ECLI:NL:RBGEL:2023:350

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
05/025926-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een omgebouwd vuurwapen en munitie met vrijspraak van mishandeling en bedreiging

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een omgebouwd vuurwapen en munitie, bedreiging en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen van mishandeling en bedreiging. De zaak kwam voort uit een aangifte van de aangeefster, die meldde dat de verdachte haar had bedreigd met een vuurwapen en haar had mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de verdachte van deze feiten werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was en dat het aangetroffen wapen en de munitie aan de verdachte konden worden toegeschreven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/025926-21
Datum uitspraak : 25 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] in [postcode] [woonplaats] ,
Raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
11 januari 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 26 januari 2021 te Ede en/of Dieren, in elk geval in Nederland, (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling,
door die [slachtoffer] een foto waarop 3 kogels zichtbaar waren toe te sturen en/of (op een eerder moment) een pistool, in elk geval een op een pistool gelijkend wapen tegen haar hoofd te zetten en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: “je mag mij nooit meer verlaten. Als je dat wel doet dan gebeurt dit wat er nu gebeurt, trekker overhalen en dan klik en je bestaat niet meer. Als je niet meer van mij bent, ben je ook van niemand anders”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 26 januari 2021 te Ede en/of Dieren, in elk geval in Nederland, en/of in Duitsland (telkens) [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen haar gezicht/hoofd te slaan en/of tegen haar lichaam te slaan en/of te schoppen en/of haar (krachtig) bij haar arm(en) vast te pakken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2021 te Ede, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen haar gezicht/hoofd te slaan en/of haar (krachtig) bij haar pols(en) te pakken;
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 27 januari 2021 te Dieren, in elk geval in Nederland
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gewijzigd) (gas)pistool, van het merk [merk 1] , model [model] , kaliber 9 mm [merk 2] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en/of
- een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten
3, althans een aantal (knal)patronen, kaliber 9 mm [merk 2] en/of
8, althans een aantal (knal)patronen, kaliber 9 mm [merk 2] en/of
100, althans een hoeveelheid (kogel)patronen, kaliber 7.62 mm [merk 3] en/of
53, althans een hoeveelheid (kogel)patronen, kaliber .380 [merk 4] ,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 27 januari 2021 te Dieren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 848,40 gram (netto) van een materiaal bevattende amfetamine en/of
ongeveer 29,29 gram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine en/of
ongeveer 9,88 gram (netto) van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
ongeveer (in totaal) 3342,92 gram (netto) van een materiaal bevattende MDMA en/of
ongeveer 9,62 gram (netto) van een materiaal bevattende heroïne zijnde amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2a. Overwegingen over de rechtmatigheid van het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim. De verdenking tegen verdachte was niet concreet genoeg om de woning en de bijbehorende berging te mogen binnentreden en te doorzoeken. Verder bevat het dossier meerdere machtigingen tot binnentreding, afgegeven op grond van verschillende wetgeving en ten behoeve van verschillende data. Hierdoor is niet goed vast te stellen welke bevoegdheden op grond van welke machtiging zijn ingezet en of dit tijdig (en rechtmatig) is gebeurd. Er was ook geen sprake van een situatie waarbij optreden van de politie dringend noodzakelijk was voor het afwenden van gevaar. Het binnentreden en het doorzoeken van de woning en de berging in Dieren was dan ook onrechtmatig. Hiermee is het recht op privacy van verdachte geschonden, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit is een ernstig en onherstelbaar vormverzuim dat bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning en de berging in Dieren rechtmatig was. De informatie over het voorhanden hebben van een of meerdere wapens door verdachte was specifiek, betrouwbaar en concreet, waardoor snel ingrijpen op grond van de Wet wapens en munitie noodzakelijk was. Zolang het wapen niet was gevonden, was de politie bezig met een rechtmatige doorzoeking. Er is daarom geen sprake van een vormverzuim.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft op 26 januari 2021 aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging met een vuurwapen door verdachte. Aangeefster verklaarde in haar aangifte dat zij twee vuurwapens heeft gezien bij verdachte. Het ging om een vuurwapen dat zwart van kleur was en leek op de pistolen van de politie en om een klein zilverkleurig pistool. Verdachte zou het zilverkleurige vuurwapen eerder hebben gebruikt om haar te bedreigen. Op 25 januari 2021 zou verdachte aangeefster bovendien een foto hebben gestuurd waarop munitie zichtbaar was. In dezelfde aangifte heeft aangeefster het erover dat de woning in Dieren niet bedoeld was om in te wonen. De informatie uit deze aangifte is door de politie intern gedeeld, waarbij staat vermeld dat het de [adres 2] te Dieren betreft, het adres waar verdachte staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De rechtbank is van oordeel dat de uit deze aangifte gebleken informatie voldoende specifiek, betrouwbaar en concreet was om een redelijk vermoeden te rechtvaardigen dat in de woning van verdachte te Dieren wapens of munitie aanwezig waren als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Hierdoor was de politie bevoegd deze woning en ook de bijbehorende berging ter inbeslagneming te doorzoeken.
