgewezen, maar dat de verdediging wel in de gelegenheid is gesteld schriftelijke vragen te stellen aan deze personen. Dat de verdediging niet in staat is geweest de bedreigde anonieme getuige zelf te ondervragen, maar dat dit is gebeurd door de rechter-commissaris die daarvan verslag heeft gedaan. En dat het voorwaardelijk verzoek tot het doen van nader onderzoek naar het wapen waarmee [getuige 3] zichzelf van het leven heeft beroofd is afgewezen vanwege de hierboven genoemde reden.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat verdachte op 23 februari 1996 rond 12 uur in de woning van Mike Duif was en dat hij hierover een vals alibi heeft laten opschrijven door zijn vriendin [partner verdachte] . Door de dader is geld weggenomen uit de woning van Mike Duif . De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen geconcludeerd dat verdachte om 11.31 die dag niet over geld beschikte en om 13.31 wel, waarvoor hij zelf geen goede verklaring heeft kunnen geven. Op enig moment heeft verdachte tegen de anonieme bedreigde getuige verklaard dat hij degene was die Mike Duif van het leven heeft beroofd. In 2021/2022 heeft verdachte deze bekentenis tegenover twee inwinners herhaald. Omdat deze bekentenis tegenover de inwinners zoals hiervoor is overwogen op meerdere essentiële punten, met betrekking tot de achtergrond en de context, steun vindt in overige bewijsmiddelen en omdat daarbij sprake is van daderinformatie over het gebruikte wapen, acht de rechtbank deze uitlatingen betrouwbaar. De rechtbank acht op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is die Mike Duif om het leven heeft gebracht. Nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een vooropgezet plan om hem dood te schieten, acht de rechtbank moord niet bewezen. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het doodschieten van Mike Duif kan als doodslag worden gekwalificeerd.
De doodslag is gevolgd door een strafbaar feit, namelijk de diefstal van het geldbedrag. Voor de bewezenverklaring van een gekwalificeerde doodslag in deze zaak is het noodzakelijk dat vastgesteld wordt dat de doodslag is gepleegd om ofwel de diefstal voor te bereiden, ofwel gemakkelijker te maken, ofwel om de straffeloosheid ten aanzien van de diefstal te verzekeren bij betrapping op heterdaad. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen volgt dat verdachte een financieel motief had om Mike om het leven te brengen. Zoals hij tegenover de WOD’ers verklaarde was hij van mening dat het geld waarmee Mike te koop liep in feite
zijngeld was. Ook blijkt dat verdachte nadat hij bij Mike Duif was geweest over geld beschikte dat hij daarvoor niet had. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte Mike heeft gedood met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 februari 1996 te Amersfoort, M. Duif opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen
, althans eenmaal,met een vuurwapen
(een
)kogel
(s)op die M. Duif af te vuren en
/ofdie M. Duif in het hoofd
, althans het lichaamte raken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van
een geldbedrag van (ongeveer) 13.000 gulden, althanseen (groot) geldbedrag,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht sinds zijn aanhouding op 19 april 2022.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat deze zaak al sinds zijn aanhouding in april 1996 aan verdachte is blijven kleven. Voor hem is de vervolging toen begonnen en deze is nooit opgehouden. De raadsman heeft verzocht verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in 1996 schuldig gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op Mike Duif . Hij was een bekende van Mike en heeft hem in zijn eigen huis op koelbloedige wijze om het leven gebracht door hem van dichtbij door zijn hoofd te schieten. Hiermee heeft verdachte een jonge man, die nog een heel leven voor zich had, beroofd van het meest kostbare dat een mens bezit, het leven. Dit deed hij om de diefstal van een aanzienlijk geldbedrag uit de woning mogelijk te maken.
Door Mike te doden heeft verdachte onbeschrijfelijk veel en onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden van Mike , zijn vrienden en bekenden. Dat is ook gebleken uit de ter zitting voorgedragen verklaring van de zus van Mike , waaruit blijkt welke impact het handelen van verdachte op de nabestaanden heeft gehad en nu, jaren later, nog heeft.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafverzwaring of strafmatiging. Zij heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij in de jaren na dit feit nog enkele malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder betrokken dat het strafmaximum moet worden toegepast dat ten tijde van het plegen van het feit in 1996 gold. Destijds kon voor gekwalificeerde doodslag een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal twintig jaren worden opgelegd.
