ECLI:NL:RBGEL:2023:3704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
84.145373.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan illegale import en verkoop van gewasbeschermingsmiddelen met valse documenten

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die als bestuurder van [bedrijf 1] wordt beschuldigd van het op grote schaal importeren en verkopen van gewasbeschermingsmiddelen zonder de vereiste toelating. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] gewasbeschermingsmiddelen uit China en India heeft geïmporteerd en op de Europese markt heeft gebracht, terwijl deze middelen niet waren toegelaten. Daarnaast heeft [bedrijf 1] valse documenten opgemaakt en gebruikt, waaronder vervoersdocumenten en certificaten van oorsprong, om de indruk te wekken dat de producten legaal konden worden ingevoerd. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging beoordeeld en geconcludeerd dat het OM terecht tot vervolging is overgegaan, ondanks de verdediging die stelde dat de handhaving primair een bestuursrechtelijke aangelegenheid was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, waaronder de rol van [verdachte] en de betrokkenheid van andere medewerkers. Uiteindelijk heeft de rechtbank [verdachte] schuldig bevonden aan meerdere feiten van valsheid in geschrift en het op de markt brengen van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de impact van de zaak op het leven van [verdachte].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 84/145373-22
Datum uitspraak : 29 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadslieden: mr. R. de Bree en mr. Y.E.A. Buruma, beiden advocaat in Den Haag, en
mr. P.J. Kugel, advocaat in Brussel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan [verdachte] is kort weergegeven ten laste gelegd:
opdracht geven en/of feitelijk leiding geven aan:
feit 1: opzettelijk handelen door [bedrijf 1] in strijd met artikel 28, eerste lid, van Verordening 1107/2009, door meerdere keren een gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen, terwijl dat middel toen niet in Nederland was toegelaten;
feit 2: valselijk (doen) opmaken en/of (doen) vervalsen van diverse stukken door [bedrijf 1] ;
feit 3: opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste stukken door [bedrijf 1] ;
feit 4 primair: opzettelijk handelen door [bedrijf 1] in strijd met artikel 28, eerste lid, van Verordening 1107/2009, door meerdere keren een gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen, terwijl dat middel toen niet in Nederland en/of België was toegelaten;
subsidiair: poging tot opzettelijk handelen door [bedrijf 1] in strijd met artikel 28, eerste lid, van Verordening 1107/2009;
feit 5 primair: valselijk (doen) opmaken en/of (doen) vervalsen van diverse stukken door [bedrijf 1] ;
subsidiair: opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste stukken door [bedrijf 1]
Bij alle feiten is ten laste gelegd dat [bedrijf 1] de feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan het eind van dit vonnis opgenomen.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Aanleiding van het onderzoek
[bedrijf 1] , voorheen [bedrijf 1] , (hierna [bedrijf 1] ) is een onderneming die ruime tijd voor en in de ten laste gelegde periode handelde in kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen. Bestuurders waren in die periode [bedrijf 1] en [bedrijf 1] (vanaf 1 januari 2005). [verdachte] (hierna: [verdachte] ) is/was bestuurder van [bedrijf 1] Het vestigingsadres van [bedrijf 1] is [vestigingsadres bedrijf 1] . [1]
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) heeft in 2012 een tactische analyse uitgevoerd naar de handel in (nagemaakte) gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij kwam [bedrijf 1] naar voren als grootschalig importeur van uit China afkomstige gewasbeschermingsmiddelen. Dat was aanleiding om specifiek naar [bedrijf 1] een vervolganalyse te verrichten. De basis voor deze analyse waren de door of in opdracht van [bedrijf 1] in het douanesysteem DSI gedane aangiftes van invoer. De analyse leverde de verdenking op dat [bedrijf 1] van de door haar geïmporteerde gewasbeschermingsmiddelen ongeveer 50% zonder toelating op de Europese markt zou hebben gebracht.
Daarnaast heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) van de Nederlandse handelsvertegenwoordiging in Taiwan een exportverklaring ontvangen, voorzien van de handtekening van [directeur Ctgb] , directeur van het Ctgb. [directeur Ctgb] heeft ten aanzien van deze exportverklaring verklaard dat de exportverklaring nooit bij het Ctgb was aangevraagd en ook niet door het CtgB is afgegeven. Hij heeft daarom aangifte van valsheid in geschrift gedaan.
Op basis van de onderzoeksresultaten (in het onderzoek met de naam Linde) heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) besloten onder anderen [bedrijf 1] , haar bestuurder ( [verdachte] ) en twee medewerkers, te weten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) strafrechtelijk te vervolgen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de handhaving van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Wgb) primair een bestuursrechtelijke, en niet een strafrechtelijke aangelegenheid is. Het OM had het Specifiek Interventiebeleid moeten volgen. Voor zover de rechtbank daar anders over denkt, had het OM conform de Sanctiestrategie moeten handelen nu de vervolgingsbeslissing in 2019 is genomen, ruim voordat de Sanctiestrategie werd ingetrokken. Volgens de verdediging wordt niet voldaan aan de criteria die in de Sanctiestrategie worden genoemd om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Van malversaties is in de zaken 2 tot en met 7 geen sprake. Voor zover de verweten valsheden in de zaken 6 en 7 al kunnen worden aangemerkt als malversatie in de zin van de Sanctiestrategie, dan waren zij niet bedoeld om enige overtreding van artikel 28 van Verordening 1107/2009 te behelpen of de kans op ontdekking te minimaliseren. Een dergelijk causaal verband is wel vereist. Door toch te vervolgen heeft het OM gehandeld in strijd met het eigen handhavingsbeleid. Dat levert ook strijd op met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel nu aan dat handhavingsbeleid het vertrouwen mocht worden ontleend dat een bestuurlijke reactie zou volgen. Het OM moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging in het algeheel, dan wel in elk geval in de vervolging van de feiten 1 en 4, waarbij het in feit 1 alle zaken betreft dan wel in elk geval de zaken 2, 3A, 3B, 5 en 6.
De verdediging heeft verder betoogd dat het handhavingsbeleid per verdachte dient te worden getoetst en niet per onderzoek.
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben betoogd dat het Specifiek Interventiebeleid niet in overeenstemming is met de Wgb en daarom buiten toepassing moet blijven. Met het Handhavingsdocument 2008 en de nadere uitwerking daarvan in de Sanctiestrategie 2011 bestaat er een specifiek handhavingsbeleid voor niet-naleving van de regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen. De beslissing om het strafrecht in te zetten is al in 2014 genomen. Toen gold de Sanctiestrategie, zodat daaraan dient te worden getoetst. Toen het OM op 27 augustus 2019 een vordering tot het beleggen van een regiebijeenkomst heeft ingediend bij het kabinet van de rechter-commissaris, is de vervolgingsbeslissing genomen. De officieren van justitie menen dat er in deze zaak sprake is van mogelijk ernstige gevolgen voor mens, dier en milieu. Er is sprake van grootschalige overtreding van de Wgb gedurende een lange periode. Daarmee lijkt sprake te zijn van stelselmatig en calculerend gedrag bij de verdachten. Daarnaast is sprake van valsheid in geschrift, meermalen en op verschillende wijzen gepleegd. Op basis van het voorgaande is voldaan aan voorwaarden voor strafrechtelijke vervolging genoemd in de Sanctiestrategie en prevaleert inzet van strafrechtelijk optreden.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of het OM ontvankelijk is in de strafvervolging overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het OM op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering zelfstandig de bevoegdheid heeft om te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek (strafrechtelijke) vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280). Zo’n uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer de vervolging in strijd is met gepubliceerde handhavingsdocumenten indien die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd.
Feit 1 (zaaksdossiers 2, 3A, 3B, 4, 5 en 6) en feit 4 (zaaksdossier 7) van de tenlastelegging zijn gebaseerd op artikel 20 van de Wgb.
Op grond van artikel 90 van de Wgb heeft de Minister de bevoegdheid om ter zake van een overtreding van onder meer artikel 20 van de wet een bestuurlijke boete op te leggen.
Artikel 94 van de Wgb voorziet erin dat overtredingen aan het OM worden voorgelegd, indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wgb blijkt dat, waar het gaat om handhavingsinstrumenten, de nadruk op bestuurlijke boetes komt te liggen en dat het strafrecht dient als vangnet. Bestraffing door middel van bestuurlijke boetes zal het uitgangspunt zijn. Een rol voor het strafrecht blijft echter zonder meer aangewezen in ieder geval waar het gaat om aanmerkelijke en opzettelijke vormen van illegaal middelengebruik, waarbij te denken valt aan moedwillige overtredingen die leiden tot ernstig lichamelijk letsel of de dood van personen, of die ernstige gevolgen voor het milieu hebben. Ook ingeval van recidive ligt een strafrechtelijke aanpak in de rede. Uit de Memorie van Toelichting blijkt voorts dat hierover in een nog op te stellen handhavingsdocument concrete afspraken zullen worden gemaakt (zie TK 2005-2006, 30474, nr. 3, p. 34 en 38).
De bedoelde concrete afspraken zijn opgenomen in het ‘Handhavingsdocument voor de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden’ (hierna: Handhavingsdocument), dat op
26 augustus 2008 mede is ondertekend door het OM. Hierin is onder meer het volgende opgenomen (p. 21-23, 26):
“42. Tabel handhavingsinstrumentarium
Deze tabel geeft een korte samenvatting van de verschillen tussen straf- en bestuursrecht.
Bestuursrechtelijke handhaving
Strafrechtelijke handhaving
(…)
(…)
(…)
Afdoening:

Vervolgingsbeslissing OM: transactie, dagvaarden of sepot (bij seponering in die gevallen dat het OM van mening is dat bestuurlijke boete prevaleert, kan de zaak alsnog met een bestuurlijke boete afgedaan worden)
(…)

44. Wanneer strafrecht?

Ingevolge artikel 94 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt een overtreding aan het Openbaar Ministerie voorgelegd, indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven. De Memorie van Toelichting bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (…) vult dit zo in dat het strafrecht wordt ingezet bij:

  • ernstige overtredingen of
  • herhaalde overtredingen, alsmede bij
  • overtredingen begaan door een criminele organisatie of
  • overtredingen begaan met behulp van frauduleuze constructies of
  • overtredingen waarbij ingrijpende dwangmiddelen nodig zijn om de overtreding te kunnen vaststellen.

45. Ernst feit en aard dader

In het licht van bovenstaande criteria wordt de strafrechtelijke relevantie van een overtreding verder bepaald aan de hand van de criteria: ernst van het feit en aard van de dader.

Deernst van het strafbare feitwordt sterk bepaald door de (mogelijke) gevolgen van het strafbare gedrag; met name: (het risico van) doden en gewonden, alsmede het bestaan van (dreigende; er bestaat een reële kans op) onomkeerbare ernstige schade aan milieu, volksgezondheid, voedselveiligheid, flora en fauna. Ook samenloop met andere strafbare feiten is van belang.
Bij deaard (persoon) van de daderzijn de volgende factoren van belang:
  • stelselmatig gedrag,
  • calculerend gedrag,
  • crimineel gedrag,
  • concurrentievervalsing.
Deze criteria worden voor de WGB als volgt nader ingevuld: er wordt strafrechtelijk opgetreden als is voldaan aan ten minste één van onderstaande criteria:
  • het is een overtreding met ernstige gevolgen voor mens, dier of milieu: dat wil zeggen de overtreding heeft ernstige gevolgen veroorzaakt voor mens, dier of milieu, dan wel dreigt die te veroorzaken;
  • het is een overtreding begaan in georganiseerd verband;
  • het is een overtreding begaan met behulp van malversaties zoals frauduleuze constructies, omkoping of geweld om wederrechtelijk voordeel te behalen of de kans op ontdekking te minimaliseren;
  • het is de derde overtreding in een tijdsbestek van 5 jaar; dat wil zeggen herhaalde recidive binnen 5 jaar (…).
(…)

50. Strafrechtelijke bevoegdheden

(…)
Een aangewezen toezichthouder of buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) kan tijdens een controle een overtreding vaststellen. Op het moment dat op grond van een aanwijzing of verdenking van een regelovertreding, met inachtneming van de in hoofdstuk 4 vermelde toedelingscriteria, besloten wordt tot het inzetten van opsporingsbevoegdheden, is in principe de keuze gemaakt voor het strafrechtelijk traject en dient een proces-verbaal te worden opgemaakt (artikel 152 Wetboek van Strafvordering). Dit proces-verbaal wordt naar het OM gestuurd (art. 155 Sv).