Met betrekking tot het gevoerde verweer dat de juiste machtiging ontbrak om tot binnentreding en doorzoeking over te kunnen gaan, overweegt de rechtbank als volgt. Het procesdossier bevat een schriftelijke machtiging tot binnentreden op grond van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) voor de woning aan de [adres 2] in Dieren krachtens artikel 9, eerste lid, onder b, en artikel 9, derde lid, van de Opiumwet (pagina 56). Deze machtiging is afgegeven op 28 januari 2021. Daarnaast is op 27 januari 2021 een proces-verbaal van binnentreden in deze woning opgesteld (pagina 54). In dit proces-verbaal verklaart verbalisant [verbalisant 1] dat hij de woning betrad krachtens een machtiging van de hulpofficier van justitie, [hulpofficier van justitie] . Deze machtiging is blijkens dit proces-verbaal afgegeven op grond van de artikelen 2 en 3 van de Awbi, de artikelen 55 en 96 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Een schriftelijke machtiging is niet aan het procesdossier toegevoegd.
De Awbi vereist op grond van artikel 2 dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging is vereist. In artikel 2, derde lid, van de Awbi is bepaald dat deze schriftelijke machtiging niet is vereist indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Gelet op de omstandigheid dat er net aangifte tegen verdachte was gedaan van mishandeling en bedreiging en gezien het redelijke vermoeden dat in de woning van verdachte wapens of munitie aanwezig waren, was sprake van een situatie waarin ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond de woning moest worden binnengetreden. Een schriftelijke machtiging was dan ook niet vereist, zodat het ontbreken daarvan in dit geval geen vormverzuim oplevert.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een vormverzuim. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Gelet op de samenhang tussen de feiten, zal de rechtbank eerst de feiten 1 en 2 bespreken en vervolgens ingaan op de feiten 3 en 4.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 subsidiair. De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar. Uit het dossier blijkt dat verdachte geweld niet schuwt. Dat verdachte eerder geweld heeft toegepast, wordt ondersteund door de verklaring van een vriendin van aangeefster. Daarnaast is het zilverkleurige vuurwapen waarmee verdachte heeft gedreigd in de woning van verdachte aangetroffen.