Gelet op het gewelddadige karakter van het feit en de onherstelbare gevolgen ervan is de rechtbank van oordeel dat alleen een zeer lange gevangenisstraf op zijn plaats is. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling af.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (moeder van Mike Duif ) en [benadeelde partij 2] (zus van Mike Duif ) hebben in verband met het bewezenverklaarde feit vorderingen tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen de volgende bedragen:
[benadeelde partij 1]
Materiële schade (uitvaartkosten) € 4.705,00
Immateriële schade (shockschade) € 25.000,00
[benadeelde partij 2]
Immateriële schade (shockschade) € 25.000,00
De benadeelde partijen hebben verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Ook hebben de benadeelde partijen verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard, primair vanwege het verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en subsidiair vanwege het pleidooi tot vrijspraak.
Materiële schade
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] gevorderde materiële schade heeft de verdediging meer subsidiair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat deze kosten destijds daadwerkelijk zijn gemaakt, nu de vordering is onderbouwd met een begroting van de kosten van een uitvaart in 2023. De verdediging heeft verzocht deze kosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te bepalen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
Schokschade
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gevorderde schokschade heeft de verdediging betoogd dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelden niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard. Hiertoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Er was geen sprake van waarneming of directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het onrechtmatige handelen jegens het slachtoffer. De benadeelden zijn hier nadien mee geconfronteerd. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd dat het gestelde geestelijk letsel hiermee in verband staat, zodat niet kan worden vastgesteld dat het gestelde geestelijk letsel daadwerkelijk het gevolg is geweest van een hevige emotionele schok die door de directe confrontatie met het strafbare feit is veroorzaakt. Bovendien is het gestelde letsel niet aan te merken als
ernstiggeestelijk letsel. Niet voldaan is aan het vereiste dat naar objectieve maatstaven sprake moet zijn van (ernstig) geestelijk letsel.
Meest subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevorderde bedragen naar maatstaven van billijkheid te matigen.
Verder is verzocht de wettelijke rente toe te wijzen vanaf 13 maart 2023, de datum waarop de vorderingen zijn ingediend.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade ( [benadeelde partij 1] )
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank overweegt dat het feit lang geleden is en het de benadeelde partij om die reden niet tegengeworpen kan worden dat zij niet meer beschikt over een factuur van de uitvaart. De benadeelde partij heeft de vordering, voor zover nog mogelijk, voldoende onderbouwd door een begroting te laten maken en die terug te laten rekenen door rekening te houden met inflatie. De gevorderde kosten komen de rechtbank, gelet op de bijgevoegde begroting, redelijk voor. De rechtbank zal de materiële schade daarom begroten op dit bedrag en dit gedeelte van de vordering geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 1996, zijnde de datum van de uitvaart.
Schokschade ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] )
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. [62] Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Verder dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met het slachtoffer. Verdachte is verantwoordelijk voor zijn dood. Nadat Mike om het leven was gebracht, werden de benadeelden geconfronteerd met zijn koude lichaam waarbij de schotverwondingen zichtbaar waren. Vervolgens hebben zij zelf het bloed in de keuken van de woning op moeten ruimen. Gelet op de zeer ernstige normschending waarvan in dit geval sprake is, komt naar het oordeel van de rechtbank aan de eis van rechtstreeksheid van de confrontatie met de gevolgen van het feit geen doorslaggevende betekenis toe. Dat hetgeen waarmee de benadeelden zijn geconfronteerd een hevige schok teweeg heeft gebracht (de zichtbare schotverwondingen en al het bloed in de keuken), staat naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie. Zij concludeert dan ook dat verdachte, door Mike om het leven te brengen, ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens zijn nabestaanden.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of als gevolg van deze emotionele schok geestelijk letsel is ontstaan, dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen als ernstig aan te merken is en in voldoende mate objectiveerbaar is. Zoals overwogen is sprake van een zeer ernstige normschending, die ernstige gevolgen heeft voor de nabestaanden van Mike . Zij hebben 27 jaar in onzekerheid moeten leven over de vraag wie verantwoordelijk was voor de dood van hun geliefde en hebben zijn overlijden niet kunnen afsluiten. Dat dit een bijzonder grote invloed heeft gehad op hun leven staat vast. Naar het oordeel van de rechtbank liggen de ernstige gevolgen van het overlijden van het slachtoffer zo voor de hand dat kan worden aangenomen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Meer specifiek blijkt ten aanzien van [benadeelde partij 1] dat bij haar sprake was van veel verdriet en herbelevingen met betrekking tot het overlijden van haar zoon. Daarnaast is sprake van lichamelijk klachten die hiermee samen lijken te hangen. In 2021 heeft zij meerdere EMDR-behandelingen ondergaan om de vermijding van het verdriet door het overlijden van haar zoon te kunnen doorbreken.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2] blijkt dat zij in 2018 klachten had die wezen op emotionele overbelasting. Deze overbelasting was voor een belangrijk deel terug te voeren op de dood van haar broer. Er was sprake van herbelevingen waarvoor benadeelde door een psycholoog is behandeld met meerdere EMDR-sessies. Na de aanhouding van verdachte heeft benadeelde opnieuw hulp gezocht van een psycholoog, omdat dit haar emotioneel uit balans heeft gehaald.