51. Proces-verbaal kan dienen als grondslag bestuurlijke boete

Het voorgaande laat onverlet dat het OM, na kennis te hebben genomen van het proces-verbaal, alsnog kan besluiten de zaak te seponeren omdat het OM van mening is dat een bestuurlijke boete meer in de rede ligt (beleidssepot). (…)
Daarbij kan het voorkomen dat volgens de vastgestelde criteria, een overtreding waarvoor PV is opgemaakt met een bestuurlijke boete afgedaan moet worden. Afgesproken met het OM is dat nog precies zal worden afgesproken hoe te handelen in dit soort gevallen.”
Het Handhavingsdocument is verder uitgewerkt in de ‘Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden’, die op 9 maart 2011 is vastgesteld.
Sinds 1 december 2013 bestaat ook een Specifiek Interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen (IB02-SPEC 05). Het Specifiek Interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen is per 27 juli 2016 herzien (IB02-SPEC 05, versie 02). Per 17 augustus 2020 is daarvoor in de plaats gekomen het Specifiek Interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen en biociden (IB02-SPEC 05, versie 03). De rechtbank stelt vast dat de verschillende versies van het Specifiek Interventiebeleid (eenzijdige) beleidsdocumenten van de NVWA betreffen, waaraan het OM zich niet heeft gecommitteerd. Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat het OM niet is gehouden toepassing te geven aan dit beleid.
De rechtbank is van oordeel dat het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie samen het in de onderhavige zaak toepasselijke handhavingsbeleid vormen. De Sanctiestrategie is gepubliceerd en daarmee voor een ieder kenbaar. Daarmee is de Sanctiestrategie leidend en het OM is daaraan ook gebonden. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de beslissing om [verdachte] te vervolgen is genomen op 27 augustus 2019 toen het OM een vordering tot het beleggen van een regiebijeenkomst bij het kabinet van de rechter-commissaris heeft ingediend. Op dat moment was duidelijk dat [verdachte] vervolgd zou worden. Het OM en de verdediging gaan ook uit van deze datum. Op deze datum gold het handhavingsbeleid zoals neergelegd in het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie.
In de Sanctiestrategie staat onder meer het volgende (p. 14, 18, 19):
“De Wgb kan op drie manieren worden gehandhaafd:
Bestuursrechtelijk; de handhaving vloeit voort uit het houden van toezicht door een toezichthouder en kan resulteren in een schriftelijke waarschuwing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en/of bestuurlijke boete.
Strafrechtelijk; de handhaving vloeit voort uit een opsporingsonderzoek door een opsporingsambtenaar en bestaat uit het opmaken van een proces-verbaal en vervolging door het OM.
Civielrechtelijk (artikel 88 Wgb).
(…)
Handhavend optreden; sanctiestrategie
Zoals hierboven uiteengezet wordt volgens een generieke beslisboom bepaald welke van de te handhaven Wgb-bepalingen bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk worden afgehandeld. Uitgangspunt daarbij is dat bijovertreding van niet-kernbepalingen een schriftelijke waarschuwingvolgt en bijkernbepalingen de bestuurlijke boetewordt ingezet, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn om tevens een last onder dwangsom/PV in te zetten. De beslisboom en toelichting laat zien welke omstandigheden een rol kunnen spelen. In het handhavingsdocument van 2008 is met het OM, nVWA, AI, VI en UvW afgesproken dat de artikelen de kernbepalingen vormen, waartegen bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit zijn de artikelen 19, 20 en 22, eerste lid van de Wgb.
(…)
Proces-verbaal wordt slechts opgemaakt indien voldaan wordt aan ten minste één van de onderstaande criteria: (…)”
Ten aanzien van het strafrechtelijk optreden zijn in de Sanctiestrategie dezelfde criteria genoemd als hiervoor weergegeven met betrekking tot het Handhavingsdocument.
Overwegingen rechtbank
De criteria die in het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie worden genoemd dienen als richtsnoer bij de beoordeling van de vraag op welke wijze handhaving zal plaatsvinden, via bestuursrechtelijke weg dan wel via strafrechtelijke weg. De Sanctiestrategie schrijft voor dat slechts dan proces-verbaal wordt opgemaakt indien wordt voldaan aan ten minste één van de genoemde criteria. Daarnaast kan uit het Handhavingsdocument worden afgeleid dat ook nadat een proces-verbaal is opgemaakt het OM aan de hand van de vastgestelde criteria genoemd in het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie dient te beoordelen of strafrechtelijke vervolging de geëigende weg is. Aan de orde is daarom de vraag of het OM aan de hand van die criteria tot vervolging heeft mogen overgaan.
Uit het onderzoek van de NVWA volgt dat er concrete aanwijzingen zijn dat:
  • er door [bedrijf 1] grootschalig gewasbeschermingsmiddelen vanuit China zijn ingevoerd, waarvan 50% zonder toelating op de Europese markt zouden zijn gebracht;
  • er sprake zou zijn van valsheid in geschrift en/of het gebruik maken van valse documenten, mede gebruikt voor de invoer van die gewasbeschermingsmiddelen op de Europese markt.
Ten aanzien van de verdenking van het invoeren zonder toelating van gewasbeschermingsmiddelen, zijnde een overtreding van een kernbepaling in de Wgb, overweegt de rechtbank dat het OM heeft mogen aannemen dat dit mogelijk een bedreiging vormde voor mens, dier en/of milieu, gezien het grootschalige karakter en de lange periode waarin de invoer plaatsvond.
Daar komt bij dat met betrekking tot de door [bedrijf 1] vanuit China ontvangen gewasbeschermingsmiddelen sprake was van ‘malversaties’ nu er meerdere concrete verdenkingen waren van valsheid in geschrift. Ten aanzien van het betoog van de verdediging dat de vermoedelijke valsheden niet waren bedoeld als hulpmiddel voor overtreding van artikel 28 van de Verordening en evenmin waren bedoeld om de kans op ontdekking te minimaliseren en dat het causaal verband dus ontbrak, overweegt de rechtbank dat de verdediging daarmee een te beperkte uitleg geeft aan het begrip ‘malversaties’. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat sprake is van een verdenking van valsheid in geschrift met betrekking tot de door [bedrijf 1] uit China ontvangen goederen maakt dat voldaan is aan het criterium dat ziet op ‘malversaties’. Bovendien kwam, mede gezien die malversaties, uit het onderzoek een beeld naar voren van niet alleen stelselmatig, maar ook calculerend gedrag, zoals genoemd in het Handhavingsdocument.
De rechtbank concludeert dat gelet op het voorgaande is voldaan aan meerdere van de in de Sanctiestrategie vermelde criteria om strafrechtelijk te mogen optreden ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 7. Het onderzoek met proces-verbaalnummer 83799 kon daarop meeliften, nu het beeld en de verdenking niet wezenlijk verschilden van de overige zaaksdossiers.
De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging. Het OM heeft gehandeld overeenkomstig het geldende handhavingsbeleid en van schending van enig beginsel van goede procesorde is geen sprake. Het OM is ontvankelijk in de vervolging van [bedrijf 1] en haar bestuurder [verdachte] op wie de verdenking rust dat hij opdracht tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen waarvan [bedrijf 1] wordt verdacht.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
De rechtbank ziet, mede gelet op enkele verweren van de verdediging, aanleiding eerst een aantal algemene overwegingen op te nemen over artikel 28 van de Verordening (EG) betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad, Nr. 1107/2009, (hierna: de Verordening). Datzelfde geldt voor het opzet bij de -kort gezegd- Wgb-feiten. Daarna zal zij de afzonderlijke zaaksdossiers bespreken. Per zaaksdossier zal worden ingegaan op hetgeen ten laste is gelegd met betrekking tot dat zaaksdossier.
3.1
Artikel 28, eerste lid, van de Verordening
In artikel 28, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een gewasbeschermingsmiddel alleen op de markt wordt gebracht of gebruikt wanneer het in de betrokken lidstaat overeenkomstig deze verordening is toegelaten.
In artikel 3 onder 10 van de Verordening is ‘toelating van een gewasbeschermingsmiddel’ omschreven als: bestuursrechtelijk besluit waarmee de bevoegde instantie van een lidstaat toelaat dat een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied op de markt wordt gebracht.
In Nederland is die bevoegde instantie het Ctgb.
Onder ‘op de markt brengen’ wordt overeenkomstig artikel 3 onder 9 van de Verordening verstaan: het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze Verordening als op de markt brengen.
De rechtbank stelt met het OM en de verdediging vast dat een uit een derde land afkomstig gewasbeschermingsmiddel in elk geval op de markt is gebracht als het EU is ingeklaard, ook wel T2-inklaren genoemd. Of sprake is van een dergelijke inklaring zal de rechtbank per zaaksdossier beoordelen.
3.2
Artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening
In het tweede lid van artikel 28 van de Verordening is bepaald dat in een aantal gevallen geen toelating vereist is. Onder d is de volgende uitzonderingssituatie opgenomen: “de productie, de opslag en het vervoer van een gewasbeschermingsmiddel dat voor gebruik in een derde land is bestemd, op voorwaarde dat de lidstaat van productie, opslag of vervoer inspectievoorschriften heeft vastgesteld om ervoor te zorgen dat het gewasbeschermingsmiddel vanaf zijn grondgebied wordt uitgevoerd”.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gemotiveerd betoogd dat het vaststellen van inspectievoorschriften een constitutief vereiste is. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op de uitzondering genoemd in artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening is volgens de verdediging niet van belang of aan die voorschriften wordt voldaan.
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben gesteld dat artikel 28, tweede lid, van de Verordening in artikel 74 Wgb en artikel 7.1 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Rgb) is geïmplementeerd. De in dat laatste artikel opgenomen eis van een zogenoemd ‘kettingbeding’ is in lijn met het bepaalde in de Verordening. Het is een inspectievoorschrift dat het voor de toezichthouder makkelijker maakt om te controleren of een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel daadwerkelijk het Nederlandse grondgebied verlaat. De Nederlandse wetgever kan en mag deze eis stellen, ook al is de eis van het kettingbeding niet expliciet genoemd in de Verordening.
Beoordeling door de rechtbank
In verband met de implementatie van de Verordening is de Wgb met ingang van 26 november 2011 gewijzigd. Uit de bij de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II2009-2010, 32372, nr. 3) horende transponeringstabel volgt dat artikel 28, tweede lid, van de Verordening is uitgewerkt in artikel 74 van de Wgb, waarbij in die tabel is vermeld: ‘brengen nadere regels met zich mee’.
In artikel 74, tweede lid, van de Wgb is, voor zover van belang, bepaald: “de productie, de opslag en het vervoer van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn in afwijking van artikel 20
(het verbod te handelen in strijd met onder andere artikel 28, eerste lid, van de Verordening, toevoeging rechtbank)toegestaan, indien aangetoond kan worden dat de gewasbeschermingsmiddelen zijn bestemd voor (…) gebruik in een derde land, en is voldaan aan bij regeling van Onze Minister gestelde voorschriften in verband met het kunnen controleren dat het bewuste middel niet op het Nederlandse grondgebied wordt gebruikt dan wel daadwerkelijk wordt uitgevoerd.”
In het derde lid van dit artikel is vermeld dat deze voorschriften betrekking hebben op:
“(…)
c. andere eisen voor zover nodig voor een goede uitvoering van artikel 28, tweede lid, onderdelen c en d, van verordening (EG) 1107/2009.”
De ministeriële regeling waarop in artikel 74 van de Wgb wordt gedoeld, is de Rgb.
In de toelichting op de wijziging van de Rgb (Staatscourant 2011, nr. 22280, p. 21) is bij de onderdelen O en R, die betrekking hebben op de artikelen 7.1 en 7.3a t/m 7.3d van de Rgb, onder meer vermeld dat deze regels de inspectievoorschriften vormen, waartoe artikel 28, tweede lid, onder c en d, van de Verordening iedere lidstaat verplicht.
In artikel 7.1, eerste lid, van de Rgb is bepaald dat degene die een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide produceert, opslaat of vervoert, bij iedere overeenkomst die strekt tot opslag, vervoer of levering aan een ander, schriftelijk een beding als bedoeld in artikel 253 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat overeenkomt en een afschrift van deze overeenkomst in zijn administratie opneemt.
Dit artikel ziet dus op het eerdergenoemde kettingbeding.
Met betrekking tot de vraag of voor een geslaagd beroep op de uitzondering genoemd in artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening (ook) vereist is dat een kettingbeding is opgenomen in door [bedrijf 1] afgesloten overeenkomsten tot opslag, vervoer of levering aan een ander, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank sluit zich aan bij de uitleg die de verdediging geeft aan het bepaalde in artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening, namelijk dat het vaststellen van inspectievoorschriften een constitutief vereiste is voor de gelding van de in dat artikel voorziene uitzondering op het vereiste van een toelating. Die uitzondering geldt
op voorwaardedat inspectievoorschriften zijn vastgesteld. Dat is in Nederland gebeurd in artikel 74 van de Wgb en, op grond van dit artikel, in de Rgb, onder andere door in artikel 7.1 te voorzien in de eis van een kettingbeding. Dit is een inspectievoorschrift dat blijkens de toelichting bij de wijziging van dat artikel “beoogt de uitoefening van de wettelijke bevoegdheid voor een toezichthouder (…) te vergemakkelijken, zodat het vervoer van niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden kan worden gecontroleerd” (Staatscourant 2011, nr. 22280, p. 21). De Nederlandse wetgever mag een dergelijke eis inderdaad stellen (sterker nog: moet voorzien in inspectievoorschriften zoals deze). De (verdergaande) lezing van het OM, erop neerkomende dat het ontbreken van een kettingbeding in de weg staat aan een geslaagd beroep op de uitzondering in artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening, is naar het oordeel van de rechtbank echter te strikt. Het artikel heeft rechtstreekse werking in de lidstaten en biedt geen ruimte voor een lidstaat om een beroep op de daarin geregelde uitzondering op die manier te beperken. Het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van de Wgb gaat in die zin ook verder dan de Verordening toelaat.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat voor een geslaagd beroep op artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening niet is vereist dat [bedrijf 1] een kettingbeding heeft opgenomen in overeenkomsten met betrekking tot opslag, vervoer of levering aan een ander van een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel. Wel dient door [bedrijf 1] aannemelijk te worden gemaakt dat het niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel bestemd was voor gebruik in een derde land (hierna ook kortweg ‘doorvoer’ genoemd). Dat zal de rechtbank per zaaksdossier beoordelen.
Het OM heeft zich ten aanzien van enkele zaaksdossiers op het standpunt gesteld dat de uitzondering van artikel 28, tweede lid, van de Verordening niet van toepassing is omdat een kettingbeding ontbreekt. Nu de rechtbank dat niet volgt, zal zij dat standpunt bij de bespreking van die zaaksdossiers niet opnemen.
3.3
Het opzet bij de Wgb-feiten
In de tenlastelegging wordt [verdachte] -kort gezegd en voor zover van belang- verweten dat hij opdracht en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan opzettelijk handelen door [bedrijf 1] in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening door meerdere keren een gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen, terwijl dat middel toen niet in Nederland was toegelaten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat [bedrijf 1] , zoals ten laste is gelegd, ‘boos’ opzet had op handelen in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening. [bedrijf 1] verkeerde immers in de veronderstelling dat geen toelating vereist was in het geval van doorvoer.
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat niet hoeft komen vast te staan dat verdachten wisten dat sprake was van een verboden gedraging. Wat betreft de overtreding van de Wgb geldt dat sprake is van ‘kleurloos’ opzet. Het is voldoende dat verdachten de door hen verrichte gedragingen, te weten het invoeren, voorhanden hebben en op de markt brengen van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, opzettelijk hebben verricht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het uitgangspunt bij de beoordeling van economische delicten het zogenoemde ‘kleurloze’ opzet is. Dit houdt in dat opzet op handelen in strijd met het wettelijke verbod niet is vereist, maar dat opzet op de feitelijke gedraging volstaat. In dit geval betekent dat, ondanks de in de tenlastelegging gebruikte woordvolgorde, dat bewezen moet worden dat [bedrijf 1] , al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op het op het zonder toelating op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel en niet op de wederrechtelijkheid van die gedraging. Ten aanzien van die toelating overweegt de rechtbank nog dat het opzet dus enkel ziet op het ontbreken van een toelating en niet op het feit dat die toelating (mogelijk) vereist was. Dat [bedrijf 1] , zoals gesteld, niet wist dat voor het op de markt brengen van (hierna te bespreken) gewasbeschermingsmiddelen een toelating was vereist, staat aan het bewijs van opzet daarom niet in de weg.
Nu de rechtbank bovenvermeld standpunt van de verdediging niet volgt, zal zij dat bij de bespreking van de zaaksdossiers niet nogmaals opnemen.
3.4
Zaaksdossier 1 (feit 2)
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [bedrijf 1] de vier certificaten van oorsprong, genoemd onder B, C, D en E, valselijk heeft opgemaakt. Daarnaast achten de officieren van justitie wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] de exportverklaring, genoemd onder A, valselijk heeft doen opmaken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat [bedrijf 1] de exportverklaring heeft opgesteld. Niet kan worden bewezen dat sprake is van doen plegen nu aan de daarvoor geldende voorwaarde dat de uitvoerder niet strafbaar zou zijn, niet is voldaan. [bedrijf 1] moet daarom ten aanzien van de exportverklaring worden vrijgesproken.
Dat is anders wat betreft de oorsprongsverklaringen. [bedrijf 2] heeft [bedrijf 1] verzocht oorsprongscertificaten te verstrekken en aan dat verzoek heeft [bedrijf 1] voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
Certificaten van oorsprong
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen waarop de rechtbank het bewijs baseert:
  • een e-mail van 1 april 2014 van [medewerker bedrijf 2] van [bedrijf 2] aan [verdachte] , p. 819 (originele Engelse versie, p. 679);
  • een e-mail van 2 april 2014 van [medewerker bedrijf 2] aan [verdachte] , p. 823 (originele Engelse versie, p. 683);
  • een e-mail van 2 april 2014 van [verdachte] in reactie op voornoemde e-mail van [medewerker bedrijf 2] , p. 823 (originele Engelse versie, p. 683);
  • een certificate of origin, genummerd 201499059, gedateerd 17 maart 2014, p. 684;
  • een certificate of origin, genummerd 201499059, gedateerd 17 maart 2014, p. 685;
  • een certificate of origin, genummerd 201499059, gedateerd 1 maart 2014, p. 686;
  • een certificate of origin, genummerd 201499059, gedateerd 1 maart 2014, p. 687;
  • de verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2023.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [medewerker bedrijf 2] van het bedrijf [bedrijf 2] aan [verdachte] heeft gevraagd om een certificaat van oorsprong en dat [verdachte] dat heeft toegezegd. In de administratie van [bedrijf 1] zijn vier certificaten van oorsprong aangetroffen, waarvan [verdachte] heeft verklaard dat die in zijn opdracht zijn opgesteld. Op de certificaten is vermeld dat [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) de producent van de in de certificaten genoemde gewasbeschermingsmiddelen is en/of dat het om een Nederlands product gaat. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat dit onjuist is.
Gelet op de voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [bedrijf 1] valselijk documenten heeft opgemaakt. Er is daarbij sprake van medeplegen door [bedrijf 1] nu [medewerker bedrijf 2] , kennelijk handelend namens [bedrijf 2] , wist dat er problemen waren met de herkomst van de zending gewasbeschermingsmiddelen en [verdachte] heeft gevraagd om een certificaat van oorsprong op briefpapier van [bedrijf 1] of [bedrijf 3] te sturen. [medewerker bedrijf 2] wist dat de goederen niet uit Nederland afkomstig waren. Tussen [verdachte] en [medewerker bedrijf 2] is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Exportverklaring
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het valse document van [bedrijf 2] heeft ontvangen en dat hij geen rol heeft gehad bij de opstelling hiervan, maar dat hij wel heeft meegewerkt aan het legaliseren van het document. Hij wist wel dat er iets niet klopte aan de exportverklaring, maar hij wist niet dat de handtekening niet klopte.
De rechtbank stelt vast dat de Azoxystrobine volgens de exportverklaring is geproduceerd door [bedrijf 3] onder de merknaam [merknaam 1] . Uit het dossier blijkt echter dat de Azoxystrobine uit China afkomstig is. Op de exportverklaring staat een handtekening van [directeur Ctgb] , terwijl [directeur Ctgb] heeft verklaard dat de exportverklaring nooit bij het Ctgb is aangevraagd, niet door het Ctgb is afgegeven en dat zijn handtekening met ‘knip- en plakwerk’ op de exportverklaring is gezet.
Op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat de exportverklaring valselijk is opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank moet [bedrijf 1] wel hebben gezien dat de gegevens op de exportverklaring niet juist waren. De rechtbank acht het overigens niet aannemelijk dat [verdachte] de exportverklaring voor deze zending Azoxystrobine heeft laten legaliseren, nu de legalisatie in dat geval blijkens de dagtekening van de stempel zou moeten hebben plaatsgevonden op 21 oktober 2013. Deze datum ligt ruim voor de datum van
22 november 2013 waarop [verdachte] een e-mail heeft gestuurd naar [bedrijf 2] met een offerte voor de Azoxystrobine. Overigens is de exportverklaring ook niet in de administratie van [bedrijf 1] aangetroffen.
De rechtbank acht niet bewezen dat [bedrijf 1] betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de exportverklaring. Daarvoor bevat het dossier geen bewijs. Wél heeft [bedrijf 1] gebruik gemaakt van dit valselijk opgemaakt document door dit naar Taiwan te versturen ten behoeve van het opheffen van de blokkade van de gewasbeschermingsmiddelen bij de douane. Dat gebruik is echter niet aan [bedrijf 1] en [verdachte] ten laste gelegd.
Van doen plegen, zoals de officieren van justitie hebben betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Doen plegen ziet op de situatie waarin iemand een ander een delict laat uitvoeren waarvoor die ander zelf niet kan worden gestraft. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
Ten aanzien van het valselijk opmaken van de exportverklaring zal [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , gelet op het voorgaande, worden vrijgesproken.
3.5
Zaaksdossier 2 (feit 1)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Rondos 750 WG is een gewasbeschermingsmiddel waarvoor [bedrijf 1] geen toelating had. De partij is EU-ingeklaard in Nederland.
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat [bedrijf 1] het middel had doorverkocht aan [bedrijf 4] in Oekraïne en dat de partij in dat land geleverd zou worden. Er kan dus een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling voor doorvoer van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. Om die reden heeft [bedrijf 1] niet gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening en moet primair vrijspraak volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 is overwogen dient de rechtbank te beoordelen of doorvoer naar een derde land aannemelijk is geworden.
In het dossier zit een transportinstructie van 27 februari 2013 van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 5] , waarin opdracht wordt gegeven om onder meer een partij van 2007 kilo Rondos, die naar verwachting op 10 maart 2013 per schip in Rotterdam zal aankomen, naar Oekraïne te transporteren. Uit een ‘invoice’ van 18 maart 2013 volgt dat [bedrijf 1] onder meer 2007 kilo Rondos verkoopt aan [bedrijf 6] in Londen, Verenigd Koninkrijk. Verder is vermeld: ‘DAP (
delivered at place, toevoeging rechtbank) Kiev by truck’. In de administratie van [bedrijf 1] is verder een ‘invoice’ aangetroffen waarin is vermeld dat een partij Rondos van 2007 kilo op 7 mei 2013 door [bedrijf 6] is verkocht aan [bedrijf 4] Ukraine.
Gelet op deze stukken is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de partij Rondos bestemd was voor gebruik in Oekraïne. Dat betekent dat [bedrijf 1] , en dus ook
[verdachte] , een geslaagd beroep kan doen op de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voor dit onderdeel van feit 1 vrijspraak dient te volgen, omdat geen sprake is van handelen in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening.
3.6
Zaaksdossier 3A (feit 1)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Imidacloprid 70% WDG is een gewasbeschermingsmiddel en de partij van 600 kilogram van dit middel is EU-ingeklaard in Nederland. [3] Het middel had in de relevante periode geen toelating in Nederland. [4]
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben het standpunt ingenomen dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, omdat uit de administratie van [bedrijf 1] niet is af te leiden dat daadwerkelijk sprake is geweest van de intentie om het middel door te voeren naar China.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat deze partij bedoeld was voor doorvoer naar China en ook lijkt te zijn uitgevoerd. [bedrijf 1] ging daar in elk geval van uit. Er moet dan ook vrijspraak volgen, omdat [bedrijf 1] niet heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 is overwogen dient de rechtbank te beoordelen of doorvoer naar een derde land aannemelijk is geworden.
Op 31 augustus 2012 heeft [medewerker bedrijf 7] een e-mail verzonden aan [medewerker bedrijf 1] van [bedrijf 1] met de tekst: “wij importeren ieder jaar ca 250 tot 300 kg van die korrels. kunnen jullie even nachecken of jullie dat weer kunnen aanbieden?” Op deze mail heeft [medeverdachte 1] dezelfde dag per e-mail gereageerd: “We hebben heel veel korrels in ons assortiment. Echter ik kom op 2 producten als ik naar de oude kijk. Imidacloprid 70@, eq. to Admire. Dit hebben we gedaan onder [bedrijf] . Is dit het product wat je bedoeld?” Daarna heeft [medewerker bedrijf 7] het volgende bericht gestuurd: “Ja, dat is het, die naam Imidacloprid vergeet ik altijd. [bedrijf] heeft weer nodig.” [5]
Op 11 september 2012 heeft [medeverdachte 1] per e-mail aan [medewerker bedrijf 7] gevraagd: “Waar kunnen we dit leveren? Dit werd eerder naar [adres bedrijf 7] geleverd is dit nu ook weer het geval?” In antwoord daarop heeft [medewerker bedrijf 7] bericht: “Ja, [adres bedrijf 7] bij [bedrijf 7] in
[adres bedrijf 7] .” [6] Op 12 september 2012 heeft [medeverdachte 1] per e-mail de Confirmation of Sale voor
350 kilo Imidacloprid verzonden naar [medewerker bedrijf 7] . [7] Op dat stuk staat vermeld ‘CIP
[adres bedrijf 7] ’ [8] en verder de naam ‘ [bedrijf] ’ en de opmerking: ‘This delivery is destined for export outside EU’.
In het dossier zit een handgeschreven briefje met daarop de tekst: “8/10 [naam 2] , [medewerker bedrijf 9] vroeg nog naar een nieuwe zending afgelopen vrijdag. Kijken of deze nog in combi kan met lopende order.” [9]