De officier van justitie heeft gesteld dat voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde vrijspraak moet volgen, maar dat het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van de moeder van aangeefster. Het broertje van aangeefster verklaart niet over de mishandeling van aangeefster, maar dat kan hij gemist hebben. Hij verklaart wel over het slaan op een kast, een handgemeen in de gang en het vastpakken van moeder. Met deze verklaring wordt de aangifte ondersteund.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Er wordt niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De verklaringen van aangeefster zijn onbetrouwbaar. Dat blijkt ook uit de wisselende verklaringen van de getuigen. Bovendien lijkt bij de getuigenverklaringen sprake te zijn geweest van beïnvloeding.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank zal eerst de ten laste gelegde bedreiging bespreken, die volgens aangeefster begin december 2020 - en dus in de tijd als eerste - zou hebben plaatsgevonden. Verdachte zou een pistool tegen het hoofd van aangeefster hebben gezet en zou daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd
“je mag mij nooit meer verlaten. Als je dat wel doet dan gebeurt dit wat er nu gebeurt, trekker overhalen en dan klik en je bestaat niet meer. Als je niet meer van mij bent, ben je ook van niemand anders”.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor het tenlastegelegde. Hoewel meerdere getuigen over deze bedreiging hebben verklaard, is alle informatie uiteindelijk te herleiden tot één bron, namelijk aangeefster. Geen van de getuigen was bij de door aangeefster beschreven gebeurtenis aanwezig; zij hebben het allemaal gehoord van aangeefster. Verdachte heeft het feit ontkend en ook overigens is geen steunbewijs aanwezig voor dit feit. Dat uiteindelijk in de woning van verdachte een zilverkleurig vuurwapen is aangetroffen, levert onvoldoende steun op voor de concreet aan verdachte in dit verband verweten gedragingen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van feit 1 vrijspreken.
Aan verdachte wordt verder onder feit 1 verweten dat hij aangeefster heeft bedreigd door haar op 25 januari 2021 een foto te sturen waarop, naast een afgedrukte foto met daarop te zien aangeefster en verdachte samen, drie kogels te zien waren. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze foto inderdaad heeft gemaakt en aan aangeefster heeft verzonden. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of het toezenden van deze foto aan aangeefster ook een strafbare bedreiging oplevert.
In de term ‘bedreiging’ ligt een opzet-eis besloten. Het opzet (voorwaardelijk opzet daaronder inbegrepen) moet erop gericht zijn dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging én dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd (Hoge Raad 17 januari 1984,
NJ1984/479, herhaald in Hoge Raad 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659).
Gelet op de vele goederen die op de foto te zien zijn - naast de afgedrukte foto van aangeefster met verdachte en de drie patronen zijn ook doosjes van luxe goederen, een horloge, een telefoon en sleutels zichtbaar -, de omstandigheid dat gelet op de compositie van al deze goederen de focus niet op de linksonder op de foto zichtbare patronen ligt én het feit dat de foto zonder tekst of andere (bedreigende) omstandigheden door verdachte aan aangeefster is gestuurd, is de rechtbank van oordeel dat het versturen van deze foto naar objectieve maatstaven niet van dien aard is dat bij aangeefster op grond hiervan de redelijke vrees kon ontstaan voor enig misdrijf tegen het leven gericht of voor zware mishandeling. Dat aangeefster zelf wel vrees heeft gevoeld, is onvoldoende om tot een strafrechtelijke bewezenverklaring van bedreiging te komen.
De rechtbank is daarom - met de verdediging - van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreigingen. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank zal de aan verdachte verweten mishandeling van 25 januari 2021 eerst bespreken. Aangeefster heeft aangifte gedaan van deze mishandeling en zowel de moeder als het broertje van aangeefster hebben een getuigenverklaring afgelegd. Zoals de verdediging terecht heeft betoogd, zat het broertje van aangeefster naast aangeefster toen zij op 1 februari 2021 telefonisch een aanvullende verklaring heeft afgelegd. Het broertje was op 26 januari 2021 ook in de woning aanwezig, maar werd pas op 2 februari 2021 als getuige gehoord en had dus de verklaring van aangeefster op dat moment al gehoord. Daarnaast zijn aangeefster en haar moeder op 26 januari 2021 kort na elkaar op hetzelfde adres gehoord. Het is op basis van het dossier niet uit te sluiten dat zij in dezelfde ruimte zaten ten tijde van het afleggen van hun verklaringen.
