Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[verweerder inc. 1] ,
2.
[verweerder inc. 2]in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] en in zijn hoedanigheid van notaris,
2.De feiten in het incident en in de hoofdzaak
omdat de testatrice gezien haar medische toestand moeilijk haar handtekening kan zetten”.
Bezittingen” onder de kop “Bankrekeningen” onder meer opgenomen:
Saldo nr UBS € 133.562,32
Lijst van goederen inzake de nalatenschap van [erflaatster] , welke bestemd zijn voor de erfgenaam, welke woonachtig is in Zwitserland:
3.De vordering in het incident
4.De vorderingen in de hoofdzaak
5.De beoordeling in het incident en in de hoofdzaak
De bankafschriften
Het afschrift van het saldo op de Zwitserse bankrekening van 24 mei 1998
klaarblijkelijk” ten tijde van het overlijden van vader een Zwitserse bankrekening heeft bestaan waarop “
naar verluidt” een aardig vermogen geparkeerd heeft gestaan, dat de precieze hoogte daarvan haar onbekend is en dat moeder de Zwitserse rekening volgens haar bewust heeft verzwegen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres inc.] niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft met name niet voldoende concreet gemaakt waarop zij haar stelling baseert dat de Zwitserse rekening van vader (en moeder) er was ten tijde van het overlijden van vader. [eiseres inc.] heeft ter zitting verklaard dat zij dit heeft achterhaald door het “
reduceren en deduceren” van gesprekken met haar familie na het overlijden van moeder, maar zij heeft niet toegelicht wat de inhoud van deze gesprekken is geweest, wanneer die gesprekken hebben plaatsgevonden en met wie, en op welke wijze zij vervolgens tot de conclusie is gekomen dat de Zwitserse bankrekening (deels) op naam van vader stond. Hetgeen zij heeft gesteld over de inkeerregeling en een schikking uit 2014 tussen moeder en de belastingdienst ziet op het moment dat [eiseres inc.] te weten is gekomen dat moeder de Zwitserse bankrekening voor de belastingdienst had verzwegen; niet op een onderbouwing van haar vermoeden dat de Zwitserse bankrekening ten tijde van het overlijden van vader (deels) op naam van vader stond. De stellingen van [eiseres inc.] op dit onderdeel zijn onvoldoende concreet en bovendien niet onderbouwd. Haar incidentele vordering zal daarom op dit punt worden afgewezen.
Het taxatierapport van de woning
Het taxatierapport van de schilderijen en andere kunstvoorwerpen
Het taxatierapport van de inboedel en het taxatierapport van de sieraden
De aangifte en aanslag erfbelasting
ver heen”. Zij wijst daarbij op het onbetaald laten van rekeningen waardoor gas, water en licht waren afgesloten en er rechtszaken aanhangig waren. Verder stelt [eiseres inc.] dat zij in november 2013 met de zussen van moeder heeft gesproken over de vraag of bewind voor moeder zou moeten worden aangevraagd, maar dat het niet tot een definitieve aanvraag is gekomen. [eiseres inc.] wijst verder op een voorval in 2014, toen moeder “
naar verluidt” haar intrek had genomen in een hotel, waar zij een verwarde indruk heeft achtergelaten. Moeder is uiteindelijk (in 2017, zo begrijpt de rechtbank) opgenomen in een zorghotel. [eiseres inc.] heeft verschillende passages uit het medisch dossier van moeder geciteerd waaruit volgens haar blijkt dat moeder verward bij het zorghotel is aangekomen:
daardoor” heeft geleden en nog lijdt. Gelet op hetgeen in r.o. 5.27 is overwogen, zullen deze vorderingen in het dictum van dit deelvonnis worden afgewezen. Voor zover deze vorderingen jegens [verweerder inc. 2] in hoedanigheid van executeur zijn ingesteld, ontbreekt enige grondslag, zodat ook dan afwijzing volgt. Hetzelfde lot treft de primaire vorderingen onder d. en e., aangezien ook deze vorderingen zijn gebaseerd op de stelling van [eiseres inc.] dat moeder op 19 mei 2017 niet wilsbekwaam was dan wel dat het testament nietig is.
Banktegoeden” aangeduide “
Roparco”-rekening (zie de akte van verdeling van 30 oktober 1998, r.o. 2.3) de Zwitserse bankrekening betreft, wat zou leiden tot zijn conclusie dat de Zwitserse bankrekening onderdeel is van de verdeling van de nalatenschap van vader en er dus geen sprake was van verzwijging van de rekening door moeder. Nu niet is komen vast te staan dat de Zwitserse bankrekening ten tijde van het overlijden van vader bestond, zal de subsidiaire vordering onder a. worden afgewezen. Het verweer van [verweerders inc. 1+2] met betrekking tot de vervalbepaling van artikel 3:200 BW en de finale kwijting die in de akte van verdeling van 30 oktober 1998 is verleend, kan dan ook onbesproken blijven.
6.De beslissing
27 september 2023,
27 september 2023voor de in het incident bedoelde akte overlegging producties alsmede (indien gewenst) voor een nieuwe berekening van de legitieme portie, zoals is overwogen in r.o. 5.33,