In eerste instantie heeft [bedrijf 1] een bestelling voor 350 kilo Imidacloprid gedaan bij [bedrijf 8] In een e-mail van 8 oktober 2012 heeft [verdachte] (bij afwezigheid van [medeverdachte 1] ) de order verhoogd met 250 kilo, met daarbij de opmerking: “We have 2 clients here and one asks now again for appr. 250 kgs.” [10]
Op 9 oktober 2012 heeft [medeverdachte 1] per e-mail de ‘Confirmation of Sale’ verzonden naar [medewerker bedrijf 9] , met daarop de tekst ‘CIP [adres bedrijf 9] ’ [11] en verder de naam ‘ [bedrijf] ’ en de opmerking: “This delivery is destined for export outside EU.”
In reactie op de e-mail van [medeverdachte 1] heeft [medewerker bedrijf 9] per e-mail bericht: “Deze 250 kg Imida kan deze wel apart geleverd worden, net als voorgaande vrachten. niet dat we zo dadelijk bij [medewerker bedrijf 7] op moeten halen of omgekeerd. dan staan we los van elkaar.” [medeverdachte 1] heeft hierop gereageerd: “Nee hoor dit wordt dan netjes afzonderlijk geleverd.” [12]
Op 18 oktober 2012 heeft [medewerker bedrijf 7] de volgende e-mail verstuurd aan [medeverdachte 1] : “Ik heb de betaling al in gang gezet. Als er geld van die klant binnenkomt uit China dan weet je waar het voor is.” [13]
[medeverdachte 1] heeft op 29 oktober 2012 per e-mail een opdracht voor de ontvangst van een partij luchtvracht verzonden naar het bedrijf [naam 4] , met de tekst: “SVP uitleveren aan 2 adressen. De pallets zouden duidelijk gemerkt moeten zijn met A en B.” Op de transportinstructie staat vermeld “Luchtvracht China – Rotterdam” en verder is daarin het verzoek gedaan de goederen in ontvangst te nemen, in te klaren en af te leveren in [adres bedrijf 9] en [adres bedrijf 7] . Van de totale hoeveelheid van 600 kg Imidacloprid moet 250 kg naar [bedrijf 9] in [adres bedrijf 9] en 350 kg naar [bedrijf 7] in
[adres bedrijf 7] . Als ontvanger op de CMR en de factuur moet alleen “ 5813 AG [adres bedrijf 9] + [adres bedrijf 7] ” worden gezet. [14]
Op de factuur van [naam 4] aan [bedrijf 1] van 31 oktober 2012 staan onder andere inklaringskosten en kosten voor wegtransport naar [adres bedrijf 9] en [adres bedrijf 7] vermeld. [15]
Op 8 november 2012 is een bedrag ontvangen op de vreemde valuta-rekening van [bedrijf 1] met de vermelding ‘ [naam 5] ’. [16] [medeverdachte 1] heeft op 14 november 2012 een e-mail verstuurd aan [medewerker bedrijf 7] waarin hij zegt: “Wij hebben het volgende bedrag binnengekregen waarvan wij denken dat dit wel eens van [bedrijf] zou kunnen zijn. USD 10.485 binnengekregen op 8-11-2012 van [naam 5] . Echter zou dit van [bedrijf] zijn dan klopt het niet want daar zouden we 10.500 EURO van moeten krijgen en geen USD. Zou je dit svp eens willen uitzoeken?” [17]
Op 21 februari 2013 zijn twee contante stortingen van in totaal € 7.500,- gedaan op de rekening van [bedrijf 1] . [18] De rechtbank stelt vast dat dit bedrag overeen komt met het bedrag dat is genoemd op de ‘invoice’ waarop staat vermeld ‘product: Imidacloprid 70% WG’ en ‘CIP [adres bedrijf 9] ’. [19] [verdachte] heeft hierover ter zitting verklaard dat [medewerker bedrijf 9] dit geld heeft gegeven. [20]
Bij onderzoek van het dossier dat in de administratie van [bedrijf 1] is aangetroffen zijn geen vervoersdocumenten gevonden die zien op export van (een deel van) deze partij naar China.
Verder zijn exportgegevens van de Douane ontvangen. Daaruit volgt dat [bedrijf 10] (waarvan [medewerker bedrijf 7] bestuurder is) in de periode tussen 1 januari 2012 en
10 augustus 2015 alleen bloemen en bloembollen heeft geëxporteerd. De bestemming [bedrijf] komt niet voor in de beschikbare exportgegevens. De firma’s [bedrijf 7] en [bedrijf 9] hebben volgens de gegevens van de Douane in de periode tussen 1 januari 2012 en 10 augustus 2015 niets geëxporteerd. [21]
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat er geen rechtstreeks contact is geweest tussen [bedrijf 1] en [bedrijf] . Het zijn [medewerker bedrijf 7] en [medewerker bedrijf 9] die de bestellingen hebben gedaan en naar hen worden ook de verkoopbevestigingen verzonden. Bovendien is de partij afgeleverd op de door [medewerker bedrijf 7] en [medewerker bedrijf 9] opgegeven adressen in [adres bedrijf 9] en [adres bedrijf 7] . De betaling die ziet op de levering in [adres bedrijf 9] is contant door [medewerker bedrijf 9] betaald. De betaling van de andere bestelling is weliswaar vanuit China gedaan, maar bij die betaling staat niet vermeld dat deze door of namens [bedrijf] is gedaan. Verder heeft de communicatie over die betaling plaatsgevonden met [medewerker bedrijf 7] . Alleen al gelet op deze omstandigheden, in combinatie met de gegevens van de Douane, is de rechtbank van oordeel dat, ondanks dat de naam van [bedrijf] is vermeld op de verkoopbevestigingen en dat daarop staat dat de zending bedoeld is voor export buiten de EU, beoogde doorvoer naar een derde land niet aannemelijk is geworden. Aan de verklaring van [medewerker bedrijf 7] ten overstaan van de rechter-commissaris, inhoudende dat de gewasbeschermingsmiddelen na ontvangst samen met een partij bloembollen in een container naar China zijn gestuurd, komt in dit verband, bezien in het licht van bovenstaande bevindingen, niet het door de verdediging beoogde gewicht toe.
Aanvullend wijst de rechtbank nog op een e-mail van [medeverdachte 2] van 13 maart 2014 (en dus van een latere datum) aan [medewerker bedrijf 9] : “Zoals reeds door [naam 6] is gemeld ondervinden wij grote problemen met de overheid in de vorm van de NVWA op dit moment. We liggen hier onder een vergrootglas en zullen uiterst voorzichtig moeten zijn in onze handelingen. Jullie partij Imidacloprid 70% WDG is inmiddels onderweg en wordt morgen in Rotterdam verwacht. Om ons dossier zonder problemen sluitend te krijgen vragen wij jullie het volgende: dat jullie de goederen zelf afhalen/zelf transport regelen en de factuur zelf betalen. Jullie ons de gebruikelijke export verklaring geven. Wij komen veel geloofwaardiger over wanneer wij het product vanaf het vliegveld naar een opslagloods in Rotterdam brengen, want goederen zijn immers op papier bestemd voor re-export.” [22] Hoewel deze e-mail ziet op een latere levering, draagt deze bij aan de overtuiging dat [bedrijf 1] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 28, eerste lid, van de Verordening door de partij gewasbeschermingsmiddelen in Nederland op de markt te brengen, terwijl van beoogde doorvoer geen sprake was. Het beeld dat uit de e-mail naar voren komt past namelijk ook bij het beeld dat ontstaat in dit zaaksdossier, namelijk van een werkwijze waarin feitelijk de eindbestemming van het gewasbeschermingsmiddel het bedrijf van [medewerker bedrijf 9] in Nederland is, terwijl op papier, in strijd met de werkelijkheid, wordt vastgelegd dat het bestemd is voor doorvoer naar China.
Het bovenstaande betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat [bedrijf 1] , en dus ook
[verdachte] , geen geslaagd beroep kan doen op de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het deel van de tenlastelegging dat ziet op dit zaaksdossier, ook wat betreft het medeplegen door [bedrijf 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn opdrachten kreeg van [verdachte] en van [naam 7] , waarbij [verdachte] zich bezig hield met de gewasbeschermingsmiddelen en [naam 7] met de kunstmest. [23] Blijkens de voormelde bewijsmiddelen is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] met [medewerker bedrijf 7] en [medewerker bedrijf 9] .
3.7
Zaaksdossier 3B (feit 1)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Imidacloprid 70% WDG en Oxamyl 24% w/v SL zijn gewasbeschermingsmiddelen en de partijen van respectievelijk 250 kilogram en 1200 liter van deze middelen zijn EU-ingeklaard in Nederland. [24] Beide middelen hadden in de relevante periode geen toelating in Nederland. [25]
Standpunt van het OM
Volgens de officieren van justitie kan tot een bewezenverklaring worden gekomen. Dat daadwerkelijk sprake was van de intentie om beide middelen door te voeren naar China, kan niet worden afgeleid uit de administratie van [bedrijf 1] .
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, omdat geen toelating nodig was. Beide middelen waren bestemd voor doorvoer naar China.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 is overwogen dient de rechtbank te beoordelen of doorvoer naar een derde land aannemelijk is geworden.
In het dossier zitten enkele telefoonnotities, opgemaakt door [medeverdachte 1] . In een notitie waarop als datum 7 maart 2012 vermeld staat, is het volgende opgenomen: “Gebeld door [bedrijf] . Is benieuwd of we hen kunnen helpen met de volgende producten: 1200 lt Oxamyl en 250 kg Imidacloprid. Verder het verzoek om de goederen via NL te laten verlopen. Dit zodat wij de goederen kunnen inklaren en daarna versturen. Zo krijgt men Rotterdam B/L en EU ingeklaard product wat weer een voordeel geeft met VAT/Import Duties.” [26] De rechtbank stelt vast dat in deze telefoonnotitie geen contactgegevens of naam van een contactpersoon van [bedrijf] staan vermeld.
In een telefoonnotitie met als datum 16 april 2012 is het volgende opgenomen: “ [bedrijf] geeft akkoord voor order. SVP via R’dam levering [adres bedrijf 9] van hieruit verder transport naar CN. SVP sales conf sturen per product.” [27] De rechtbank stelt vast dat ook in deze telefoonnotitie geen verdere gegevens van [bedrijf] of de naam van een contactpersoon zijn opgenomen.
In het dossier bevinden zich twee ‘Confirmations of Sale’, geadresseerd aan [bedrijf] en opgemaakt door [medeverdachte 1] , die betrekking hebben op 250 kg Imidacloprid 70% WG en 1200 lt Oxamyl 25% w/v SL. Op deze documenten staat dat deze op 16 april 2012 per
e-mail zijn verzonden. De rechtbank stelt vast dat die betreffende e-mails niet in het dossier zitten en dat ook verder in het dossier geen contactgegevens of naam van een contactpersoon van [bedrijf] zijn aangetroffen.
Het dossier bevat wel een in het Nederlands opgestelde vervoersverklaring [28] waarin [bedrijf] als ondertekenaar wordt genoemd. Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat de handtekening op deze verklaring waarschijnlijk van [medewerker bedrijf 7] of anders van [medewerker bedrijf 9] is. [29]
Door middel van een transportinstructie aan [bedrijf 11] van 15 mei 2012 heeft [medeverdachte 1] opdracht gegeven om de partij van 250 kg Imidacloprid, die per luchtvracht in Rotterdam zal aankomen, in ontvangst te nemen, in te klaren en af te leveren in [adres bedrijf 9] (5813 AG). [30] Uit de factuur van [bedrijf 11] van 8 juni 2012 volgt dat de zending is afgeleverd in [adres bedrijf 9] . [31]
Op 6 juni 2012 heeft [medeverdachte 1] opdracht gegeven aan [bedrijf 5] om de partij van 1200 liter Oxamyl, met verwachte aankomst in Rotterdam op 25 juni 2012, in ontvangst te nemen, in te klaren en naar [adres bedrijf 9] (5813 AG) te transporteren. [32] Uit de rekening van [bedrijf 5] van 4 juli 2012 volgt dat de goederen zijn afgeleverd in [adres bedrijf 9] . [33]
Op het adres [adres bedrijf 9] is gevestigd [bedrijf 9] Verder staat [medewerker bedrijf 9] ingeschreven op dit adres. [34]
Op 26 juli 2012 is een contante storting gedaan van € 19.375,- op de rekening van [bedrijf 1] . Op het rekeningafschrift is met de hand geschreven ‘V20127157’. [35] Dit is het ordernummer dat door [bedrijf 1] is gehanteerd, zoals ook vermeld op het voorblad van het in de administratie van [bedrijf 1] aangetroffen dossier. [36]
De rechtbank stelt op basis van de beschikbare dossierstukken vast dat er geen contact per
e-mail is geweest tussen [bedrijf 1] en [bedrijf] . Hoewel er drie telefoonnotities in het dossier zitten, is niet duidelijk met welke medewerker van [bedrijf] is gesproken en op welke manier contact kon worden opgenomen. De rechtbank stelt verder vast dat de vervoersverklaring, aldus de verklaring van [verdachte] , is ondertekend door [medewerker bedrijf 7] dan wel [medewerker bedrijf 9] en in het Nederlands is opgesteld, hetgeen bij handel met een bedrijf dat in China gevestigd zou zijn, opmerkelijk is. Tot slot stelt de rechtbank vast dat beide gewasbeschermingsmiddelen feitelijk zijn geleverd in [adres bedrijf 9] en dat de order contant is betaald en vervolgens is gestort op de rekening van [bedrijf 1] .
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Imidacloprid en de Oxamyl bestemd waren voor gebruik in China. Hierbij betrekt de rechtbank ook de eerder bij zaaksdossier 3A vermelde informatie van de Douane en de
e-mail van [medeverdachte 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , dan ook geen geslaagd beroep doen op de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. Dat betekent dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het deel van de tenlastelegging dat ziet op dit zaaksdossier, ook wat betreft het medeplegen door [bedrijf 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn opdrachten kreeg van [verdachte] en van [naam 7] , waarbij
[verdachte] zich bezig hield met de gewasbeschermingsmiddelen en [naam 7] met de kunstmest. [37] De uit de bewijsmiddelen naar voren komende gang van zaken met betrekking tot het op de markt brengen van de gewasbeschermingsmiddelen veronderstelt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt met in ieder geval één ander. Gezien de levering van de gewasbeschermingsmiddelen aan [bedrijf 9] in [adres bedrijf 9] kan worden aangenomen dat die ander de ook in zaakdossier 3A betrokken [medewerker bedrijf 9] betreft.
3.8
Zaaksdossier 4 (feiten 1, 2 en 3)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 september 2013 heeft [medewerker bedrijf 12] van het Italiaanse bedrijf [bedrijf 12] een
e-mail naar [verdachte] gestuurd met een lijstje met producten, waarvoor ze een offerte wilde hebben. Bij de genoemde producten stonden onder meer 30.000 x 20 Foxter (Hydrogen – Cyanamide) en 500 x 0,010 Tiber Star (Tribenuron Metile 75%). [38] Op 3 oktober 2013 heeft [bedrijf 1] een ‘Confirmation of Sale’ gestuurd naar [bedrijf 12] voor onder meer de verkoop van 30.000 liter Hydrogen Cyanamide 520 gr/lt (blue coloured) in 20 liter blikken en 1.000 kilo Tribenuron Methyl 75% WG in aluminium zakjes van 10 gram. [39] Op 7 oktober 2013 is de order Foxter uitgebreid naar 33.000 liter. [40] De herziene ‘Confirmation of Sale’, gedateerd
8 oktober 2013, is op 9 oktober 2013 ondertekend en voorzien van de tekst “for acceptance” van [bedrijf 12] terug ontvangen. [41]
Op 8 oktober 2013 heeft [medeverdachte 1] een e-mail naar [naam 8] gestuurd met als bijlage een ‘Revised Confirmation of Purchase’. De Revised Confirmation of Purchase was gericht aan [bedrijf 13] in Shenzhen in China en betrof de aankoop door [bedrijf 1] van onder meer 33.000 liter Hydrogen Cyanamide 520 gr/lt (blue coloured) en 1.000 kilo Tribenuron Methyl 75% WG. [42]
De middelen zijn op 16 december 2013 aangekomen in Rotterdam en zijn EU-ingeklaard. [43]
A. Feit 1
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat [bedrijf 1] deze middelen aan [bedrijf 12] heeft verkocht met de voorwaarde dat deze zouden worden doorgevoerd naar een derde land. Er kan dus een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling voor doorvoer van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. Om die reden heeft [bedrijf 1] niet gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening en moet vrijspraak volgen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in discussie is dat de door [bedrijf 1] uit China aangekochte Tribuneron Methyl een gewasbeschermingsmiddel is dat in Nederland en ook in andere lidstaten van de EU niet is toegelaten. [44]
Ter zitting heeft [verdachte] betoogd dat Hydrogen Cyanamide kan worden aangemerkt als kunstmest (een groeibevorderend middel) en niet als een gewasbeschermingsmiddel (reden waarom de door [bedrijf 12] op diverse documenten gewenste vermelding van de handelsnaam Foxter (…) Liquid Fertilizer geen argwaan hoefde te wekken -waarover hierna
meer-). In het dossier wordt over Hydrogen Cyanamide onder meer het volgende opgemerkt: Hydrogen Cyanamide wordt vooral gebruikt als groeiregulator binnen de landbouw. Het stimuleert een uniforme en regelmatige opening van de knoppen in het voorjaar van houtachtige planten. [45] Gelet op deze werking -die [verdachte] ter zitting overigens ook met zoveel woorden heeft bevestigd-, en gezien het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Verordening, moet Hydrogen Cyanamide naar het oordeel van de rechtbank, als zijnde een middel dat de groei van planten beïnvloedt, worden aangemerkt als een gewasbeschermingsmiddel. Het gewasbeschermingsmiddel Hydrogen Cyanamide was in Nederland en in andere lidstaten van de EU in de hier relevante periode niet (meer) toegelaten. [46]
De rechtbank stelt voorts nog vast dat het voorgaande meebrengt dat de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder c, van de Verordening (kort gezegd betrekking hebbende op doorvoer naar een andere lidstaat, zoals in dit geval Italië) niet van toepassing is.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 is overwogen dient de rechtbank te beoordelen of doorvoer naar een derde land, dus niet zijnde een EU-land, aannemelijk is geworden.
Op 23 oktober 2013 heeft [naam 9] van [bedrijf 13] een e-mail verstuurd aan [medeverdachte 1] , met de volgende tekst: “Bijgaand het label (…) voor Tribenuron-methyl 75% wdg zakjes van 10 gr; we hebben de vorm van het label aangepast naar tweezijdig, voor- en achterkant, zodat het op de zakjes van 10gr past. We zullen de zakjes printen na ontvangst van je goedkeuring.” Als bijlage is een PDF-bestand opgenomen met als naam ‘TIBER STAR 75 10gr alu sachets (Nr.20138327).pdf’. Dit bestand bevat een etiket, dat is opgesteld in de Italiaanse taal. [47] [medeverdachte 1] heeft dit label aan [naam 9] bevestigd in een e-mail van
24 oktober 2013. [48]
[medewerker bedrijf 12] heeft op 3 december 2013 per e-mail aan [medeverdachte 1] verzocht alle goederen te leveren aan [bedrijf 14] in Spresiano. [49] Dit adres staat ook vermeld op de beide vrachtbrieven van het transport, dat is uitgevoerd door [bedrijf 15] [50]
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de gewasbeschermingsmiddelen zijn vervoerd naar Italië. Enig concreet aanknopingspunt voor daaropvolgende doorvoer naar een derde land ontbreekt. Weliswaar is het niet vanzelfsprekend dat documenten over die doorvoer door [bedrijf 12] in de administratie van [bedrijf 1] worden opgenomen, maar dat laat onverlet dat het op de weg van [bedrijf 1] had gelegen genoegzaam aannemelijk te maken dat die doorvoer wel daadwerkelijk zou plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat in de herziene ‘Confirmation of Sale’ is vermeld dat de middelen bedoeld zijn voor doorvoer buiten de EU, volstaat daartoe, zonder dat dit op enigerlei wijze concreet wordt, niet. De rechtbank vindt hierbij nog van belang dat er etiketten in het Italiaans op de gebruikersverpakkingen van Tiber Star 75 zijn geplakt. Deze uitvoeringshandeling duidt er naar haar oordeel sterk op dat het middel bedoeld was voor de Italiaanse markt en niet voor gebruik in een derde land. Datzelfde geldt voor de hierna nog te bespreken onderzoeksbevindingen ten aanzien van (toelatingsregistraties voor) Tiber Star 75 en Express SX.
Het bovenstaande betekent dat [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , naar het oordeel van de rechtbank geen geslaagd beroep kan doen op de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening en dat [bedrijf 1] dus heeft gehandeld in strijd met het eerste lid van die bepaling. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onderdeel van de tenlastelegging van feit 1 dat op dit zaaksdossier ziet. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat (medewerkers van) [bedrijf 1] bij het op de markt brengen van de gewasbeschermingsmiddelen nauw en bewust hebben samengewerkt met een ander of anderen buiten [bedrijf 1] , zodat [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , van het medeplegen zal worden vrijgesproken.
B. Feiten 2 en 3
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat [bedrijf 1] samen met anderen een valse factuur heeft opgemaakt en dat zij een vals etiket en valse CMR’s (vrachtbrieven) heeft doen opmaken. Ook achten de officieren van justitie bewezen dat deze valse stukken daadwerkelijk zijn gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Het etiket is aangeleverd door [bedrijf 12] en vervolgens doorgestuurd naar de fabrikant. [bedrijf 1] was slechts een doorgeefluik tussen beide partijen, in welk geval documenten niet worden geopend en bekeken door (medewerkers van) [bedrijf 1] , omdat bekend is dat de etiketten in een buitenlandse taal zijn opgesteld. [bedrijf 1] heeft het etiket niet opgemaakt en heeft ook niet het oogmerk gehad om gebruik te maken van valse etiketten.
[bedrijf 12] heeft verzocht de factuur en de CMR’s aan te passen door andere namen op te geven dan de technische namen voor het chemische mengsel. Het is niet ongebruikelijk dat de technische namen worden vervangen door merk/handelsnamen. [bedrijf 1] ging ervan uit dat de door [bedrijf 12] opgegeven handelsnamen overeenkwamen met de productnamen. Met de kennis van nu lijkt dat met betrekking tot Foxter/Hydrogen Cyanamide ook het geval, terwijl [bedrijf 12] mogelijk geen Expres SX op de producten had mogen zetten. Dat wist [bedrijf 1] op dat moment echter niet. Reeds daarom al ontbreekt het oogmerk op het valselijk opmaken van de factuur en de CMR’s. [bedrijf 1] heeft gelet hierop ook niet opzettelijk gebruik gemaakt van deze geschriften als ware zij echt en onvervalst en evenmin willens en wetens een aanmerkelijke kans aanvaard. Er kan hooguit sprake zijn van te lichtzinnig handelen in de zin van culpa.
De verdediging concludeert gelet op het voorgaande tot vrijspraak. Voor zover de rechtbank daar anders over denkt, moeten het opstellen en het gebruik maken van dezelfde geschriften worden aangemerkt als een voortgezette handeling.
Beoordeling door de rechtbank
Etiket(ten)
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft [naam 9] van [bedrijf 13] Inc. Op 23 oktober 2013 een e-mail naar [medeverdachte 1] gestuurd met als bijlage een etiket voor Tribenuron Methyl 75% wdg, zakjes van 10 gram.
In het dossier zit dit etiket. Daarop staat vermeld “Tiber Star 75” en de verdere informatie is opgesteld in de Italiaanse taal. Op het etiket staat onder meer: “Officine di produzione: [bedrijf 1] – Doetinchem (Olanda)”.
Niet in discussie is dat het etiket valselijk is opgemaakt. Uit de vaststaande feiten komt naar voren dat de partij met zakjes Tribenuron Methyl 75%, waarvoor het etiket Tiber Star 75 was bedoeld, afkomstig was uit China en niet bij [bedrijf 1] was geformuleerd. Het komt de rechtbank echter niet bij voorbaat onaannemelijk voor dat [bedrijf 1] wat betreft etiketten enkel als ‘doorgeefluik’ fungeert; deze lezing vindt wat betreft het etiket in kwestie in ieder geval geen weerlegging in het dossier. Het dossier bevat geen bewijs dat (medewerkers van) [bedrijf 1] bij het opmaken van het etiket betrokken is (zijn) geweest. Evenmin is er bewijs dat het etiket door (medewerkers van) [bedrijf 1] is gezien en vervolgens is gebruikt. [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , moet in zoverre van de feiten 2 en 3 in zaaksdossier 4 worden vrijgesproken.
Factuur en CMR’s
[medewerker bedrijf 12] van [bedrijf 12] heeft op 26 november 2013 een e-mail naar [verdachte] gestuurd waarin zij vraagt om de verzendingsdocumenten en de facturen voor te bereiden met de volgende productomschrijving (voor levering):
“Hydrogen Cyanamide >
Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20
Tribenuron methyl >
Express SX x 0.010”.
[medeverdachte 1] heeft [medewerker bedrijf 12] daarop gevraagd te bevestigen dat het alleen om de documenten ging en niet om de dozen, omdat het product al was verscheept. Hierop heeft [medewerker bedrijf 12] blijkens een handgeschreven aantekening op de e-mail geantwoord “alleen docs”. [51]
Op 3 december 2013 heeft [medeverdachte 1] per e-mail aan [medewerker bedrijf 12] gevraagd naar het adres waar de goederen moeten worden afgeleverd. Dezelfde dag heeft [medewerker bedrijf 12] laten weten dat de goederen moeten worden afgeleverd bij [bedrijf 14] in Spresiano. [52]
Op 16 december 2013 heeft [medeverdachte 1] een e-mail aan [medewerker bedrijf 5] en [medewerker bedrijf 5] , accountmanagers bij [bedrijf 5] [53] , gestuurd waarin hij aangeeft welke namen op de CMR moeten komen:
“Hydrogen Cyanamide > Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20
Tribenuron methyl > Express SX x0.010.
De andere 2 goederen mogen onder hun eigen naam.” [54]
[medeverdachte 1] heeft die dag ook een e-mail naar [medewerker bedrijf 12] gestuurd, waarin hij onder meer
aangeeft: “De goederen worden morgenochtend vroeg geladen en de vrachtwagens komen op 18-12-13 tussen 14:00 en 15:00 uur in Barbon aan. De chauffeurs zullen 2 uur vóór hun aankomst in Barbon bellen. Wat de documenten betreft zullen we u de kopieën/concepten morgenochtend sturen, zodat we u een kopie van de “correcte” CMR (…) kunnen sturen. Met vermelding Foxter en Express. De chauffeur heeft een CMR met al de juiste namen erop.” [55]
[medeverdachte 1] heeft op 17 december 2013 aan [medewerker bedrijf 12] gemaild dat ze binnen een uur de aangepaste CMR’s en de kopieën van de documenten zouden sturen en dat in alle documenten de namen Foxter en Express waren vermeld. De ene vrachtwagen was geladen met 800 blikken Foxter en 200 dozen Express, de andere vrachtwagen was geladen met de rest van de producten. [56]
In de administratie van [bedrijf 1] zijn twee vrachtbrieven aangetroffen met de datum
17 december 2013. Beide vrachtbrieven zijn opgemaakt door [medewerker bedrijf 5] van expediteur [bedrijf 5] en betreffen het vervoer vanuit Spijkenisse naar [bedrijf 14] Srl in Spresiano in Italië. De vrachtbrief (CMR) met nummer 03313837 betreft het vervoer van blikken Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20 en 200 dozen Express SX x 0.010. [57] Het aantal blikken Foxter is op de vrachtbrief slecht leesbaar, maar de rechtbank gaat er gelet op de
e-mail van [medeverdachte 1] van 17 december 2013, vanuit dat het om 800 blikken gaat. De vrachtbrief (CMR) met nummer 03313838 betreft het vervoer van 850 blikken Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20 en enkele andere stoffen. [58]
Op 17 december 2013 heeft [bedrijf 1] een factuur naar [bedrijf 12] in Italië gestuurd met het nummer 20138327-A. Op de factuur zijn onder meer in rekening gebracht:
  • Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20 (blue coloured), hoeveelheid 33.000 liter;
  • Express SX x 0.010, hoeveelheid 1.000 kilo.
Op de factuur staat “our ref. G/DV”. [59]
[bedrijf 1] heeft op 18 december 2013 een rekening van [bedrijf 5] , gevestigd in Spijkenisse, ontvangen voor onder meer de opslag en het transport van de 1650 blikken Hydrogen Cyanamide en de 200 dozen Tribenurol Methyl. De rekening is op 1 januari 2014 betaald. [60]
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Aangenomen kan worden dat [bedrijf 12] met haar verzoek aan [bedrijf 1] omtrent de productomschrijving (voor levering) doelbewust een verkeerde voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen. Zoals al is overwogen, was de uit China afkomstige Tribuneron Methyl ook in Italië niet toegelaten. Er is wel een toelatingshouder geweest voor dit gewasbeschermingsmiddel, onder de handelsnaam Tiber Star 75, maar deze toelating is per
7 maart 2007 ingetrokken. Ten aanzien van het gewasbeschermingsmiddel met de handelsnaam Express SX geldt voorts dat het bedrijf [bedrijf 16] hiervoor in Duitsland een toelatingsregistratie had en dat [bedrijf 12] dit middel met een parallelvergunning op de Italiaanse markt bracht onder diezelfde handelsnaam. [61] Gelet hierop kan het er voor worden gehouden dat [bedrijf 12] het, ten behoeve van het transport en de invoer, wilde doen voorkomen dat de door [bedrijf 1] geleverde Tribuneron Methyl onder deze parallelvergunning op de Italiaanse markt mocht worden gebracht. Ook het gewasbeschermingsmiddel Hydrogen Cyanamide was in Italië niet toegelaten. Het kan er eveneens voor worden gehouden dat [bedrijf 12] het, met vermelding op de documenten van de handelsnaam Foxter Liquid Fertilizer, heeft willen doen voorkomen dat een kunstmest werd getransporteerd en ingevoerd. Dat kan ook een goede verklaring zijn voor het verzoek van [bedrijf 12] om de handelsnaam Foxter alleen op de documenten te vermelden en niet op de verpakkingen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de factuur en de CMR’s valselijk zijn opgemaakt. Vervolgens is de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat (ook) [bedrijf 1] opzet heeft gehad op de valsheden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