De rechtbank kan - door de hiervoor beschreven wijze van het afnemen van de aangifte en de getuigenverklaringen door de politie - niet uitsluiten dat de getuigen bewust of onbewust zijn beïnvloed of dat de verschillende verklaringen op elkaar zijn afgestemd. Dat maakt de getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar om tot de overtuiging te komen dat sprake is geweest van de ten laste gelegde mishandeling. De feiten en omstandigheden waarover aangeefster verklaart staan in zoverre op zichzelf. De rechtbank is van oordeel dat voor de aangifte geen steun te vinden is in overig bewijsmateriaal. Er is bijvoorbeeld niet geverbaliseerd dat bij aangeefster letsel is waargenomen. Het bewijs voor de ten laste gelegde mishandeling op 25 januari 2021 ontbreekt dan ook, zodat de rechtbank verdachte van dit deel van het hem ten laste gelegde zal vrijspreken.
Voor de overige ten laste gelegde mishandelingen in de periode van juni 2020 tot en met 26 januari 2021 is de rechtbank - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat het dossier eveneens onvoldoende steunbewijs bevat voor de aangifte van aangeefster. De getuigenverklaringen in het dossier zijn steeds terug te voeren tot één bron, namelijk aangeefster. Verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandelingen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde mishandelingen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 26 januari 2021 aangeefster heeft mishandeld. Deze mishandeling valt naar het oordeel van de rechtbank ook binnen de reikwijdte van het primair ten laste gelegde. Gelet op het voorgaande zal verdachte ook hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 3 en feit 4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu sprake is van een vormverzuim en bewijsuitsluiting dient te volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals de rechtbank onder 2a heeft overwogen, is zij van oordeel dat hetgeen na binnentreding van de woning en de berging in Dieren is aangetroffen voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat geen sprake is van een vormverzuim.
Feit 3
Hoewel het dossier geen kennisgeving van inbeslagneming bevat, blijkt uit het procesdossier dat tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in Dieren een wapen en munitie in de berging zijn aangetroffen. [2] In de kelder van het complex bevonden zich meerdere bergingen, behorend bij meerdere woningen. In tegenstelling tot de andere bergingen ontbrak het bordje met nummer [huisnummer] . Een buurtbewoner heeft echter de berging behorende bij de woning aan de [adres 2] aan de politie aangewezen. Gelet op deze omstandigheid, kon de politie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid deze berging aan de woning van verdachte koppelen. In de berging is bovendien het bordje met het betreffende huisnummer ( [huisnummer] ) aangetroffen. [3]
Het wapen en de munitie zijn onderzocht door een verbalisant van de Forensische Opsporing. Uit dit onderzoek blijkt dat het gaat om een vuurwapen (omgebouwd gaspistool, merk/type [merk 1] [model] , kaliber 9 mm kort) en munitie (3 + 8 knalpatronen van het kaliber 9 mm [merk 2] , 100 kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm [merk 3] en 53 kogelpatronen van het kaliber .380 [merk 4] ) vallend onder categorie III van de Wet wapens en munitie. [4]
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte dit vuurwapen en deze munitie opzettelijk voorhanden heeft gehad. Uit de huurovereenkomst blijkt dat verdachte de huurder van de woning aan de [adres 2] in Dieren was. Daarnaast heeft verdachte een machtiging voor de automatische incasso van de huur voor deze woning ondertekend. [5] Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] is verder in een vuilniszak een bon van Thuisbezorgd op naam van verdachte aangetroffen. [6] Tot slot is op het bureau in een van de slaapkamers een geopende brief op naam van verdachte aangetroffen. [7]
Gelet op bovengenoemde omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de gebruiker was van de woning aan de [adres 2] in Dieren. Nu verdachte de gebruiker van deze woning was, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat hij wist wat zich in de woning en de daarbij behorende berging bevond. Verdachte heeft bovendien geen verklaring afgelegd die op het tegendeel duidt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor het aangetroffen wapen en de aangetroffen munitie en deze dus opzettelijk voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie vallend onder categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 4
Uit het procesdossier blijkt dat er, naast een doorzoeking in de woning aan de [adres 2] in Dieren, ook een doorzoeking in de woning aan het [adres 3] in Doesburg heeft plaatsgevonden. Ten tijde van de doorzoekingen stond verdachte niet ingeschreven in de woning aan het [adres 3] . Volgens verschillende verbalisanten zou verdachte vaak op dit adres verblijven (pagina 57). Een proces-verbaal van binnentreden in deze woning ontbreekt in het dossier, evenals een daartoe bestemde machtiging op grond van de Awbi. Het dossier bevat kennisgevingen van inbeslagneming van geld en meerdere goederen uit de woning aan het [adres 3] (pagina 191-200). Ook bevat het dossier kennisgevingen van inbeslagneming van goederen die in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in Dieren (pagina 201-204). Het dossier bevat echter geen kennisgeving(en) van inbeslagneming van de verdovende middelen genoemd in de tenlastelegging. Uit de inhoud van het procesdossier blijkt niet dat er een of meerdere proces(sen)-verbaal is/zijn opgemaakt waarin wordt beschreven welke hoeveelheden van welke middelen in welke woning waar en wanneer zijn aangetroffen.