Hoewel in de overgelegde stukken van de deskundigen geen diagnose wordt gesteld van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is dat bij beide benadeelden sprake is van ernstig geestelijk letsel als gevolg van de emotionele schok.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Nu het gevorderde bedrag de rechtbank redelijk voorkomt, zal zij de vorderingen toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 1996.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 63, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde partij 1] € 4.705,00 (materieel)februari 1996
€ 25.000,00 (smartengeld)23 februari 1996
2. [benadeelde partij 2] € 25.000,00februari 1996
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde partij 1] € 29.705,00 183 dagen;
2. [benadeelde partij 2] € 25.000,00 160 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 en ECLI:NL:HR:2019:1983.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie, Cold Case Team Midden-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0900-2020081479, onderzoek MDRAA14011 / 09OPERA, gesloten op 6 december 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 582-583.
4.Proces-verbaal onderzoek keuken, p. 2842-2847.
5.Sectieverslag, p. 3035-3045; proces-verbaal onderzoek slachtoffer en sectie, p. 2870-2871.
6.Rapport schotresten- toxicologisch en haaronderzoek, p. 2824-2827.
7.Rapport munitie-onderzoek, p. 2820-2823.
8.NFI-rapport n.a.v. aanvullende vraag d.d. 13 maart 2023 (nagekomen); NFI-rapport wapen- en munitieonderzoek d.d. 29 maart 2023 (nagekomen).
9.Proces-verbaal onderzoek woonkamer, p. 2848.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 1408-1411.
11.Proces-verbaal verzoek om huiszoeking, p.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 587, 589-590, 593-594.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 757, 760-761.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 1124-1126.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 874.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 1377-1380.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , p. 1340-1341.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] , p. 1038,1040.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , p. 565-566.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , p. 1173.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , p. 1177.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , p. 1167.
23.Proces-verbaal onderzoek slaapkamer [getuige 1] , p. 2864-2867.
24.Proces-verbaal onderzoek slaapkamer Duif , p. 2855-2856.
25.Proces-verbaal van afhandeling goederen en sporen, p. 2951, 2962.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 589, 598.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] , p. 1451.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] , p. 831.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , p. 1170.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , p. 572.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , p. 1175.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] , p. 1451.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 850-851.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] , p. 683-685.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 15] , p. 1363-1364; proces-verbaal van bevindingen, p. 1365; schriftelijk bescheid, p. 1371.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 387.
37.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 616-617.
38.Verslag, p. 945-A.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1600-1607.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [partner verdachte] , p. 943-944.
41.Verslag, p. 386.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 388-390.
43.Rapport vergelijkend handschriftonderzoek, p. 3118-3157.
44.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 3296.
45.Verslag, p. 842; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 17] , p. 843.
46.Verslag, p. 936.
47.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] , p. 821-822; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 831.
48.Proces-verbaal verzoek om huiszoeking, p. 354.
49.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 1410.
50.Relaas, p. 51.
51.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2297-2300, 2302-2303.
52.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2309.
53.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2309-2311.
54.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2311-2312.
55.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2312.
56.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2314.
57.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2315.
58.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2315.
59.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken, p. 2316.
60.Proces-verbaal van verhoor ex artikel 226c Sv d.d. 15 mei 2023 (nagekomen).
61.Proces-verbaal kluisverklaring, p. 1585.
62.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.