[bedrijf 12] heeft verzocht om op de verzendingsdocumenten en de factuur specifiek ten aanzien van twee gewasbeschermingsmiddelen de handelsnamen te vermelden, terwijl ten aanzien van de andere ook geleverde middelen kennelijk de productnamen (Streptomycin Sulfate en Promethryne 50% WP) genoemd mochten worden. Deze gang van zaken is op zichzelf al opvallend. Nog afgezien hiervan, blijkt uit de voormelde bewijsmiddelen dat [bedrijf 1] wist dat de verzochte productomschrijving (voor levering) op de CMR’s en de factuur niet juist was. Dit kan genoegzaam worden opgemaakt uit het feit dat [medeverdachte 1] aan [medewerker bedrijf 12] per e-mail aangeeft dat de kopieën/concepten van de documenten de volgende ochtend zullen worden gestuurd zodat een kopie van de
“correcte”CMR, met de vermelding Foxter en Express, kan worden gestuurd, waarbij de chauffeur beschikt over een CMR met
al de juiste namenerop. Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat [medeverdachte 1] in de veronderstelling verkeerde dat de productnamen waren vervangen voor de juiste handelsnamen, dan valt niet in te zien waarom hij door middel van aanhalingstekens de nadruk legt op “correcte”. In de context van de gehele communicatie met [medewerker bedrijf 12] , is voldoende duidelijk dat hij de bedoeling had met die aanhalingstekens tot uitdrukking te brengen dat “correcte” niet letterlijk moest worden genomen en dat hij wist dat de vermelde handelsnamen een onjuiste voorstelling van zaken gaven.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat opzet op de valsheden bewezen kan worden. Ook het oogmerk tot misleiding komt uit de voornoemde bewijsmiddelen naar voren.
Wat betreft de factuur is de rechtbank van oordeel dat deze, gezien de referentie “G/DV”, is opgemaakt door [medeverdachte 1] in opdracht dan wel in samenspraak met [verdachte] . [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de vermelding “G” op hem betrekking heeft en dat de initialen “DV” op [medeverdachte 1] zien. [62] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn opdrachten kreeg van [verdachte] en van [naam 7] , waarbij [verdachte] zich bezighield met de gewasbeschermingsmiddelen en [naam 7] met de kunstmest. [63] De rechtbank is van oordeel dat bij het opmaken van de factuur sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] enerzijds en [bedrijf 12] anderzijds en acht medeplegen door [bedrijf 1] van het valselijk opmaken van de factuur bewezen.
Wat betreft de CMR’s is er meerdere malen e-mailcontact geweest tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 12] . [medeverdachte 1] heeft de CMR’s niet zelf opgesteld. Wél heeft [medeverdachte 1] aan [bedrijf 5] opdracht gegeven de handelsnamen Express SX en Foxter op de CMR’s te vermelden, terwijl aangenomen kan worden dat [bedrijf 5] niet op de hoogte was van de onjuistheid hiervan. Het doen plegen van het valselijk opmaken van de CMR’s kan daarom bewezen worden. Nu de contacten van [medeverdachte 1] met [bedrijf 12] ook over de CMR’s gingen, acht de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] enerzijds en [bedrijf 12] anderzijds, waarbij wat betreft de rol van [verdachte] wordt gewezen op de eerdergenoemde verklaring van [medeverdachte 1] . Medeplegen door [bedrijf 1] van het valselijk doen opmaken van de CMR’s kan daarom eveneens bewezen worden.
Uit de e-mail van [medeverdachte 1] van 17 december 2013 waarin hij aangeeft dat de beide vrachtwagens geladen zijn, de e-mail van [medeverdachte 1] van 16 december 2013 dat de chauffeur beschikt over een CMR met de juiste namen en de afrekening van [bedrijf 5] , leidt de rechtbank af dat de vrachtwagens naar Italië zijn gereden en dat de CMR’s daarbij ook daadwerkelijk zijn gebruikt. Ook wat betreft het gebruik van de CMR’s acht de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] enerzijds en [bedrijf 12] anderzijds, waarbij wat betreft de rol van [verdachte] wordt gewezen op de eerdergenoemde verklaring van [medeverdachte 1] . Medeplegen door [bedrijf 1] van het gebruik van de CMR’s kan daarom bewezen worden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht voor [bedrijf 1] :
  • medeplegen van het opmaken van een vals geschrift, te weten de factuur;
  • medeplegen van het doen opmaken van een vals geschrift, te weten de CMR’s;
  • medeplegen van het gebruik maken van een vals geschrift, te weten de CMR’s.
De rechtbank merkt op dat ten aanzien van het gebruik maken van een vals geschrift ten laste is gelegd de periode van 24 oktober 2013 tot en met 18 december 2013. Nu [bedrijf 1] met betrekking tot de etiketten wordt vrijgesproken en uit de bewijsmiddelen blijkt dat de CMR’s zijn opgemaakt op 17 december 2013, zal de rechtbank voor het gebruik van de valselijk opgemaakte CMR’s uitgaan van de periode van 17 december 2013 tot en met 18 december 2013.
Ten aanzien van het valselijk opmaken van de CMR’s en het gebruik van die valselijk opgemaakte CMR’s is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voortgezette handeling.
3.9
Zaaksdossier 5 (feit 1)
De feiten
[bedrijf 1] heeft de stof Deltamethrin tech min 98% gekocht van een bedrijf in India en vervolgens door [bedrijf 3] laten formuleren tot de stof Deltamethrin 2,5% EC. [bedrijf 1] heeft vervolgens een partij van 2400 liter van deze stof verkocht aan [bedrijf 17] in Duitsland. Hiermee heeft [bedrijf 1] de stof op de markt gebracht, terwijl deze niet is toegelaten.
De werkzame stof Deltamethrin kan worden gebruikt als gewasbeschermingsmiddel, maar ook als biocide. In dat laatste geval is niet de Verordening (dus 1107/2009), maar de Verordening betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (528/2012) van toepassing.
In Duitsland wordt een gewasbeschermingsmiddel, bevattende de werkzame stof Deltamethrin, geproduceerd onder de merknaam [merknaam 2] . [bedrijf 1] heeft sinds 2012 een parallelvergunning voor dit gewasbeschermingsmiddel.
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich, onder verwijzing naar artikel 7.3c van de Rgb, op het standpunt gesteld dat in de voorraadadministratie onderscheid dient te worden gemaakt tussen gewasbeschermingsmiddelen en biociden. [bedrijf 1] heeft enkel de mondelinge toezegging van de klant dat het middel als biocide zou worden gebruikt en daarmee is [bedrijf 1] er niet in is geslaagd aan te tonen dat de Deltamethrin in dit geval als biocide zou worden ingezet. Daarom kan bewezen worden dat [bedrijf 1] een gewasbeschermingsmiddel op de markt heeft gebracht zonder de vereiste toelating.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat afnemer [bedrijf 17] mondeling aan [bedrijf 1] heeft bevestigd dat het middel zou worden gebruikt als biocide, zodat geen sprake is van overtreding van artikel 28, eerste lid, van de Verordening, nu dit artikel alleen ziet op gewasbeschermingsmiddelen en niet op biociden. Dat zou tot vrijspraak moeten leiden.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om [medewerker bedrijf 17] , inkoper bij [bedrijf 17] , te horen in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of bewezen kan worden dat sprake is van een gewasbeschermingsmiddel dat zonder toelating op de markt is gebracht. In dit zaaksdossier komt het aan op de vraag of het middel
bestemd wasvoor het gebruik als gewasbeschermingsmiddel, zoals vereist voor een bewezenverklaring, of voor gebruik als biocide.
De rechtbank stelt vast dat uit de administratie van [bedrijf 1] niet duidelijk volgt of het middel als gewasbeschermingsmiddel of als biocide is verkocht. De enige indicatie voor verkoop als gewasbeschermingsmiddel is de ‘Confirmation of Sale’. Daarop staat vermeld dat het middel ‘equivalent to [merknaam 2] ’ is. Naar het oordeel van de rechtbank is enkel deze vermelding echter onvoldoende voor de conclusie dat het middel ook daadwerkelijk als gewasbeschermingsmiddel zou worden gebruikt. De verklaring van de verdediging dat met ‘equivalent to [merknaam 2] ’ wordt bedoeld dat de samenstelling en kwaliteit van het middel gelijk zijn aan [merknaam 2] , is immers niet onaannemelijk.
Hoewel het, alleen al vanwege het verschil in toepasselijke regelgeving, voor [bedrijf 1] wel aangewezen zou zijn geweest om in de bedrijfsadministratie duidelijk te vermelden of een middel als gewasbeschermingsmiddel of als biocide zal worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat uit het enkele ontbreken van deze informatie nog niet volgt dat de Deltamethrin als gewasbeschermingsmiddel moet worden aangemerkt. Voor deze door het OM getrokken conclusie ziet de rechtbank geen bewijs, nu het dossier geen enkele informatie bevat hoe het middel door afnemer [bedrijf 17] zou worden of is gebruikt. De rechtbank overweegt verder dat niet ten laste is gelegd dat [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan administratieve voorschriften. Het voorgaande betekent dat [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , zal worden vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging van feit 1 dat ziet op zaaksdossier 5. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [medewerker bedrijf 17] als getuige.
3.1
Zaaksdossier 6 (feiten 1, 2 en 3)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Blijkens een ‘Confirmation of purchase’ van 3 oktober 2013 heeft [bedrijf 1] bij [bedrijf 18] te Shanghai, China, een partij Prometryn (Stargezan) en Thifensulfuron en Rimsulfuron (Eklat) gekocht. De werkzame stoffen Promethryn, Thifensulfuron en Rimsulfuron zijn gewasbeschermingsmiddelen. [bedrijf 1] had geen toelating voor deze middelen en de partij is EU-ingeklaard in Nederland.
A. Feit 1
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de producten bestemd waren voor Oekraïne. Er kan dus een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling voor doorvoer van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. Daarom dient vrijspraak te volgen omdat [bedrijf 1] niet heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 is overwogen, te beoordelen of doorvoer naar een derde land aannemelijk is geworden.
Uit de ‘Confirmation of Sale’ van 3 oktober 2013 volgt dat [bedrijf 1] een partij Eklat en Stargezan heeft verkocht aan [bedrijf 6] in Kiev, Oekraïne. Over de levering is vermeld: ‘delivery Kiev region around middle December’ en ‘DAP Kiev region by truck.’
[medeverdachte 1] heeft e-mails verzonden en ontvangen over de labels die op de verpakkingen moeten komen te staan. In het dossier zitten een label van Eklat en een label van Stargezan, allebei in de Oekraïense taal.
Verder heeft [medeverdachte 1] een transportinstructie verstrekt aan [bedrijf 5] , waarin met betrekking tot de partij Stargezan en Eklat is verzocht deze in ontvangst te nemen, in te klaren en naar Oekraïne te transporteren. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] per e-mail contact gehad met een medewerkster van [bedrijf 5] over de af te leggen route naar Kiev en Nemyriv en de verdeling van de totale partij over de acht vrachtwagens. Voor ieder van de acht vrachtwagens zit er een vrachtbrief in het dossier waarop staat dat ‘ [bedrijf 4] ’ de geadresseerde is en met vermelding van Kiev als plaats van bestemming.
Gelet op deze stukken is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de partijen Stargezan en Eklat bestemd waren voor gebruik in Oekraïne. Dat betekent dat [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , een geslaagd beroep kan doen op de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voor dit onderdeel van feit 1 vrijspraak dient te volgen, omdat geen sprake is van handelen in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Verordening.
B. Feiten 2 en 3
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [bedrijf 1] de leveranciersverklaringen genoemd onder A en B valselijk heeft doen opmaken en dat zij de facturen (invoices) en de aanvragen tot afgifte van een EG-certificaat van oorsprong, genoemd onder C en D, valselijk heeft opgemaakt. [bedrijf 1] heeft de valse leveranciersverklaringen en de valse facturen (invoices) gebruikt ter onderbouwing van de aanvraag van certificaten van oorsprong bij de Kamer van Koophandel. Ten aanzien van de in feit 3 genoemde etiketten hebben de officieren van justitie betoogd dat bij de aankoop van de partij is afgesproken dat er nog afstemming zou plaatsvinden over wat er op de etiketten zou komen. [medeverdachte 1] heeft de inhoud van de etiketten met de afnemer afgestemd. Nadat de afnemer een fiat had gegeven heeft [medeverdachte 1] de etiketten aan de verkoper toegestuurd. De etiketten zijn op de partij gewasbeschermingsmiddelen aangebracht. De officieren van justitie menen daarom dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [bedrijf 1] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de etiketten.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het valselijk opmaken van de in feit 2 genoemde documenten is geen verweer gevoerd.
De verdediging meent dat [bedrijf 1] ten aanzien van feit 3 moet worden vrijgesproken voor zover dit betreft het gebruik maken van 6360 labels Stargezan en 200 labels Eklat. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het etiket Stargezan vals is. Het dossier bevat geen vertaling van het in de Oekraïense taal opgestelde etiket; er is een ander etiket Stargezan vertaald. Verder blijkt uit het dossier niet dat de labels op de goederen zijn geplakt, terwijl dat noodzakelijk is om tot een bewezenverklaring van het gebruik te komen.
Beoordeling door de rechtbank
Leveranciersverklaringen, facturen en aanvragen tot afgifte van een EG Certificaat van Oorsprong
Er is ten aanzien van het valselijk opmaken van de ten laste gelegde leveranciersverklaringen, facturen en aanvragen van Europese Certificaten van Oorsprong (feit 2) sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering. Ook ten aanzien van het gebruik van de leveranciersverklaringen en de facturen (feit 3) is sprake van een bekennende verdachte. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel wordt gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud ziet.
De bewijsmiddelen waarop de rechtbank het bewijs baseert:
  • de leveranciersverklaringen van [bedrijf 3] , gedateerd respectievelijk 23 oktober 2013 en 7 maart 2013, p. 1600 en 1631;
  • de facturen met de nummers S2210113 (p. 1622), S2220113 (p. 1618), S2230113 (p. 1612), S2240113 (p. 1606), S2250113 (p. 1630), S2260113 (p. 1601), S2270113 (p. 1586) en S2280113 (p. 1594);
  • de aanvragen tot afgifte van een certificaat van oorsprong van de Europese Gemeenschap met de nummers 82913 (p. 1584), 82914 (p. 1590), 82915 (p. 1596), 82916 (p. 1602), 82917 (p. 1608), 82918 (p. 1614), 82919 (p. 1620) en 82920 (p. 1626);
  • de certificaten van oorsprong afgeven door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland in Arnhem voor de nummers 82913 (p. 1551), 82914 (p. 1542), 82915 (p. 1560), 82916 (p.1492), 82917 (p. 1501), 82918 (p. 1510), 82919 (p. 1519) en 82920 (p. 1529);
  • de verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2023.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] [bedrijf 3] heeft verzocht de leveranciersverklaringen op te stellen. De vraag die dan aan de orde is, is of sprake is van doen plegen, zoals de officieren van justitie stellen, dan wel medeplegen door [bedrijf 1] . De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Op 4 juni 2012 heeft [verdachte] een e-mail gestuurd aan Evert [naam 10] van [bedrijf 3] . Daarin heeft hij het volgende geschreven:
“Bijgaand een lijst van producten en registraties zoals wij die voeren in Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland. Voornamelijk Oekraine !!
Wij zouden je willen vragen, of je ons voor deze producten een leveranciersverklaring voor NL productie zou kunnen sturen. Deze contracten kunnen – desgewenst – ook daadwerkelijk via jullie lopen, maar bij voorkeur zonder enige bewerking of ompakking etc.
Normaal gesproken lijkt het ons onmogelijk dat er enige controle wordt uitgeoefend door de KVK op dit punt, maar ik kan begrijpen dat de KVK hier toch wel enige controle wellicht op doet?).
Dit gaat om flinke omzetten van 2-4 miljoen USD/jaar, en we zouden hier wellicht 1% fee voor jullie over kunnen reserveren, voor de diensten voor een leveranciersverklaring. We hebben dit dringend nog voor het volgende seizoen, aangezien we moeten aantonen dat we echt NL origine leveren.”
In de bij de e-mail gevoegde lijst zijn onder meer de middelen Eclat 750 WG (a.i. rimsulfuron 500g/kg + thifensulfuron-methyl 250 g/kg) en Stargezan 500 SC (a.i. prometryn 500 g/l) opgenomen.” [64]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat [naam 10] heeft meegewerkt aan het verstrekken van de leveranciersverklaring. [65] [naam 10] heeft verklaard dat de handtekening op DOC-01234, de rechtbank begrijpt de leveranciersverklaring van 23 oktober 2013, van hem is. [66]
[naam 11] heeft met betrekking tot de leveranciersverklaringen verklaard dat hij wel eens zo’n document heeft getekend in opdracht van [naam 10] . De leveranciersverklaring DOC-01277, de rechtbank begrijpt de leveranciersverklaring van 7 maart 2013, heeft hij ondertekend. Hierover was een werkafspraak gemaakt. [67]
In de in beslag genomen administratie van [bedrijf 1] is een e-mail aangetroffen van [verdachte] die in cc is gestuurd naar [naam 10] en die gaat over de betaling van 1% service commissie over alle contracten met een klant in Taiwan. Uit de e-mail bleek dat [bedrijf 1] daadwerkelijk 1% service commissie heeft betaald voor afgesloten contracten waarvoor [bedrijf 3] leveranciersverklaringen heeft geleverd. Verder is in de inbeslaggenomen administratie een factuur (nummer 20149191-B) aangetroffen waarin [bedrijf 1] aangeeft 1% commissie te betalen aan [bedrijf 3] over een bedrag van USD 25.300, € 226,17. Uit een bankafschrift van [bedrijf 1] blijkt dat [bedrijf 1] een bedrag van € 226,17 heeft overgemaakt aan [bedrijf 3] met als omschrijving “commission invoice 20149191-B”. [68]
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [bedrijf 1] al in 2012 afspraken heeft gemaakt met [bedrijf 3] over het opmaken van leveranciersverklaringen tegen betaling van 1% service commissie. Uit de administratie van [bedrijf 1] blijkt dat in ieder geval één keer service commissie is betaald voor een geleverde leveranciersverklaring. [naam 10] en [naam 11] hebben namens [bedrijf 3] de in de tenlastelegging genoemde leveranciersverklaringen ondertekend. Gelet op de afspraken daarover uit 2012 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [naam 10] . Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen door [bedrijf 1] en niet van doen plegen.
Ten aanzien van het valselijk opmaken van de facturen en de aanvragen van de certificaten van oorsprong blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat [verdachte] of andere medewerkers van [bedrijf 1] daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt met personen buiten [bedrijf 1] . Er dient daarom vrijspraak te volgen van het medeplegen.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de valselijk opgemaakte leveranciersverklaringen en facturen, nu hij deze nodig had om certificaten van oorsprong bij de Kamer van Koophandel te kunnen aanvragen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat hij of een andere medewerker van [bedrijf 1] daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met personen buiten [bedrijf 1] , zodat vrijspraak dient te volgen van het medeplegen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht voor [bedrijf 1] :
  • medeplegen van het opmaken van valse geschriften, te weten de leveranciersverklaringen;
  • het opmaken van valse geschriften, te weten de facturen en de aanvragen van de certificaten van oorsprong;
  • het gebruik maken van valse geschriften, te weten de leveranciersverklaringen en de facturen.
Ten aanzien van het valselijk opmaken van de leveranciersverklaringen en de facturen en het gebruik maken daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voortgezette handeling.
Etiketten/labels
De rechtbank overweegt ten aanzien van het etiket Stargezan allereerst dat zij geen reden ziet om in twijfel te trekken dat de vertaling van een ander etiket Stargezan (uit een dossier aangaande een levering van Stargezan in 2012) een juist beeld geeft van de vertaling van het etiket Stargezan waar het in zaaksdossier 6 om gaat. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de verbalisant Van Osta op die vertaling gegeven toelichting (p. 1380) en op de
e-mail van 6 oktober 2013 van [bedrijf 18] (“Dit zijn de ontwerp etiketten van vorig jaar.”, p. 1670). Vervolgens stelt de rechtbank vast dat uit de vertalingen van de etiketten blijkt dat deze onjuiste informatie bevatten. Volgens de etiketten is [bedrijf 1] de producent, waarbij als plaatsnaam Barneveld wordt genoemd, de vestigingsplaats van [bedrijf 3] Nu de middelen Eclat en Stargezan uit China afkomstig zijn, is duidelijk dat sprake is van valselijk opgemaakte stukken. Dat de betreffende etiketten op de goederen zijn geplakt en daarmee zijn gebruikt, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen op basis van de e-mailwisseling tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 18] en vervolgens tussen [medeverdachte 1] en het afnemende bedrijf in Oekraïne (p. 1665-1671). In zoverre volgt de rechtbank de verdediging dan ook niet in haar betoog. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet dat [medeverdachte 1] de Oekraïense tekst heeft gezien, laat staan bekend was met de betekenis hiervan. Voor een persoon die de Oekraïense taal niet machtig is, zoals [medeverdachte 1] , is de vermelding van [bedrijf 1] als producent niet kenbaar. Dat [bedrijf 1] anderszins bekend was met deze vermelding, blijkt uit de bewijsmiddelen niet. [verdachte] heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat de klant verantwoordelijk is voor de etiketten en de drukproef goedkeurt. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in de voornoemde
e-mailwisseling. Hieruit blijkt dat [bedrijf 18] [medeverdachte 1] verzoekt de etiketten te controleren, waarna [medeverdachte 1] de etiketten doorstuurt naar het afnemende bedrijf in Oekraïne ter controle en bevestiging. Hierna stuurt [medeverdachte 1] de etiketten naar “de fabriek” ( [bedrijf 18] ). Ook hier is, zo begrijpt de rechtbank de verklaring van [verdachte] , sprake van het fungeren als zogenoemd ‘doorgeefluik’. Zoals hierover ook ten aanzien van zaaksdossier 4 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet bij voorbaat onaannemelijk is en in ieder geval geen weerlegging vindt in het dossier. De rechtbank zal [bedrijf 1] , en dus ook
[verdachte] , dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.11
Zaaksdossier 7 (feiten 2, 3 en 4)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Uit een invoice van 18 februari 2014 volgt dat [bedrijf 1] een partij middelen heeft gekocht bij [bedrijf 19] , te weten 1500 Liter Oxamyl 24% w/v SL, 1000 kilo Tebuconazole 25% WDG, 2000 kilo Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP en 500 L Esfenvalerate 2.5% w/v EC. Deze partij zal van Shanghai naar Antwerpen worden vervoerd. [69]
Op de ‘Bill of Lading’ staat dat de partij op 30 april 2014 is geladen op het schip, dat als vertrekplaats Shanghai heeft, met [bedrijf 20] (hierna: [bedrijf 20] ) als consignee en Antwerpen als ‘place of delivery’. [70] Op 11 juni 2014 is het Belgische Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (hierna: FAVV) door middel van een zogenaamde RAS-melding door de Duitse autoriteiten op de hoogte gebracht van een zending gewasbeschermingsmiddelen, bestaande uit 1500L Oxamyl 24% w/v SL, 1000kg Tebuconazole 25% WDG, 2000KG Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP en 500L Esfenvalerate 2.5% w/v EC. De zending had als bestemming [bedrijf 20] in Antwerpen, die optrad als agent/expediteur in opdracht en voor rekening van [bedrijf 1] . De gewasbeschermingsmiddelen bleken van Chinese origine en werden geëxporteerd door [bedrijf 19] in China. [71] De zending werd vervoerd in container CAIU2373807. [72] De container is op 15-16 juni 2014 aangekomen in de haven van Antwerpen. Op 17 juni 2014 is per e-mail een officiële aankondiging verzonden door het FAVV aan [bedrijf 20] dat de container op 19 juni 2014 fysiek zal worden gecontroleerd. [73]
Oxamyl 24% w/v SL, Tebuconazole 25% WDG, Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP en Esfenvalerate 2.5% w/v EC zijn gewasbeschermingsmiddelen waarvoor [bedrijf 1] geen toelating had in Nederland of een ander land van de EU. [74]
A. Feit 4
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het primaire feit kan worden bewezen. Daartoe hebben zij erop gewezen dat namens [bedrijf 1] via de mail opdracht is gegeven aan [bedrijf 20] om de goederen in te klaren en daarna te vervoeren naar Vlaardingen. Ook is een vervolgopdracht gegeven voor het vervoer vanuit Vlaardingen naar de klant in [adres bedrijf 9] . Hoewel uit het dossier niet eenduidig kan worden afgeleid dat de gewasbeschermingsmiddelen zijn ingeklaard, laat dat onverlet dat wel sprake is van overtreding van artikel 20 van de Wgb. De daadwerkelijke eindbestemming van de zending was [adres bedrijf 9] . Gelet hierop, heeft [bedrijf 1] de partij voorhanden gehad met het oog op verkoop binnen de EU. Daarmee zijn de middelen op de markt gebracht, gelet op de definitie daarvan in artikel 3 van de Verordening.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het primaire feit niet kan worden bewezen omdat de partij in het geheel niet (EU- of in transito) is ingeklaard en daarmee niet op de markt is gebracht. Het was ook niet de bedoeling van [bedrijf 1] om de partij op de markt te brengen.
Met betrekking tot het subsidiaire feit heeft de verdediging naar voren gebracht dat het, vanaf het moment dat de partij op Europees grondgebied was, de bedoeling was dat deze het grondgebied zou verlaten. Het dossier toont eenduidig dat gepoogd werd de partij niet op de Europese markt te brengen, onder meer door deze in transito te houden, teneinde deze aan de leverancier te kunnen retourneren. Er heeft zich dan ook geen poging tot het op de markt brengen voorgedaan. Ook dit kan niet worden bewezen.
Ten overvloede heeft de verdediging betoogd dat, mocht van inklaring worden uitgegaan, de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening van toepassing is. Er was immers sprake van een voornemen tot doorvoer naar China, dat door de inbeslagname niet is volvoerd. De partij zou naar [adres bedrijf 9] worden vervoerd om vanuit daar, onder directie van [medewerker bedrijf 9] , naar hun klant [bedrijf] in China te gaan.
Nu de middelen niet op de Europese markt zijn gebracht en bovendien bestemd waren voor doorvoer naar China, dient vrijspraak te volgen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal zich allereerst uitlaten over de vraag of de partij gewasbeschermingsmiddelen door [bedrijf 1] op de markt is gebracht als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat het wel de bedoeling was de partij gewasbeschermingsmiddelen EU in te klaren, omdat dat makkelijker was voor de klant, maar dat na de aankondiging van de blokkade het idee is ontstaan om de partij in transito te houden. [75] Dat het de bedoeling was de goederen in te klaren volgt ook uit de hierna nog te noemen e-mail van [medewerker bedrijf 20] aan de [bedrijf 20] van 16 juni 2014. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de partij, conform de (aanvankelijke) bedoeling, daadwerkelijk EU is ingeklaard. Aangenomen kan worden dat de inbeslagname van de partij aan EU inklaring in de weg heeft gestaan.