Gelet op de omstandigheden dat er twee doorzoekingen op verschillende locaties hebben plaatsgevonden en er geen kennisgeving(en) van inbeslagneming of proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de ten laste gelegde verdovende middelen is/zijn opgemaakt, is het voor de rechtbank onduidelijk onder wie welke middelen, waar, wanneer en in welke hoeveelheden in beslag zijn genomen. Er zijn weliswaar middelen door het NFI onderzocht, waarbij in processen-verbaal is geconcludeerd dat het om verboden middelen op grond van de Opiumwet gaat en daarbij zijn steeds hoeveelheden genoemd, maar de rechtbank kan op basis van dit dossier niet vaststellen dat hetgeen door het NFI is onderzocht in beslag is genomen bij de doorzoekingen in één van de hiervoor genoemde woningen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte de verdovende middelen die zijn genoemd in de tenlastelegging opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
3.
hij op
één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met27 januari 2021 te Dieren
, in elk geval in Nederland
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een
(gewijzigd
) (gas
)pistool, van het merk [merk 1] , model [model] , kaliber 9 mm [merk 2] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en
/of
- een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten
3
, althans een aantal (knal
)patronen, kaliber 9 mm [merk 2] en
/of
8
, althans een aantal (knal
)patronen, kaliber 9 mm [merk 2] en
/of
100
, althans een hoeveelheid (kogel
)patronen, kaliber 7.6
5mm [merk 3] en
/of
53
, althans een hoeveelheid (kogel
)patronen, kaliber .380 [merk 4] ,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij strafoplegging een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf opgelegd moet worden en heeft in dat verband gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en een grote hoeveelheid munitie. Een deel van deze munitie was bovendien geschikt om met het vuurwapen te worden verschoten. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen levert een ernstige aantasting van de maatschappelijke veiligheid op en brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Gelet op de ernst van het feit en de maatschappelijke gevolgen van het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie, acht de rechtbank geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval passend.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechters hanteren. Nu verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de feiten en hiervoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen, ziet de rechtbank geen aanleiding van deze oriëntatiepunten af te wijken zoals door de raadsvrouw is bepleit. Omdat de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt, zal zij uitsluitend die strafmodaliteit aan verdachte opleggen en deze niet combineren met een taakstraf en/of geldboete.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden. Hierop zal in mindering worden gebracht de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de duur van de opgelegde vrijheidsstraf en gelet op de inmiddels aanzienlijke duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, waarbij verdachte zich aan de bij schorsing opgelegde voorwaarden heeft gehouden, ziet de rechtbank aanleiding het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
  • 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder feit 1, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Bos (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. M.M. Klaasen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn en mr. M. Draaijers, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Eenheid [eenheid] , district [district] , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [dossiernummer] , gesloten op [datum] en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 107-110.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 107-110.
4.Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 168-170.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 149.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 107-110.