Ook zonder een EU inklaring (en het via die weg in het vrije verkeer brengen van gewasbeschermingsmiddelen op het grondgebied van de gemeenschap) kan echter sprake zijn van ‘op de markt brengen’. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 9, van de Verordening wordt onder ‘op de markt brengen’ ook verstaan het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de gemeenschap. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte 2] heeft namens [bedrijf 1] een brief met datum 26 mei 2014 naar [bedrijf 20] gestuurd. In de brief staat dat als bijlagen onder andere ‘2/3 Originele BL’s’ (de rechtbank begrijpt: twee van de drie originele ‘Bill of Ladings’) zijn gevoegd. [76] [medewerker bedrijf 20] van [bedrijf 20] heeft op 16 juni 2014 een e-mail naar de FAVV gestuurd. Bij die e-mail waren onder andere twee ‘Bill of Ladings’ gevoegd. [77]
Ingevolge artikel 8:417 van het Burgerlijk Wetboek geldt de levering van een cognossement (zoals een ‘Bill of Lading’) vóór de daadwerkelijke levering van de daarin vermelde zaken door de vervoerder als levering van die zaken. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [bedrijf 1] in ieder geval op 26 mei 2014, het moment waarop zij de originele ‘Bill of Ladings’ naar [bedrijf 20] zendt, de partij gewasbeschermingsmiddelen genoemd op de ‘Bill of Ladings’ juridisch geleverd heeft gekregen en daarmee de gewasbeschermingsmiddelen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is verder van oordeel dat [bedrijf 1] de gewasbeschermingsmiddelen voorhanden heeft gehad
met het oog op verkoop binnen de gemeenschap. Uit de volgende bewijsmiddelen blijkt namelijk dat [bedrijf 1] de gewasbeschermingsmiddelen had verkocht aan [medewerker bedrijf 9] (van het in de zaaksdossiers 3A en 3B betrokken bedrijf [bedrijf 9] in [adres bedrijf 9] ).
De aankoop van de gewasbeschermingsmiddelen is voorafgegaan door een e-mail van [medewerker bedrijf 19] van [bedrijf 19] van 10 februari 2014, met de mededeling dat de middelen door het bedrijf gemaakt kunnen worden. Op de e-mail in het onder [bedrijf 1] inbeslaggenomen dossier over deze order staat handgeschreven: ‘al aangeboden aan [medewerker bedrijf 9] ’ en ‘calculatie gemaakt, nog geen prijs genoemd aan [medewerker bedrijf 9] ’. [78]
Op 16 juni 2014 heeft [medeverdachte 2] nogmaals een e-mail gestuurd naar [medewerker bedrijf 20] van [bedrijf 20] met de volgende inhoud: “Erg vervelend dat men deze partij nu blokkeert, hou ons s.v.p. op de hoogte van verdere ontwikkelingen. Indien mogelijk vragen we jullie vriendelijk de bestemming in NL niet nader te noemen. Jullie kunnen verklaren dat wij, na binnenkomst van goederen deze bij jullie willen opslaan en dat jullie nog in afwachting zijn van verdere verschepingsinstructies voor verscheping naar China.” [79]
[verdachte] heeft ter zitting gewezen op de zaaksdossiers 3A en 3B en verklaard dat het in zaaksdossier 7 op dezelfde manier is gegaan. [medewerker bedrijf 7] en [medewerker bedrijf 9] wilden dat [bedrijf] als klant werd vermeld, maar het klopt dat [bedrijf] eigenlijk niet de klant van [bedrijf 1] was. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij de verklaring van [medewerker bedrijf 9] dat hij de middelen samen met bloembollen naar China wilde exporteren onvoldoende heeft gecontroleerd. [80]
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat [bedrijf 1] de partij gewasbeschermingsmiddelen op de markt heeft gebracht als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 9, van de Verordening.
Vervolgens doet zich de vraag voor of doorvoer naar een derde land aannemelijk is geworden. Hierover overweegt de rechtbank, met inachtneming van het in rechtsoverweging 3.2. overwogene, als volgt.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de Oxamyl, Tebuconazole, Folpet en Esfenvalerate bestemd waren voor gebruik in China. Daarbij is nog van belang dat in het digitale dossier van deze order bij het kopje ‘transport’ de tekst staat: DDP [adres bedrijf 9] , daar waar overigens bij enkele andere orders daarachter de toevoeging ‘voor export’ of ‘voor re-export’ staat. [81] Alles wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de eindbestemming van de partij het bedrijf van koper [medewerker bedrijf 9] in [adres bedrijf 9] was, zijnde de in de e-mails van [medeverdachte 2] genoemde “klant” en “bestemming in NL”. Hierbij betrekt de rechtbank ook de eerder bij zaaksdossier 3A vermelde informatie van de Douane en de e-mail van [medeverdachte 2] van 13 maart 2014 aan [medewerker bedrijf 9] . Concrete aanwijzingen dat de partij bestemd was voor gebruik in China en daarom naar dat land zou worden doorgevoerd ontbreken in het dossier.
Dit leidt tot de slotsom dat [bedrijf 1] , en dus ook [verdachte] , geen geslaagd beroep kan doen op de uitzondering van artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening. [bedrijf 1] heeft aldus, door de partij gewasbeschermingsmiddelen zonder toelating op de markt te brengen, gehandeld in strijd met het eerste lid van die bepaling. De rechtbank komt voor [bedrijf 1] dan ook tot een bewezenverklaring van feit 4 primair, ook wat betreft het medeplegen. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [medewerker bedrijf 9] .
B. Feiten 2 en 3
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben betoogd dat [bedrijf 1] de vier analyserapporten valselijk heeft doen opmaken en gebruik heeft gemaakt van de valselijk opgemaakte analyserapporten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat [bedrijf 1] de analyserapporten heeft opgemaakt. Voor het valselijk opmaken van die stukken door [bedrijf 1] moet daarom vrijspraak volgen. Ten aanzien van het gebruik van de valselijk opgemaakte stukken heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Vooruitlopend op de inspectie heeft [naam 12] , inspecteur van het FAVV, op 17 juni 2014 een aantal vragen aan [medewerker bedrijf 20] van [bedrijf 20] gesteld. Onder meer is gevraagd naar de bestemming van de goederen. [medewerker bedrijf 20] heeft daarop op 18 juni 2014 geantwoord dat de bestemming [bedrijf] in China is en dat deze de goederen in China zelf zal vermarkten. [82] In een latere e-mail op 18 juni 2014, om 10.39 uur, heeft [medewerker bedrijf 20] aangegeven het volgende antwoord van [bedrijf 1] te hebben ontvangen: “Goederen zijn bestemd voor re-export naar China onder kwaliteitsgaranties van [bedrijf 1] . Producten met een Nederlandse kwaliteitsgarantie kunnen tegen betere prijzen op de Chinese markt verkocht worden. Onze kwaliteiten zijn aanmerkelijk hoger dan de standaard kwaliteiten als beschikbaar in China, echter tijdens verscheping is door nadere analyses gebleken dat de goederen niet aan onze extra hoge kwaliteitseisen voldoen, en derhalve in overleg met de producent, retour naar China gaan.” [83]
In het dossier zit verder een e-mailwisseling tussen [verdachte] en [medewerker bedrijf 19] van [bedrijf 19] in China. [verdachte] heeft haar op 16 juni 2014 een e-mail gestuurd dat er problemen zijn met de invoer van de producten. Hij geeft aan: “Tot onze spijt hebben wij opnieuw een probleem met EU inklaring van de door jou bijgevoegde goederen. In dit verband moet jij weten dat uit onze papieren blijkt dat deze goederen voor China zijn bestemd (de klant – [naam 13] of een andere naam in overleg) met het leverancier-formulier en kwaliteitscontrole van [bedrijf 1] Holland.
Wij moeten tot volgende week wachten om achter de precieze reden van deze inspectie te komen. Maar nu al kunnen wij ons beter richten op totaal re-export naar China.
Ik verzoek je nog een keer om ons hierin te steunen en te helpen. Ik hoop echt dat hij deze goederen kan en wil terug nemen, liefst onder een andere bedrijfsnaam.”
Op 17 juni 2014 heeft [verdachte] [medewerker bedrijf 19] gemaild. Daarin vraagt hij: “Of probeer andere acceptabele redenen te vinden waarom de goederen naar jouw fabriek geretourneerd moeten worden. Jouw hulp hier is van zeer groot belang [medewerker bedrijf 19] !!!”
[medewerker bedrijf 19] heeft dezelfde dag terug gemaild en gevraagd of een andere haven een optie was.
[verdachte] geeft vervolgens op 18 juni 2014 per e-mail aan dat ze bij terugzending alle kosten op zich zullen nemen. [medewerker bedrijf 19] heeft op 18 juni 2014 teruggemaild dat er, na overleg met hun agent, zal worden gehandeld alsof de vracht gediskwalificeerd is. [84]
Op 2 juli 2014 heeft [verdachte] een e-mail gestuurd naar [naam 12] . Daarin heeft [verdachte] bevestigd dat de goederen waren bestemd voor [bedrijf] in China. Nadat de goederen urgent waren verscheept, bleek door middel van neutrale analyses van SGS, dat de kwaliteiten niet voldeden aan hun eisen, met name met betrekking tot de gehalten actief. Daarop heeft de fabriek voorgesteld om de goederen te retourneren naar China voor mogelijke opwerking tot de specificaties van [bedrijf 1] . [verdachte] heeft als bijlagen onder meer kopieën van de SGS analyses bijgevoegd. [85]
Bij de e-mail zijn vier analyserapporten gevoegd met het briefhoofd van SGS-CSTC Standards Technical Services (Shanghai) Co., Ltd. Uit de analyserapporten komt naar voren dat de monsters zijn ontvangen op 24 mei 2014 en zijn getest in de periode van 24 tot en met 25 mei 2014. De analyserapporten zijn gedateerd en ondertekend op 25 mei 2014. Uit de analyserapporten blijken de volgende resultaten:
  • in het testrapport voor Oxamyl 24% w/v SL, genummerd MNT141400SH_1, is als testresultaat 22,1% genoemd;
  • in het testrapport voor Folpet 22.5% + Prochloraz (Mananese Chloride Complex) 6% WP, genummerd MNT141400SH_2, is als testresultaat respectievelijk 22.48% en 1% genoemd;
  • in het testrapport voor Tebuconazole 25% WDG, genummerd MNT141400SH_3, is als testresultaat 20% genoemd;
  • in het testrapport Esfenvalerate 2.5% w/v EC, genummerd MNT141400SH_4, is als testresultaat 2.0% genoemd.
Bij de e-mail van [verdachte] was ook een brief gevoegd van [bedrijf 19] van 18 juni 2014, waarin is aangegeven dat de koper de hele zending van het “defective product” zal terugsturen naar de verkoper. [87]
Op 30 september 2014 heeft [naam 14] van SGS Belgium NV geschreven dat [naam 15] van SGS Shanghai Minerals Laboratory van SGS CSTC Standards Technical Services Co. Ltd heeft laten weten dat de analyserapporten zijn vervalst. [88] In de mail van [naam 15] aan [naam 14] staat dat het laboratorium de rapporten nooit heeft uitgebracht en dat ze zijn nagemaakt. [89]
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 11 april 2023 verklaard dat hij met [medewerker bedrijf 19] heeft geprobeerd de goederen terug te laten gaan. Hij heeft contact opgenomen met [medewerker bedrijf 19] en zij zei dat de beste manier was om te claimen dat de kwaliteit niet goed was. Ze hebben vervolgens gedaan alsof de kwaliteit niet goed was. [medewerker bedrijf 19] heeft hem de rapporten toegestuurd. Hij heeft ze niet opgemaakt, maar hij wist wel van de constructie. Desgevraagd heeft [verdachte] nog verklaard dat het klopt dat hij er rekening mee moest houden dat er geknutseld werd. [90]
De rechtbank stelt voorop dat uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de analyserapporten valselijk zijn opgemaakt. Overigens betwist de verdediging dit ook niet. De vraag die aan de orde is, is of [verdachte] bij het valselijk opmaken van de analyserapporten betrokken is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat hij de analyserapporten zelf heeft opgemaakt of daaraan op enigerlei wijze een bijdrage heeft geleverd. Mogelijk zijn de analyserapporten in China opgemaakt, waarna deze aan [verdachte] zijn verstrekt, zoals hij zelf heeft verklaard. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in de weg aan een bewezenverklaring van het (medeplegen door [bedrijf 1] van het) valselijk opmaken van de analyserapporten.
Uit de e-mailwisseling tussen [verdachte] en [medewerker bedrijf 19] blijkt dat, na het blokkeren van de zending voor inspectie, op aandringen van [verdachte] naarstig werd gezocht naar mogelijkheden om de zending retour te sturen naar China. Uiteindelijk heeft [medewerker bedrijf 19] op 18 juni 2014 aan [verdachte] laten weten dat zal worden gedaan “alsof de vracht gediskwalificeerd is”, ofwel “te claimen dat de kwaliteit niet goed was”, aldus de verklaring van [verdachte] ter zitting. Diezelfde dag om 10.39 uur is uit naam van [bedrijf 1] via [medewerker bedrijf 20] aan [naam 12] bericht dat door
nadere analysesis gebleken dat de goederen niet aan de extra hoge kwaliteitseisen van [bedrijf 1] voldoen. Het gebruik van de woorden
nadere analysesduidt op analyses, neergelegd in analyserapporten. Het ligt ook voor de hand de gebrekkige kwaliteit van de zending aan de hand van analyserapporten te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze gang van zaken, gevoegd bij wat [verdachte] ter zitting in dit verband verder nog heeft verklaard, worden opgemaakt dat hij en [medewerker bedrijf 19] al op 18 juni 2014 het plan hadden opgevat een schijnconstructie op te tuigen waarin ter onderbouwing van de (zogenaamde) gebrekkige kwaliteit van de zending analyserapporten valselijk zouden worden opgemaakt.
De rechtbank concludeert dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen
[verdachte] en [medewerker bedrijf 19] uit China bij het valselijk opmaken van de analyserapporten, zulks met het oogmerk tot misleiding. [bedrijf 1] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan medeplegen van het valselijke opmaken van die rapporten.
Ook heeft [bedrijf 1] zich schuldig gemaakt aan het gebruik van de valselijk opgemaakte analyserapporten. Uit de e-mail van [verdachte] van 2 juli 2014 blijkt dat hij de analyserapporten heeft gebruikt als waren deze echt en onvervalst. De rechtbank acht het ten laste gelegde gebruik daarom eveneens bewezen, ook wat betreft het medeplegen door [bedrijf 1] . Bij het gebruik van de analyserapporten was immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medewerker bedrijf 19] in China.
Ten aanzien van het valselijk opmaken van de analyserapporten en het gebruik daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voortgezette handeling.
3.12
Proces-verbaal 83799 [91] (feit 5)
Vaststaande feiten:
[bedrijf 1] heeft op 14 december 2014 5.000 kilo Pyridaben 20% WP en 5.000 kilo Dimethomorph 50% WP gekocht van [bedrijf 23] Co. Ltd. [92] De goederen zijn per schip vervoerd van Shanghai naar Rotterdam met als consignee [bedrijf 22] . [93]
Op 19 januari 2015 heeft [verbalisant 3] van de NVWA een e-mail ontvangen die afkomstig was van de Douane Rotterdam. Bij de douane was die dag een container aangeleverd met 5.000 kilo Pyridaben 20% WP en 5.000 kilo Dimethomorph 50% WP. [94]
Op 20 januari 2015 heeft een controle van de container plaatsgevonden. [bedrijf 22] is gevraagd wat de uiteindelijke bestemming van de gewasbeschermingsmiddelen was. [95] Daarop werd geantwoord dat de uiteindelijke bestemming Kaohsiung was en dat de goederen na omlabeling zouden worden geladen in een Hapag container. [96] [bedrijf 22] is vervolgens telefonisch verzocht om de labels zoals die zouden worden gebruikt voor de omlabeling aan de NVWA te doen toekomen. [97]
De NVWA heeft via e-mail twee labels van [bedrijf 22] ontvangen. [98]
Het ene label betreft Dimethomorph 50% WP, bedoeld voor [bedrijf 2] in Kaoshiung. Op het label staat: “MANUFACTURED BY: [bedrijf 3] ” en “MADE IN HOLLAND”. Het andere label betreft Pyridaben 20% WP, eveneens bedoeld voor [bedrijf 2] in Kaoshiung. Op het label staat: “MANUFACTURED BY: [bedrijf 3] ” en “MADE IN HOLLAND”. Op beide labels staan het logo en de adres- en social mediagegevens van [bedrijf 1] . [99]
Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen in die zin dat [bedrijf 1] 20 etiketten Dimethomorph en 20 etiketten Pyridaben valselijk heeft doen opmaken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Erkend is dat ten onrechte op de labels was vermeld dat de goederen “manufactured by [bedrijf 3] ” en “made in Holland” waren. [bedrijf 1] werkte op dat moment, vanwege de inval die zij daarvóór had gehad, met verschillende nieuwe instructies. Dat was nog niet goed ingeregeld. Het vergissingskarakter van de fout dient niet tot strafbaarheid te leiden omdat geen oogmerk tot misleiding bestond. Daarnaast is geen sprake van een voltooid delict nu de voorbeeld-labels nooit zijn uitgedraaid of op enig product geplakt en dus niet zijn ‘opgemaakt’ in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Er is slechts sprake van ‘artwork’.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat [bedrijf 22] niet zijn misleid nu de labels niet zijn uitgedraaid dan wel geplakt. [bedrijf 1] had ook geen opzet op misleiding. De verdediging heeft daarnaast opgemerkt dat de inhoud van de labels voor [bedrijf 22] niet van belang zal zijn geweest. Bovendien wist [bedrijf 22] dat de producten net van het schip dat uit China kwam afkomstig waren en dat ze dus niet in Holland waren gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Valselijk opmaken etiketten
Op 4 november 2014 heeft [bedrijf 1] 5.000 kilo Pyridaben 20% WP en 5.000 kilo Dimethomorph 50% WP verkocht aan [bedrijf 2] in Taiwan. [100]
Op 30 december 2014 heeft [medeverdachte 1] documenten verstrekt aan [bedrijf 22] benodigd voor de verscheping van Rotterdam naar Kaohsiung. [bedrijf 22] is daarbij verzocht de goederen binnenkomend met m.s. “Matz Maersk” in ontvangst te nemen, bij te labelen en in dezelfde container naar Kaohsiung te verschepen. Bij de aangetekende brief zijn naast een aantal documenten ook labels gevoegd. [101]
Volgens de transportinstructie die [medeverdachte 1] naar [bedrijf 22] heeft gestuurd, moeten de pallets na binnenkomst worden voorzien van palletlabels. De pallets moeten per product aan vier zijden worden gelabeld. Als bijlagen bij de transportinstructie zijn onder meer gevoegd: 20 labels Pyridaben 20% en 20 labels Dimethomorph 50%. [102]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de labels heeft gemaakt en dat hij die per e-mail heeft doorgestuurd naar [bedrijf 22] . [103]
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 13 april 2023 verklaard dat het verwijt dat op de labels onjuiste informatie staat, terecht is. [104] Volgens hem is volgens een oude verkeerde mondelinge instructie gewerkt.
De rechtbank overweegt dat uit de vaststaande feiten en voornoemde bewijsmiddelen naar voren komt dat [bedrijf 1] 5.000 kilo Pyridaben 20% WP en 5.000 kilo Dimethomorph 50% WP heeft aangekocht bij [bedrijf 23] in China en heeft doorverkocht aan [bedrijf 2] in Taiwan. De goederen zijn verscheept naar Rotterdam, waar [bedrijf 22] de goederen in ontvangst zou nemen en zou “bijlabelen”. [bedrijf 22] heeft daartoe etiketten/labels ontvangen van [bedrijf 1] waarop stond dat de goederen waren geformuleerd/geproduceerd door [bedrijf 1] en gemaakt in Holland. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de labels had gemaakt.
De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat [bedrijf 1] de etiketten/labels valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat de etiketten niet waren geprint en/of geplakt er niet aan in de weg staat dat kan worden bewezen dat deze valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank merkt hierbij overigens nog op dat de verdediging er kennelijk aan voorbij gaat dat de etiketten door [medeverdachte 1] naar [bedrijf 22] zijn gestuurd met het verzoek deze te gebruiken op de pallets met producten. Daarmee is de fase van ‘artwork’ naar het oordeel van de rechtbank sowieso voorbij.
Oogmerk van misleiding
Betwist wordt dat [bedrijf 1] het oogmerk tot misleiding heeft gehad.
In het dossier is een e-mail van [verdachte] aangetroffen van 20 oktober 2014. De e-mail bevat de volgende tekst:
“OK [medewerker bedrijf 2] , many thanks for your repeating inquiry here; (…)
As you know, we are very much controlled now by our government (they are checking our orders for 5 years, also and especially Taiwan), so we must make good arrangements for this order.
Goods will be shipped from Rotterdam to Taiwan.
As usual we can provide a certificate of origin/provenance from Holland
For the markings we should make clear arrangements. [naam 2] will follow-up on this with you.” [105]
Op 5 november 2014 heeft [medeverdachte 1] een e-mail gestuurd aan [naam 16] , de rechtbank begrijpt [naam 16] van [bedrijf 23] . Hij heeft daarin aan haar gevraagd: “Is it possible to leave the CN out of the UN mark?
For example 13H4/Y/0805/321907/3600/1050. Instead of 13H4/Y/0805/CN/321907/3600/1050.
Other suppliers did and do this for us before.”
Op 6 november 2014 heeft [naam 16] onder meer geantwoord dat de overheid streng controleert op “UN/CN marks on the outer bag and other details”. Verder heeft [naam 16] aangegeven: “We cannot force the factory to change their bag supplier after all our special request is not legal. I do believe there is less and less supplier who want to take risk to do illegal way”. [106]
[medeverdachte 1] heeft op dezelfde dag een e-mail gestuurd naar [naam 16] waarin onder meer staat: “We discussed the CN issue with our client and when there is no save way than we should leave it on the bags”. [107]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de labels naar [bedrijf 22] heeft gestuurd met de bedoeling dat zij zouden zorgen voor het bevestigen van de labels aan de pallets van de betreffende zending. [108]
Vast staat dat de goederen uit China kwamen en dat [bedrijf 1] dus niet zelf de producent was. Met [bedrijf 23] is contact geweest om de letters CN, kenmerk voor China, uit het UN-kenmerk weg te laten. Met Chan, de rechtbank begrijpt de vertegenwoordiger van [bedrijf 2] in Taiwan, is besproken hoe de levering van de goederen het best kon worden georganiseerd. Daarbij heeft [verdachte] gezegd dat kon worden gezorgd voor een certificaat van oorsprong uit Holland, hetgeen dus niet overeenstemt met China als werkelijk land van herkomst. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft [medeverdachte 1] de etiketten gemaakt. Op de etiketten staat dat de producten door [bedrijf 1] zijn geformuleerd/geproduceerd en in Holland zijn gemaakt. Anders dan [verdachte] wil doen geloven, acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van een vergissing of een verkeerd toegepaste instructie. Uit de voormelde
e-mails blijkt dat het de bedoeling was te doen voorkomen dat de producten door [bedrijf 1] in Nederland waren geformuleerd/geproduceerd. Er is daarmee sprake van een doelbewuste handeling van [bedrijf 1] . Het verweer dat het oogmerk tot misleiding ontbreekt, wordt gelet hierop verworpen.
Ten laste gelegde periode
Ten laste is gelegd dat het valselijk opmaken van de etiketten zou hebben plaatsgevonden in de periode van 30 december 2014 tot en met 21 januari 2015. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de etiketten op 30 december 2014 naar [bedrijf 22] zijn verstuurd. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat de etiketten omstreeks 30 december 2014 valselijk zijn opgemaakt. Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat bij het valselijk opmaken van de etiketten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] enerzijds en een persoon/personen buiten [bedrijf 1] anderzijds, dient vrijspraak te volgen van het ten laste gelegde medeplegen door [bedrijf 1] .
3.13
Opzet
[bedrijf 1] wist als professionele markpartij dat de in de zaaksdossiers 3A, 3B, 4 en 7 aan de orde zijnde gewasbeschermingsmiddelen geen toelating hadden in Nederland. Niettemin heeft [verdachte] de gewasbeschermingsmiddelen op de markt gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] daarmee opzettelijk in strijd met het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van de Wgb gehandeld.
3.14
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van [bedrijf 1]
De rechtbank overweegt dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat [bedrijf 1] handelde (en nog steeds handelt) in onder andere gewasbeschermingsmiddelen. De aan- en verkoop en levering van deze middelen, het opmaken van de daarbij horende documenten en de communicatie met zakelijke relaties passen daarom in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] en zijn het bedrijf dienstig geweest.
[verdachte] heeft verklaard dat hij het beleid bepaalde en de dagelijkse leiding had als het ging om de gewasbeschermingsmiddelen. Shipping managers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden door hem aangestuurd. [verdachte] was globaal op de hoogte van alle werkzaamheden. [109] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in dienst is van [bedrijf 1] en zich bezig heeft gehouden met het verwerken van orders. Dat bestaat uit het op orde maken van documenten ten behoeve van de verscheping en het onderhouden van contacten met klanten. Hij kreeg zijn opdrachten van
[verdachte] . [110]
De rechtbank heeft in het voorgaande een aantal relevante e-mails uit de diverse zaaksdossiers opgenomen. Dit zijn e-mails van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Via die e-mails hebben zij contact gehad met onder meer leveranciers, klanten en expediteurs over de aankoop, verkoop en levering van goederen. Deze e-mails werden verstuurd vanuit
e-mailboxen van [bedrijf 1] , met vermelding van de naam ‘ [bedrijf 1] ’ in de ondertekening. Op bij deze e-mails gevoegde bijlagen, zoals invoices en transportinstructies, stonden het logo en de adresgegevens van [bedrijf 1] . [111]
De rechtbank concludeert dan ook dat de opzettelijke gedragingen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] , waaronder ook het (in een aantal zaaksdossiers) te bewijzen medeplegen met personen buiten [bedrijf 1] en (in een van de zaaksdossiers te bewijzen) doen plegen door personen buiten [bedrijf 1] , redelijkerwijs aan [bedrijf 1] kunnen worden toegerekend omdat die gedragingen in de sfeer van [bedrijf 1] plaatsvonden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat [bedrijf 1] :
  • meerdere keren al dan niet samen met een ander of anderen zonder toelating gewasbeschermingsmiddelen op de markt heeft gebracht;
  • meerdere keren al dan niet samen met een ander of anderen stukken valselijk heeft opgemaakt dan wel valselijk heeft doen opmaken;
  • meerdere keren al dan niet samen met een ander gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte stukken.
3.15
Feitelijk leiding geven dan wel opdracht geven door [verdachte]
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van een rechtspersoon moet niet uitsluitend de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon worden bekeken en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij moet worden geacht aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Dit kan actief en effectief gedrag zijn dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is. Het gedrag kan ook bestaan uit het leveren van een bepaalde bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van initiatief. Ook een meer passieve rol kan onder omstandigheden leiden tot het oordeel dat sprake is van feitelijk leidinggeven als daardoor de verboden gedragingen zijn bevorderd. In het bijzonder kan dat het geval zijn bij de verdachte die, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen. In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
In de ten laste gelegde periode was [verdachte] – via [bedrijf 1] – een van de bestuurders van [bedrijf 1] . [verdachte] heeft verklaard dat hij zich binnen [bedrijf 1] bezig hield met de gewasbeschermingsmiddelen. Hij deed de registraties en de commerciële contacten. [verdachte] handelde de in- en verkoop af en bepaalde de voorwaarden waaronder dat gebeurde. Die informatie gaf hij dan door aan één van de shipping managers, te weten [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] . Zij handelden op zijn instructie en [verdachte] was eindverantwoordelijk. Hij wist van alle transacties. [112]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij opdrachten van [verdachte] kreeg. Dat gebeurde schriftelijk door middel van een door [verdachte] aangelegd dossier. [113]
De rechtbank overweegt dat [verdachte] niet alleen juridisch (mede-)verantwoordelijk was voor de gang van zaken binnen het bedrijf, maar ook wat betreft de dagelijkse gang van zaken stuurde hij zijn medewerkers actief aan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] handelden volgens zijn instructies en hij wist van alle transacties. Dit, in combinatie met de eerdere overwegingen van de rechtbank over de invulling van het opzet en de opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot de zaaksdossiers waarin de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] opzet heeft gehad op de verboden gedragingen van [bedrijf 1] .
De rechtbank concludeert dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van [bedrijf 1] .

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
[bedrijf 1] op nader te noemen data
/datum, in
/opna te noemen plaats
(en)/gemeente
(n),
(Zaak 2)
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 maart 2013 tot en met 13 maart 2013, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een gewasbeschermingsmiddel, te weten:
- 2007 kg Rondos 750 WG, althans een hoeveelheid Rondos 750 WG, en/of
(Zaak 3A)
op één of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 oktober 2012,
althans in de maand oktober 2012,in de gemeente Rotterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met anderen,
althans een ander, althans alleen,opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben
/heeft[bedrijf 1] , en
/ofhaar mededader
(s
), een gewasbeschermingsmiddel, te weten:
- 600 kg Imidacloprid 70% WDG,
althans een hoeveelheid Imidacloprid 70% WDG,
en
/of
(Zaak 3B)
op één of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van
(A)15 mei 2012 tot en met 8 juni 2012,
althans in de maand mei 2012,en
/of
(B)6 juni 2012 tot en met 4 juli 2012,
althans in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 juli 2012,
in de gemeente Rotterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
anderen, althanseen ander,
althans alleen,opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben
/heeft[bedrijf 1] , en
/ofhaar mededader
(s),
(een)gewasbeschermingsmiddel
(en
), te weten:
(A)250 kg Imidacloprid 70% WDG,
althans een hoeveelheid Imidacloprid 70% WDG,en
/of
(B)1200 lt Oxamyl 24% w/v SL,
althans een hoeveelheid Oxamyl 24% w/v SL,en
/of
(Zaak 4)
op
of omstreeks16 december 2013,
althans in de maand december 2013, in de gemeente Rotterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen,opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers,
hebben/heeft [bedrijf 1] ,
en/of haar mededader(s), (een)gewasbeschermingsmiddel
(en
), te weten:
- 33000 lts Hydrogen Cyanamide 520 gr/lt,
althans een hoeveelheid Hydrogen Cyanamide 520 gr/lt,en
/of
- 1000 kgs Tribenuron Methyl 75% wg,
althans een hoeveelheid Tribenuron Methyl 75% wg, en/of
(Zaak 5)
op of omstreeks 16 april 2014, althans in de maand april 2014, in de gemeente Barneveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een) gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 2400 lt Deltamethrin 2.5 % EC, althans een hoeveelheid Deltamethrin 2.5 % EC, en/of
(Zaak 6)
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een)
gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 127,200 lt Stargezan 500 SC, althans een hoeveelheid Stargezan 500 SC, en/of
- 200 kg Eklat 750 WG, althans een hoeveelheid Eklat 750 WG, en/of
op de markt gebracht, terwijl die middelen
/dat middeltoen niet in Nederland, als betrokken lidstaat, overeenkomstig de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad waren
/wastoegelaten,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar
tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen 'gewasbeschermingsmiddel' en 'op de markt brengen' zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
2
[bedrijf 1] op nader te noemen data/datum, in/op na te noemen plaats
(en
)/gemeente
(n
),
(Zaak 1)
op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 november 2013 tot en met 30 april 2014, in de gemeente Doetinchem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
A. een (export)verklaring in de Engelse taal op papier dat aan het hoofd voorzien is van de aanduiding “CTGB” (dossierpagina 627), en/of
B. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 17 maart 2014
(dossierpagina 684), en
/of
C. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 17 maart 2014
(dossierpagina 685), en
/of
D. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 1 maart 2014
(dossierpagina 686), en
/of
E. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 1 maart 2014
(dossierpagina 687),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt
en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heeft[bedrijf 1] , en
/ofhaar mededader
(s),
(telkens
)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. in/op die (export)verklaring vermeld of doen vermelden dat het product AZOXYSTROBIN door [bedrijf 3] te Barneveld (Nederland) onder de merknaam [merknaam 1] is vervaardigd, en/of die (export)verklaring voorzien of doen voorzien van een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van [directeur Ctgb] , en/of
B. in/op dat certificate of origin vermeld
of doen vermeldendat het in het certificaat omschreven product was vervaardigd door [bedrijf 3] te Barneveld (Holland) en
/ofvan Nederlandse oorsprong/herkomst is, en
/of
C. in/op dat certificate of origin vermeld
of doen vermeldendat het in het certificaat omschreven product was vervaardigd door [bedrijf 3] te Barneveld (Holland) en
/ofvan Nederlandse oorsprong/herkomst is, en
/of
D. in/op dat certificate of origin vermeld
of doen vermeldendat het in het certificaat omschreven product van Nederlandse oorsprong/herkomst is, en
/of
E. in/op dat certificate of origin vermeld
of doen vermeldendat het in het certificaat omschreven product was vervaardigd door [bedrijf 3] te Barneveld (Holland) en
/ofvan Nederlandse oorsprong/herkomst is, en
/of
(Zaak 4)
op
of omstreeks17 december 2013
(A, B en C)in de gemeente Doetinchem en/of in de gemeente Spijkenisse,
in elk geval in Nederland,
en/of op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2013 tot en met 16 december 2013 (D), in de gemeente Doetinchem of (elders) in Nederland en/of in de Volksrepubliek China,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
A. een factuur/invoice, genummerd 20138327-A, gedateerd 17 december 2013, geadresseerd aan [bedrijf 12] te Italië
(dossierpagina 1156), en
/of
B. een CMR vrachtbrief, genummerd 03313837
(dossierpagina 1153), en
/of
C. een CMR vrachtbrief, genummerd 03313838
(dossierpagina 1154),
en/of
D. een etiket voor het product “Tiber Star”, opgesteld in de Italiaanse taal (dossierpagina 1158),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heeft[bedrijf 1] , en/of haar mededader
(s),
(telkens
)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. op/in die factuur/invoice vermeld
en/of doen vermeldendat aan de geadresseerde
waren/was/werd
(en
)geleverd het product “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20 (blue coloured)” en
/ofhet product “Express SX x 0.010”, en
/of
B. in/op die CMR vrachtbrief
vermeld en/ofdoen vermelden als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20” en
/of“Express SX x 0.010”, en
/of
C. in/op die CMR vrachtbrief
vermeld en/ofdoen vermelden als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20”,
en/of
D. in/op (de tekst van) dat etiket vermeld en/of doen vermelden “Officine di produzione: [bedrijf 1] – Doetichem (Olanda)’’, en
/of
(Zaak 6)
op
of omstreeks23 oktober 2013 (A) en
/of7 maart 2013 (B) in de gemeente Barneveld en/
of(elders) in Nederland
en/of op 10 december 2013 (C en D) in de gemeente Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
A. een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 23 oktober 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3]
(dossierpagina 1600), en
/of
B. een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 7 maart 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3]
(dossierpagina 1631),
en/of
C. acht, althans een of meer, factu(u)r(en)/invoice(s), respectievelijk genummerd S2210113 (dossierpagina 1622), S2260113 (dossierpagina 1601), S2250113 (dossierpagina 1630), S2240113 (dossierpagina 1606), S2230113 (dossierpagina 1612), S2220113 (dossierpagina 1618), S2280113 (dossierpagina 1594) en S2270113 (dossierpagina 1586), en/of
D. acht, althans een of meer (digitale) aanvragen tot afgifte van een EG certificaat van oorsprong, respectievelijk genummerd 82913 (dossierpagina’s 1584/1585), 82914 (dossierpagina’s 1590/1591), 82915 (dossierpagina’s 1596/1597), 82916 (dossierpagina’s 1602/1603), 82917 (dossierpagina’s 1608/1609), 82918 (dossierpagina’s 1614/1615), 82919 (dossierpagina’s 1620/1621) en 82920 (dossierpagina’s 1626/1627),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt
en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken
of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heeft[bedrijf 1] , en/of haar mededader
(s),
(telkens
)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. in/op die leveranciersverklaring in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” vermeld
of doen vermelden“EU (Nederland)”, en
/of
B. in/op die leveranciersverklaring in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” vermeld
of doen vermelden“EU (Nederland)”,
en/of
C. in/op die factu(u)r(en)/invoices (telkens) in de rubiek “Country of origin” vermeld of doen vermelden “The Netherlands”, en/of
D. in/op die aanvragen (telkens) in rubriek 3 “Land van oorsprong (Europese Gemeenschap of betrokken land van oorsprong)” vermeld of doen vermelden “NETHERLANDS (EUROPEAN COMMUNITY)”, en
/of
(Zaak 6)
op of omstreeks 23 oktober 2013 (A) en/of 7 maart 2013 (B) in de gemeente Barneveld en/of (elders) in Nederland en/ofop 10 december 2013
(C en D)in de gemeente Doetinchem,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 23 oktober 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3] (dossierpagina 1600), en/of
B. een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 7 maart 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3] (dossierpagina 1631), en/of
C. acht
, althans een of meer,factu
(u)r
(en
)/invoice
(s
), respectievelijk genummerd S2210113
(dossierpagina 1622), S2260113
(dossierpagina 1601), S2250113
(dossierpagina 1630), S2240113
(dossierpagina 1606), S2230113
(dossierpagina 1612), S2220113
(dossierpagina 1618), S2280113
(dossierpagina 1594)en S2270113
(dossierpagina 1586), en
/of
D. acht
, althans een of meer(digitale) aanvragen tot afgifte van een EG certificaat van oorsprong, respectievelijk genummerd 82913
(dossierpagina’s 1584/1585), 82914
(dossierpagina’s 1590/1591), 82915
(dossierpagina’s 1596/1597), 82916
(dossierpagina’s 1602/1603), 82917
(dossierpagina’s 1608/1609), 82918
(dossierpagina’s 1614/1615), 82919
(dossierpagina’s 1620/1621)en 82920
(dossierpagina’s 1626/1627),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt
en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken
of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers
hebben/heeft [bedrijf 1] ,
en/of haar mededader(s),
(telkens
)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. in/op die leveranciersverklaring in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” vermeld of doen vermelden “EU (Nederland”, en/of
B. in/op die leveranciersverklaring in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” vermeld of doen vermelden “EU (Nederland”, en/of
C. in/op die factu
(u)r
(en
)/invoices
(telkens
)in de rubiek “Country of origin” vermeld
of doen vermelden“The Netherlands”, en
/of
D. in/op die aanvragen
(telkens
)in rubriek 3 “Land van oorsprong (Europese Gemeenschap of betrokken land van oorsprong)” vermeld
of doen vermelden“NETHERLANDS (EUROPEAN COMMUNITY)”, en
/of
(Zaak 7)
op één
of meertijdstip
penin
of omstreeksde periode van 25 mei 2014 tot en met 2 juli 2014, in de gemeente Doetinchem,
althans in Nederlanden/of in de Volksrepubliek China, tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander,
althans alleen,een viertal,
althans een of meer,testrapport
(en
)/analyserapport
(en
), te weten de rapportages met het briefhoofd van SGS-CSTC Standards Technical Services (Shanghai) Co.,Ltd, genummerd MNT141400SH_1 en
/ofgenummerd MNT141400SH_2 en
/ofgenummerd MNT141400SH_3 en
/ofgenummerd
MNT141400SH_4
(dossierpagina’s 1816 tot en met 1819),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt
en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken
of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heeft[bedrijf 1] , en/of haar mededader
(s),
(telkens
)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
(telkens)vermeld
en/of doen vermeldendat op de in de rapportage vermelde datum een in die rapportage beschreven monster was aangeleverd aan SGS-CSTC Standards Technical Services(Shanghai) Co.,Ltd en
/ofdat het beschreven monster in de in die rapportage genoemde periode was onderzocht/getest en
/ofdat het verrichte onderzoek de in die rapportage genoemde bevindingen had opgeleverd en
/ofdie rapportage voorzien van een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van een tot ondertekening namens SGS-CSTC Standards Technical
Services(Shanghai) Co.,Ltd bevoegde persoon, althans een valse handtekening
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar
tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
3
[bedrijf 1] op nader te noemen data/datum, in/op na te noemen plaats
(en
)/gemeente
(n
),
(Zaak 4)
op één
of meertijdstip
penin of omstreeks de periode van 17 december 2013 tot en met 18 december 2013, in
de gemeente Doetinchem en/ofde gemeente Spijkenisse
en/of de gemeente Ede en/of (elders) in Nederland en/of in de Volksrepubliek China, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van:
- een CMR vrachtbrief, genummerd 03313837
(dossierpagina 1153), en
/of
- een CMR vrachtbrief, genummerd 03313838
(dossierpagina 1154),
en/of
- etiketten voor het product “Tiber Star”, opgesteld in de Italiaanse taal (dossierpagina 1158),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als
waren/was deze
(n)echt en onvervalst,
bestaande die valsheid van die CMR
vrachtbrief/vrachtbrieven
(telkens)daarin dat:
- in/op die CMR vrachtbrief genummerd 03313837 opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20” en
/of“Express SX x 0.010”, en
/of
- in/op die CMR vrachtbrief genummerd 03313838 opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20”,
en/of
- in/op (de tekst van) die etiketten opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld en/of doen vermelden “Officine di produzione: [bedrijf 1] – Doetichem (Olanda)”,
en bestaande dat gebruik van die CMR
vrachtbrief/vrachtbrieven
(telkens
)hierin dat [bedrijf 1] , en/of haar mededader
s, deze
heeft/hebben
uitgereikt en/ofdoen uitreiken,
althans ter beschikking gesteld of doen stellen,aan de chauffeurs van de vrachtwagens die in opdracht van haar, [bedrijf 1] , en/of haar mededader
s, goederen transporteerden en afleverden in Italië,
en/of
bestaande dat gebruik van die etiketten telkens daarin dat deze waren geplakt, althans aangebracht, op sachets van door haar, verdachte, en/of haar mededaders, aan een afnemer uit Italië geleverd product,en
/of
(Zaak 6)
op één of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 8 oktober 2013 tot en met 10 december 2013, in de gemeente Doetinchem
en/of de gemeente Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens
)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van:
- een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 23 oktober 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3]
(dossierpagina 1600), en
/of
- een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 7 maart 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3]
(dossierpagina 1631), en
/of
- acht
, althans een of meer,factu
(u)r
(en
)/invoice
(s
), respectievelijk genummerd S2210113
(dossierpagina 1622), S2260113
(dossierpagina 1601), S2250113
(dossierpagina 1630), S2240113
(dossierpagina 1606), S2230113
(dossierpagina 1612), S2220113
(dossierpagina 1618), S2280113
(dossierpagina 1594)en S2270113
(dossierpagina 1586),
en/of
- 6360, althans een of meer, labels/etiketten betreffende een product aangeduid als “Stargezan” en/of 200 labels/etiketten betreffende een product aangeduid als “Eklat” en/of “Eclat”,

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als
waren/was deze
(n)echt en onvervalst, bestaande die valsheid daarin dat:
- in/op die leveranciersverklaring
(en
) (telkens
)in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld “EU (Nederland)”, en
/of
- in/op die factu
(u)r
(en
)/invoices
(telkens
)in de rubiek “Country of origin” opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld “The Netherlands”,
en/of
- in/op die labels/etiketten (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld dat [bedrijf 1] de producent van het product was,
en bestaande dat gebruik van die leveranciersverklaringen en
/ofdie factu
(u)r
(en
)/invoices
(telkens
)hierin dat [bedrijf 1] ,
en/of haar mededaders,deze heeft
/hebbenovergelegd aan, althans doen toekomen aan, de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland te Arnhem
en/of bestaande dat gebruik van die labels/etiketten telkens daarin dat deze waren
geplakt, althans aangebracht, op jerrycans van door haar, verdachte, en/of haar mededaders, aan een afnemer uit Oekraïne geleverd product, en
/of
(Zaak 7)
op
of omstreeks2 juli 2014, in de gemeente Doetinchem
en/of te Antwerpen (Koninkrijk België) en/of te Brussel (Koninkrijk België) en/of (elders) in Nederland en/of het Koninkrijk België,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals
of vervalstdocument, te weten een viertal,
althans een of meer,testrapport
(en
)/analyserapport
(en
), te weten de rapportages met het briefhoofd van SGS-CSTC Standards Technical Services (Shanghai) Co., Ltd, genummerd MNT141400SH_1 en
/ofgenummerd MNT141400SH_2 en
/ofgenummerd MNT141400SH_3 en
/ofgenummerd MNT141400SH_4
(dossierpagina’s 1816 tot en met 1819),

(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als
waren/was deze
(n)echt en onvervalst,
bestaande die valsheid daarin dat in/op die testrapport
(en
)/analyserapport
(en
) (telkens
)opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld dat op de in de rapportage vermelde datum een in die rapportage beschreven monster was aangeleverd aan SGS-CSTC Standards Technical Services(Shanghai) Co. Ltd en
/ofdat het beschreven monster in de in die rapportage genoemde periode was onderzocht/getest en
/ofdat het verrichte onderzoek de in die rapportage genoemde bevindingen had opgeleverd en
/ofdie rapportage voorzien van een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van een tot ondertekening namens SGS-CSTC Standards Technical Services(Shanghai) Co. Ltd bevoegde persoon, althans een valse handtekening,
en bestaande dat gebruik van die testrapport
(en
)/analyserapport
(en
) (telkens
)hierin dat [bedrijf 1] , en/of haar mededader
s,deze
(per e-mail
) heeft/hebben overgelegd aan, althans doen toekomen aan, [naam 12] , inspecteur van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te Brussel (Koninkrijk België),
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar
tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
4 primair
(zaak 7)
[bedrijf 1]
op één of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van 26 mei 2014 tot en met 19 juni 2014, in Doetinchem,
althans in Nederlanden
/ofin Antwerpen (België),
althans in België,tezamen en in vereniging met
anderen, althanseen ander,
althans alleen,opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben
/heeft[bedrijf 1] en/of haar mededader
(s),
(een)gewasbeschermingsmiddel
(en
), te weten:
- 1500 L Oxamyl 24% w/v SL,
althans een hoeveelheid Oxamyl 24% w/v SL,en
/of
- 1000 KG Tebuconazole 25% WDG,
althans een hoeveelheid Tebuconazole 25% WDG,en
/of
- 2000 KG Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP,
althans een hoeveelheid Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP,en
/of
- 500 L Esfenvalerate 2.5% w/v EC,
althans een hoeveelheid Esfenvalerate 2.5% w/v EC,
op de markt gebracht, terwijl die middelen
/dat middeltoen niet in Nederland en
/ofBelgië, als betrokken lidstaat, overeenkomstig de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad waren
/wastoegelaten,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar
tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen 'gewasbeschermingsmiddel' en 'op de markt brengen' zijn
gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
5 primair
(Proces-verbaal nummer 83799)
[bedrijf 1]
in ofomstreeks
de periode van30 december 2014
tot en met 21 januari 2015, in de gemeente Doetinchem
en/of te Rhoon (gemeente Albrandswaard) en/of in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer hierna te omschrijven label
(s
)/etiket
(ten
)
(elk
)zijnde een geschrift om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt
en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datlabel
(s
)/etiket
(ten
)als echt en onvervalst
te gebruiken ofdoor een of meer anderen te doen gebruiken,
bestaande dat valselijk opmaken uit het opzettelijk in strijd met de waarheid:
- in/op 20 stuks
, althans een of meer,labels/etiketten voorzien van de aanduiding [bedrijf 1] en haar bedrijfslogo, betreffende een product omschreven als “DIMETHOMORPH 50% WP”
(PV pagina 71/ DOC-038), in de Engelse taal
(doen)vermelden dat het op die labels/etiketten beschreven product was geproduceerd door [bedrijf 3] en
/ofopzettelijk in strijd met de waarheid was voorzien van de aanduiding “Made in Holland”, en
/of
- in/op 20 stuks
, althans een of meer,labels/etiketten voorzien van de aanduiding [bedrijf 1] en haar bedrijfslogo, betreffende een product omschreven als “PYRIDABEN 20% WP”
(PV pagina 72/ DOC-039), in de Engelse taal
(doen)vermelden dat het op die labels/etiketten beschreven product was geproduceerd door [bedrijf 3] en
/ofopzettelijk in strijd met de waarheid was voorzien van de aanduiding “Made in Holland”,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar
tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank merkt in dit verband op dat in de tenlastelegging steeds “zij, verdachte,” is vermeld, waar [bedrijf 1] werd bedoeld. De rechtbank heeft dit aangemerkt als een kennelijke verschrijving en “zij, verdachte,” steeds vervangen door “ [bedrijf 1] ”.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feiten 2 en 3:
ten aanzien van de CMR’s, genummerd 03313837 en 03313838:
de voortgezette handeling van
medeplegen van het doen plegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de leveranciersverklaringen gedateerd respectievelijk 7 maart 2013 en
23 oktober 2013 en de test/analyserapporten:
de voortgezette handeling van
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de invoices respectievelijk genummerd S2210113, S2260113, S2250113, S2240113, S2230113, S2220113, S2280113 en S2270113:
de voortgezette handeling van
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
voor het overige ten aanzien van feit 2:
ten aanzien van de certificates of origin genummerd 201499059 en gedateerd 1 en 17 maart 2014:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de factuur/invoice genummerd 20138327-A:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van de aanvragen tot afgifte van een EG certificaat genummerd 82913, 82914, 82915, 82916, 82917, 82918, 82919 en 82920:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 4 primair:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 5:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Standpunt van het OM
De officieren van justitie hebben gewezen op artikel 72 van de Verordening, waarin is bepaald dat de sancties op de vastgestelde inbreuken op de Verordening doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn. Zij hebben verder naar voren gebracht dat het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen risico’s met zich kan brengen voor mens, dier en milieu. [bedrijf 1] heeft ruim 7000 kilo en bijna 166.000 liter gewasbeschermingsmiddel zonder toelating op de markt gebracht. Daarnaast is sprake van valsheid in geschrift.
Er is rekening gehouden met het feit dat [verdachte] geen strafblad heeft en met de overschrijding van de redelijke termijn. In verband met dat laatste geldt dat sprake is van complexe regelgeving en dat het opsporingsteam voortvarendheid heeft betracht, maar dat de vervolgingsbeslissing lang op zich heeft laten wachten en er door Covid vertraging is opgetreden bij het verhoren van getuigen.
Alles overziend hebben de officieren van justitie gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen die volgens het OM op de markt is gebracht, niet klopt. Voorts zijn na 2014 door [verdachte] en zijn zoon veel veranderingen doorgevoerd binnen het bedrijf en zijn er bij de vele inspecties geen overtredingen meer geconstateerd. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat de redelijke termijn ruimschoots is overschreden en dat dit onvoldoende tot uiting komt in de strafeis. De lange duur van de procedure heeft een zware wissel getrokken op [verdachte] . Het dient geen enkel doel om hem nu nog een gevangenisstraf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van [verdachte] , waaronder de omstandigheid dat sprake is van een blanco strafblad.
[bedrijf 1] heeft zich schuldig gemaakt aan het op grote schaal op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen die niet in Nederland waren toegelaten. Daarnaast heeft [bedrijf 1] zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, het doen plegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van een vals geschrift. [bedrijf 1] handelde daarbij in meerdere gevallen samen met de verkopers dan wel de kopers van de betreffende gewasbeschermingsmiddelen dan wel bedrijven waar een zakelijke relatie mee bestond. [verdachte] heeft feitelijk leiding gegeven aan het handelen van [bedrijf 1] .
[verdachte] heeft als bestuurder en (indirect) mede-eigenaar van [bedrijf 1] puur uit financieel gewin gehandeld. Daarbij ging het niet alleen om de bewezen verklaarde orders, maar ook het zekerstellen van toekomstige transacties met bepaalde zakelijke relaties is een overweging geweest. Men wilde koste wat kost klanten tevreden houden. Het laten doorgaan van transacties was klaarblijkelijk belangrijker dan het voldoen aan wet- en regelgeving. Met dat doel zijn meerdere stukken valselijk opgemaakt. Door het handelen van [bedrijf 1] is een forse hoeveelheid, namelijk 4.850 kilo en 36.200 liter, aan niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op de markt gebracht. Dit levert risico’s en gevaren op voor mens, dier en milieu. Het is niet voor niets dat, ook in Europees verband, strenge regels zijn opgesteld voor toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Zeker ook [bedrijf 1] en haar bestuurder zijnde [verdachte] , professionele spelers, hadden zich moeten houden aan deze regels. Daarbij komt dat het in het verkeer brengen van valselijk opgemaakte stukken het vertrouwen schaadt dat men in het zakelijk verkeer in stukken (als waarop de bewezenverklaarde feiten zien) moet kunnen stellen. [verdachte] had dit moeten weten.
Gezien de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend. De rechtbank betrekt bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf in strafmatigende zin dat sprake is van samenhang tussen een aantal van de bewezenverklaarde feiten. Bovendien wil de rechtbank wel aannemen dat er onder leiding van [verdachte] veranderingen zijn doorgevoerd in de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] . Er zijn ook geen aanwijzingen dat er nog altijd sprake is van illegale praktijken. Ook ziet de rechtbank onder ogen dat de strafzaak een grote impact heeft gehad en nog heeft op het (privé-)leven van [verdachte] en zijn gezin, zeker nu de zaak al een behoorlijk aantal jaren loopt. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden zonder meer passend zou zijn geweest als de redelijke termijn niet zou zijn geschonden. Over de schending van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende.
De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Ingeval van overschrijding van de redelijke termijn is vermindering van de op te leggen straf de aangewezen sanctie. De duur van de redelijke termijn is blijkens vaste jurisprudentie mede afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, waaronder begrepen de gelijktijdige berechting van meerdere zaken tegen een verdachte. Ook andere omstandigheden kunnen verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 18 januari 2016, de datum waarop [verdachte] in verzekering is gesteld en zijn eerste verhoor als [verdachte] heeft plaatsgevonden. Tussen die datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna
7,5 jaar. Er is onderzoek gedaan naar een behoorlijk aantal onder [bedrijf 1] aangetroffen orders en het einddossier is op 26 april 2016 afgerond. Het ging (deels) om ingewikkelde regelgeving en er is sprake geweest van een omvangrijke regiefase. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat voor de redelijke termijn een langere termijn dan twee jaar in acht wordt genomen. Maar zelfs met dat uitgangspunt is de redelijke termijn fors overschreden, voornamelijk door omstandigheden waar de verdediging geen invloed op heeft gehad. Zo heeft het na afronding van het einddossier tot 27 augustus 2019 geduurd voordat het OM een vordering tot het beleggen van een regiebijeenkomst heeft ingediend bij het kabinet van de rechter-commissaris en het OM daarmee, naar eigen zeggen, de vervolgingsbeslissing nam. Van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen is niet gebleken. Verder is door Covid vertraging ontstaan bij het verhoren van getuigen door de rechter-commissaris en de planning van de zaak door de rechtbank.
De rechtbank zal, gelet op de omvang van het onderzoek en de complexiteit van het dossier uitgaan van een redelijke termijn van 3,5 jaar. Daarmee is in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van bijna vier jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan [verdachte] , dient dit gecompenseerd te worden door verkorting van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een minder zware strafmodaliteit doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Concluderend acht de rechtbank passend en geboden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een zogenoemde ‘stok achter de deur’ in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel, ook nu [verdachte] binnen afzienbare tijd zijn werkzaamheden als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] zal overdragen aan [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan waarvan de officieren van justitie bij het formuleren van de eis zijn uitgegaan. Mede hierom komt de rechtbank tot een oplegging van een lagere straf dan de officieren van justitie hebben geëist.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat [verdachte] in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- artikelen 47, 51, 56, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
- artikel 28 van de Verordening (EG) Nr. 1107/2009.
Deze voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Wasmann, voorzitter, mr. K.A.M. van Hoof en
mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en
mr. M.C. Korevaar, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2023.
Bijlage
Tenlastelegging
1
[bedrijf 1] op nader te noemen data/datum, in/op na te noemen plaats(en)/gemeente(n),
(Zaak 2)
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 maart 2013 tot en met 13 maart 2013, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een gewasbeschermingsmiddel, te weten:
- 2007 kg Rondos 750 WG, althans een hoeveelheid Rondos 750 WG, en/of
(Zaak 3A)
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 oktober 2012, althans in de maand oktober 2012, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een gewasbeschermingsmiddel, te weten:
- 600 kg Imidacloprid 70% WDG, althans een hoeveelheid Imidacloprid 70% WDG,
en/of
(Zaak 3B)
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van
(A) 15 mei 2012 tot en met 8 juni 2012, althans in de maand mei 2012, en/of
(B) 6 juni 2012 tot en met 4 juli 2012, althans in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 juli 2012,
in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een) gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
(A) 250 kg Imidacloprid 70% WDG, althans een hoeveelheid Imidacloprid 70% WDG, en/of
(B) 1200 lt Oxamyl 24% w/v SL, althans een hoeveelheid Oxamyl 24% w/v SL, en/of
(Zaak 4)
op of omstreeks 16 december 2013, althans in de maand december 2013, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een) gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 33000 lts Hydrogen Cyanamide 520 gr/lt, althans een hoeveelheid Hydrogen Cyanamide 520 gr/lt, en/of
- 1000 kgs Tribenuron Methyl 75% wg, althans een hoeveelheid Tribenuron Methyl 75% wg, en/of
(Zaak 5)
op of omstreeks 16 april 2014, althans in de maand april 2014, in de gemeente Barneveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een) gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 2400 lt Deltamethrin 2.5 % EC, althans een hoeveelheid Deltamethrin 2.5 % EC, en/of
(Zaak 6)
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een)
gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 127,200 lt Stargezan 500 SC, althans een hoeveelheid Stargezan 500 SC, en/of
- 200 kg Eklat 750 WG, althans een hoeveelheid Eklat 750 WG, en/of
op de markt gebracht, terwijl die middelen/dat middel toen niet in Nederland, als betrokken lidstaat, overeenkomstig de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad waren/was toegelaten,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen 'gewasbeschermingsmiddel' en 'op de markt brengen' zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
2
[bedrijf 1] op nader te noemen data/datum, in/op na te noemen plaats(en)/gemeente(n),
(Zaak 1)
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 30 april 2014, in de gemeente Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. een (export)verklaring in de Engelse taal op papier dat aan het hoofd voorzien is van de aanduiding “CTGB” (dossierpagina 627), en/of
B. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 17 maart 2014 (dossierpagina 684), en/of
C. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 17 maart 2014 (dossierpagina 685), en/of
D. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 1 maart 2014 (dossierpagina 686), en/of
E. een certificate of origin, genummerd 201499059 en gedateerd 1 maart 2014 (dossierpagina 687),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. in/op die (export)verklaring vermeld of doen vermelden dat het product AZOXYSTROBIN door [bedrijf 3] te Barneveld (Nederland) onder de merknaam [merknaam 1] is vervaardigd, en/of die (export)verklaring voorzien of doen voorzien van een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van [directeur Ctgb] , en/of
B. in/op dat certificate of origin vermeld of doen vermelden dat het in het certificaat omschreven product was vervaardigd door [bedrijf 3] te Barneveld (Holland) en/of van Nederlandse oorsprong/herkomst is, en/of
C. in/op dat certificate of origin vermeld of doen vermelden dat het in het certificaat omschreven product was vervaardigd door [bedrijf 3] te Barneveld (Holland) en/of van Nederlandse oorsprong/herkomst is, en/of
D. in/op dat certificate of origin vermeld of doen vermelden dat het in het certificaat omschreven product van Nederlandse oorsprong/herkomst is, en/of
E. in/op dat certificate of origin vermeld of doen vermelden dat het in het certificaat omschreven product was vervaardigd door [bedrijf 3] te Barneveld (Holland) en/of van Nederlandse oorsprong/herkomst is, en/of
(Zaak 4)
op of omstreeks 17 december 2013 (A, B en C) in de gemeente Doetinchem en/of in de gemeente Spijkenisse, in elk geval in Nederland,
en/of op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2013 tot en met 16 december 2013 (D), in de gemeente Doetinchem of (elders) in Nederland en/of in de Volksrepubliek China, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. een factuur/invoice, genummerd 20138327-A, gedateerd 17 december 2013, geadresseerd aan [bedrijf 12] te Italië (dossierpagina 1156), en/of
B. een CMR vrachtbrief, genummerd 03313837 (dossierpagina 1153), en/of
C. een CMR vrachtbrief, genummerd 03313838 (dossierpagina 1154), en/of
D. een etiket voor het product “Tiber Star”, opgesteld in de Italiaanse taal (dossierpagina 1158),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. op/in die factuur/invoice vermeld en/of doen vermelden dat aan de geadresseerde waren/was/werd(en) geleverd het product “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20 (blue coloured)” en/of het product “Express SX x 0.010”, en/of
B. in/op die CMR vrachtbrief vermeld en/of doen vermelden als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20” en/of “Express SX x 0.010”, en/of
C. in/op die CMR vrachtbrief vermeld en/of doen vermelden als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20”, en/of
D. in/op (de tekst van) dat etiket vermeld en/of doen vermelden “Officine di produzione: [bedrijf 1] – Doetichem (Olanda)’’, en/of
(Zaak 6)
op of omstreeks 23 oktober 2013 (A) en/of 7 maart 2013 (B) in de gemeente Barneveld en/of (elders) in Nederland en/of op 10 december 2013 (C en D) in de gemeente Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 23 oktober 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3] (dossierpagina 1600), en/of
B. een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 7 maart 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3] (dossierpagina 1631), en/of
C. acht, althans een of meer, factu(u)r(en)/invoice(s), respectievelijk genummerd S2210113 (dossierpagina 1622), S2260113 (dossierpagina 1601), S2250113 (dossierpagina 1630), S2240113 (dossierpagina 1606), S2230113 (dossierpagina 1612), S2220113 (dossierpagina 1618), S2280113 (dossierpagina 1594) en S2270113 (dossierpagina 1586), en/of
D. acht, althans een of meer (digitale) aanvragen tot afgifte van een EG certificaat van oorsprong, respectievelijk genummerd 82913 (dossierpagina’s 1584/1585), 82914 (dossierpagina’s 1590/1591), 82915 (dossierpagina’s 1596/1597), 82916 (dossierpagina’s 1602/1603), 82917 (dossierpagina’s 1608/1609), 82918 (dossierpagina’s 1614/1615), 82919 (dossierpagina’s 1620/1621) en 82920 (dossierpagina’s 1626/1627),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
A. in/op die leveranciersverklaring in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” vermeld of doen vermelden “EU (Nederland”, en/of
B. in/op die leveranciersverklaring in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” vermeld of doen vermelden “EU (Nederland”, en/of
C. in/op die factu(u)r(en)/invoices (telkens) in de rubiek “Country of origin” vermeld of doen vermelden “The Netherlands”, en/of
D. in/op die aanvragen (telkens) in rubiek 3 “Land van oorsprong (Europese Gemeenschap of betrokken land van oorsprong)” vermeld of doen vermelden “NETHERLANDS (EUROPEAN COMMUNITY)”, en/of
(Zaak 7)
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2014 tot en met 2 juli 2014, in de gemeente Doetinchem, althans in Nederland en/of in de Volksrepubliek China, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een viertal, althans een of meer, testrapport(en)/analyserapport(en), te weten de rapportages met het briefhoofd van SGS-CSTC Standards Technical Services (Shanghai) Co.,Ltd, genummerd MNT141400SH_1 en/of genummerd MNT141400SH_2 en/of genummerd MNT141400SH_3 en/of genummerd
MNT141400SH_4 (dossierpagina’s 1816 tot en met 1819),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
(telkens) vermeld en/of doen vermelden dat op de in de rapportage vermelde datum een in die rapportage beschreven monster was aangeleverd aan SGS-CSTC Standards Technical Services(Shanghai) Co.,Ltd en/of dat het beschreven monster in de in die rapportage genoemde periode was onderzocht/getest en/of dat het verrichte onderzoek de in die rapportage genoemde bevindingen had opgeleverd en/of die rapportage voorzien van een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van een tot ondertekening namens SGS-CSTC Standards Technical
Services(Shanghai) Co.,Ltd bevoegde persoon, althans een valse handtekening
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
3
[bedrijf 1] op nader te noemen data/datum, in/op na te noemen plaats(en)/gemeente(n),
(Zaak 4)
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2013 tot en met 18 december 2013, in de gemeente Doetinchem en/of de gemeente Spijkenisse en/of de gemeente Ede en/of (elders) in Nederland en/of in de Volksrepubliek China, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van:
- een CMR vrachtbrief, genummerd 03313837 (dossierpagina 1153), en/of
- een CMR vrachtbrief, genummerd 03313838 (dossierpagina 1154), en/of
- etiketten voor het product “Tiber Star”, opgesteld in de Italiaanse taal (dossierpagina 1158),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als waren/was deze(n) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid van die CMR vrachtbrief/vrachtbrieven (telkens) daarin dat:
- in/op die CMR vrachtbrief genummerd 03313837 opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20” en/of “Express SX x 0.010”, en/of
- in/op die CMR vrachtbrief genummerd 03313838 opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld als omschrijving van hetgeen werd getransporteerd “Foxter x 20 Liquid Fertilizer 5-20”, en/of
- in/op (de tekst van) die etiketten opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld en/of doen vermelden “Officine di produzione: [bedrijf 1] – Doetichem (Olanda)”,
en bestaande dat gebruik van die CMR vrachtbrief/vrachtbrieven (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders, deze heeft/hebben uitgereikt en/of doen uitreiken, althans ter beschikking gesteld of doen stellen, aan de chauffeurs van de vrachtwagens die in opdracht van haar, verdachte, en/of haar mededaders, goederen transporteerden en afleverden in Italië, en/of
bestaande dat gebruik van die etiketten telkens daarin dat deze waren geplakt, althans aangebracht, op sachets van door haar, verdachte, en/of haar mededaders, aan een afnemer uit Italië geleverd product, en/of
(Zaak 6)
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 oktober 2013 tot en met 10 december 2013, in de gemeente Doetinchem en/of de gemeente Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van:
- een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 23 oktober 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3] (dossierpagina 1600), en/of
- een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik van producten van preferentiële oorsprong gedateerd 7 maart 2013 en voorzien van het briefhoofd van [bedrijf 3] (dossierpagina 1631), en/of
- acht, althans een of meer, factu(u)r(en)/invoice(s), respectievelijk genummerd S2210113 (dossierpagina 1622), S2260113 (dossierpagina 1601), S2250113 (dossierpagina 1630), S2240113 (dossierpagina 1606), S2230113 (dossierpagina 1612), S2220113 (dossierpagina 1618), S2280113 (dossierpagina 1594)en S2270113 (dossierpagina 1586), en/of
- 6360, althans een of meer, labels/etiketten betreffende een product aangeduid als “Stargezan” en/of 200 labels/etiketten betreffende een product aangeduid als “Eklat” en/of “Eclat”,
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als waren/was deze(n) echt en onvervalst, bestaande die valsheid daarin dat:
- in/op die leveranciersverklaring(en) (telkens) in rubriek 4 “van oorsprong zijn uit” opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld “EU (Nederland)”, en/of
- in/op die factu(u)r(en)/invoices (telkens) in de rubiek “Country of origin” opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld “The Netherlands”, en/of
- in/op die labels/etiketten (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld dat [bedrijf 1] de producent van het product was,
en bestaande dat gebruik van die leveranciersverklaringen en/of die factu(u)r(en)/invoices (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders, deze heeft/hebben overgelegd aan, althans doen toekomen aan, de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland te Arnhem en/of bestaande dat gebruik van die labels/etiketten telkens daarin dat deze waren
geplakt, althans aangebracht, op jerrycans van door haar, verdachte, en/of haar mededaders, aan een afnemer uit Oekraïne geleverd product, en/of
(Zaak 7)
op of omstreeks 2 juli 2014, in de gemeente Doetinchem en/of te Antwerpen (Koninkrijk België) en/of te Brussel (Koninkrijk België) en/of (elders) in Nederland en/of het Koninkrijk België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst document, te weten een viertal, althans een of meer, testrapport(en)/analyserapport(en), te weten de rapportages met het briefhoofd van SGS-CSTC Standards Technical Services (Shanghai) Co.,Ltd, genummerd MNT141400SH_1 en/of genummerd MNT141400SH_2 en/of genummerd MNT141400SH_3 en/of genummerd MNT141400SH_4 (dossierpagina’s 1816 tot en met 1819),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als waren/was deze(n) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid daarin dat in/op die testrapport(en)/analyserapport(en) (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld dat op de in de rapportage vermelde datum een in die rapportage beschreven monster was aangeleverd aan SGS-CSTC Standards Technical Services(Shanghai) Co. Ltd en/of dat het beschreven monster in de in die rapportage genoemde periode was onderzocht/getest en/of dat het verrichte onderzoek de in die rapportage
genoemde bevindingen had opgeleverd en/of die rapportage voorzien van een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van een tot ondertekening namens SGS-CSTC Standards Technical Services(Shanghai) Co. Ltd bevoegde persoon, althans een valse handtekening,
en bestaande dat gebruik van die testrapport(en)/analyserapport(en) (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders, deze (per e-mail) heeft/hebben overgelegd aan, althans doen toekomen aan, [naam 12] , inspecteur van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te Brussel (Koninkrijk België),
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
4
(Zaak 7)
[bedrijf 1] op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 26 mei 2014 tot en met 19 juni 2014, in Doetinchem, althans in Nederland en/of in Antwerpen (België), althans in België, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een)
gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 1500 L Oxamyl 24% w/v SL, althans een hoeveelheid Oxamyl 24% w/v SL, en/of
- 1000 KG Tebuconazole 25% WDG, althans een hoeveelheid Tebuconazole 25% WDG, en/of
- 2000 KG Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP, althans een hoeveelheid Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP, en/of
- 500 L Esfenvalerate 2.5% w/v EC, althans een hoeveelheid Esfenvalerate 2.5% w/v EC,
op de markt gebracht, terwijl die middelen/dat middel toen niet in Nederland en/of België, als betrokken lidstaat, overeenkomstig de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad waren/was toegelaten,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen 'gewasbeschermingsmiddel' en 'op de markt brengen' zijn
gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(Zaak 7)
[bedrijf 1] op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 26 mei 2014 tot en met 19 juni 2014, in Doetinchem, althans in Nederland en/of in Antwerpen (België), althans in België, ter uitvoering van het door verdachte of verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan gestelde verordeningen, immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar
mededader(s), (een) gewasbeschermingsmiddel(en), te weten:
- 1500 L Oxamyl 24% w/v SL, althans een hoeveelheid Oxamyl 24% w/v SL, en/of
- 1000 KG Tebuconazole 25% WDG, althans een hoeveelheid Tebuconazole 25% WDG, en/of
- 2000 KG Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP, althans een hoeveelheid Folpet 22.5% + Prochloraz (Manganese Chloride Complex) 6% WP, en/of
- 500 L Esfenvalerate 2.5% w/v EC, althans een hoeveelheid Esfenvalerate 2.5% w/v EC,
op de markt gebracht, terwijl die middelen/dat middel toen niet in Nederland en/of België, als betrokken lidstaat, overeenkomstig de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad waren/was toegelaten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
5
(Proces-verbaal nummer 83799)
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 30 december 2014 tot en met 21 januari 2015, in de gemeente Doetinchem en/of te Rhoon (gemeente Albrandswaard) en/of in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer hierna te omschrijven label(s)/etiket(ten) –(elk) zijnde een geschrift om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat label(s)/etiket(ten) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
bestaande dat valselijk opmaken uit het opzettelijk in strijd met de waarheid:
- in/op 20 stuks, althans een of meer, labels/etiketten voorzien van de aanduiding [bedrijf 1] en haar bedrijfslogo, betreffende een product omschreven als “DIMETHOMORPH 50% WP” (PV pagina 71/ DOC-038), in de Engelse taal (doen) vermelden dat het op die labels/etiketten beschreven product was geproduceerd door [bedrijf 3] en/of opzettelijk in strijd met de waarheid was voorzien van de aanduiding “Made in Holland”, en/of
- in/op 20 stuks, althans een of meer, labels/etiketten voorzien van de aanduiding [bedrijf 1] en haar bedrijfslogo, betreffende een product omschreven als “PYRIDABEN 20% WP” (PV pagina 72/ DOC-039), in de Engelse taal (doen) vermelden dat het op die labels/etiketten beschreven product was geproduceerd door [bedrijf 3] en/of opzettelijk in strijd met de waarheid was voorzien van de aanduiding “Made in Holland”,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 30 december 2014 tot en met 21 januari 2015, in de gemeente Doetinchem en/of te Rhoon (gemeente Albrandswaard) en/of in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst document, te weten:
- 20 stuks, althans een of meer, labels/etiketten voorzien van de aanduiding [bedrijf 1] en haar bedrijfslogo, betreffende een product omschreven als “DIMETHOMORPH 50% WP” (PV pagina 71/ DOC-038), en/of
- 20 stuks, althans een of meer, labels/etiketten voorzien van de aanduiding [bedrijf 1] en haar bedrijfslogo, betreffende een product omschreven als “PYRIDABEN 20% WP” (PV pagina 72/ DOC-039),
–(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als waren/was deze(n) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid daarin dat in/op die labels/etiketten (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid in de Engelse taal was vermeld dat het op die labels/etiketten beschreven product was geproduceerd door [bedrijf 3] en/of opzettelijk in strijd met de waarheid was voorzien van de aanduiding “Made in Holland”,
en bestaande dat gebruik van die labels/etiketten (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders, deze heeft/hebben overgelegd aan, althans doen toekomen aan, [bedrijf 22] met daarbij de instructie om die labels/etiketten aan te brengen op pallets goederen welke uit de Volksrepubliek China zouden worden aangevoerd en vervolgens naar Kaohsiung (Taiwan) zouden worden verscheept,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 101 en Uittreksel Kamer van Koophandel, p. 68-69.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014-95338 (onderzoek Linde), gesloten op 26 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 13 april 2023.
4.Proces-verbaal, p. 876.
5.E-mails, p. 896-897.
6.E-mails, p. 901.
7.E-mail, p. 902.
8.Confirmation of Sale, p. 903.
9.Handgeschreven briefje, p. 902.
10.Pro forma invoice, p. 909 en e-mail, p. 910.
11.E-mail en Confirmation of Sale, p. 912-913.
12.E-mails, p. 914.
13.E-mail, p. 919.
14.E-mail en transportinstructie, p. 935 en 937.
15.Factuur, p. 938.
16.Rekeningafschrift, p. 943.
17.E-mail, p. 940.
18.Stortingsbewijzen en rekeningoverzicht, p. 944-946.
19.Invoice, p. 933.
20.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 13 april 2023.
21.Relaasproces-verbaal zaak 3A, p. 880-881.
22.E-mail, p. 947.
23.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 245
24.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 13 april 2023.
25.Relaasproces-verbaal zaak 3B, p. 1013 en proces-verbaal van bevindingen, p. 2327-2328.
26.Telefoonnotitie, p. 1054.
27.Telefoonnotitie, p. 1056.
28.Vervoersverklaring, p. 1059.
29.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 13 april 2023.
30.Transportinstructie, p. 1075.
31.Factuur, p. 1077.
32.Transportinstructie, p. 1076.
33.Rekening, p. 1078.
34.Relaasproces-verbaal zaak 3B, p. 859-860.
35.Rekeningafschrift, p. 1080.
36.Voorblad dossier, p. 1047.
37.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 245.
38.E-mail, p. 1134/1180.
39.Confirmation of Sale, p. 1138.
40.E-mail, p. 1139/1188.
41.E-mail, p. 1143/1192; Terug ontvangen Revised Confirmation of Sale, p. 1142.
42.Revised Confirmation of Purchase, p. 1144.
43.Packing list, p. 1147 en vertaalde e-mail van [medeverdachte 1] , p. 1200 (Engelstalige origineel op
44.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
45.Relaasproces-verbaal zaak 4, p. 1115.
46.Relaasproces-verbaal zaak 4, p. 1115.
47.E-mail, p. 1208 (originele Engelstalige versie, p. 1157), met bijlage, p. 1158.
48.E-mail, p. 1208 (originele Engelstalige versie, p. 1159).
49.E-mail, p. 1533 (originele Engelstalige versie, p. 1149).
50.CMR’s, p. 1153-1154.
51.E-mails, p. 1196 (originele Engelse versie, p. 1148).
52.E-mails, p. 1198 (originele Engelse versie, p. 1149).
53.Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde T. Corthaus, p. 495.
54.E-mail, p. 1151.
55.E-mail, p. 1200 (originele Engelse versie, p. 1150).
56.E-mail, p. 1204 (originele Engelse versie, p. 1152).
57.Vrachtbrief/CMR, p. 1153.
58.Vrachtbrief/CMR, p. 1154.
59.Invoice, p. 1156.
60.Rekening, p. 1155.
61.Relaasproces-verbaal zaak 4, p. 1124-1125.
62.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
63.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 245.
64.E-mail en bijlage, p. 1391.
65.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 13 april 2023.
66.Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [naam 10] , p. 383.
67.Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [naam 11] , p. 559, 562.
68.Relaasproces-verbaal zaak 6, p. 1373.
69.Invoice, p. 1724.
70.Bill of lading, p. 1782.
71.Relaasproces-verbaal zaak 7, p. 1696-1697.
72.RAS-melding, p. 1746.
73.Verzoek tot overname van Strafvervolging, p. 1708-1709.
74.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 1713-1714 en verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
75.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
76.Brief, p. 1802.
77.E-mail, p. 1748-1749, 1778, 1782.
78.E-mail met handgeschreven aantekeningen, p. 1731.
79.E-mail, p. 1730.
80.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
81.Uitdraai, p. 1732.
82.E-mails, p. 1806-1807.
83.E-mail, p. 1809.
84.E-mails, later aan het dossier toegevoegde vertalingen (originele Engelstalige versie, Navolgend proces-verbaal van 11 mei 2015, PV nummer: 2631/15/0043/NOE, bijlage p. 7-10).
85.E-mail, p. 1813.
86.Analyserapporten, p. 1816-1819.
87.Brief, p. 1820.
88.Brief, p. 1889.
89.E-mails, p. 1891, 1893.
90.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
91.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit opgemaakte proces-verbaal, nummer 83799, gesloten op 16 april 2015, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
92.Commercial invoice, p. 38.
93.Bill of Lading, p. 45.
94.E-mails, p. 34.
95.E-mail, p. 59.
96.E-mail, p. 60.
97.(Relaas)proces-verbaal, p. 18.
98.E-mail, p. 61.
99.Labels, p. 65, 66.
100.Confirmation of Sale, p. 81.
101.Aangetekende brief, p. 117.
102.Transportinstructie, p. 118.
103.Proces-verbaal, p. 104.
104.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 13 april 2023.
105.E-mail, p. 98.
106.E-mails, p. 99.
107.E-mail, p. 101.
108.Proces-verbaal, p. 104.
109.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 101.
110.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 244-245.
111.E-mails, onder meer p. 683, 896, 897, 901, 902, 910, 914, 1148-1151, 1391, 1722, 1726, 1729, 1730, 1733, 1801 en 1813.
112.Verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
113.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 245.