Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de aanvullende productie 8 van [gedaagde partijen]
2.Kern van de zaak
3.Feiten
€ 472.500,-.
“de melding en/of de bouwvergunning voor: plaatsen overkapping/schuur zonder vergunning”.
“Schijnbaar zijn er dus (vergunningplichtige) zaken zonder vergunning gebouwd, hier wordt onderzoek naar gedaan. (…) Ik weet niet of het iets van komt hoor!, maar mocht ik averij oplopen, dan is dat bij deze gemeld!”.De makelaar heeft [eisende partijen] bericht dat hij het
e-mailbericht heeft doorgestuurd naar de verkopers.
14 september 2022 door [eisende partijen] verkocht en geleverd aan derden.
4.Het geschil
27 juli 2022 en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partijen] in de kosten van deze procedure. Hij legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de woning niet beantwoordt aan de koopovereenkomst (non-conform is) omdat de garage zonder omgevingsvergunning was gebouwd en hij deze daarom op last van de gemeente heeft moeten laten verwijderen. Daardoor is er sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst door [gedaagde partijen] waardoor [eisende partijen] schade heeft geleden. [gedaagde partijen] dient daarom schadevergoeding te betalen, zo stelt [eisende partijen]
5.De beoordeling
30 augustus 2021 geen besluit vormt in de zin van de artikelen 3:3 en 3:41 Awb. De Hoge Raad legt het begrip ‘publiekrechtelijke lasten en beperkingen’ beperkt uit onder meer met het oog op de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van artikel 7:15 BW. Gelet op die beperkte uitleg en de ratio daarachter ziet de rechtbank geen aanleiding om artikel 7:15 BW ‘analoog’ toe te passen in deze zaak en het begrip publiekrechtelijke last of beperking daarmee op te rekken, zoals [eisende partijen] betoogt. De vorderingen van [eisende partijen] kunnen dan ook niet op deze grondslag worden toegewezen.
20 september 2021 aan de makelaar van [gedaagde partijen] niets meer van zich heeft laten horen tot de brief van 5 juli 2022 van de advocaat van [eisende partijen] Hoewel het wellicht handiger was geweest als [gedaagde partijen] al in een eerder stadium op de hoogte was gesteld van de perikelen rondom de garage, hoefde [eisende partijen] evenwel geen ingebrekestelling te sturen omdat nakoming naar oordeel van de rechtbank blijvend onmogelijk was in de zin van artikel 6:74 lid 2 BW. [eisende partijen] heeft de gemeente namelijk verzocht om de garage alsnog te legaliseren en de gemeente heeft een besluit heeft genomen waarin dat verzoek is afgewezen. Nakoming door (alsnog) legalisering van de garage was daardoor niet meer mogelijk. Weliswaar voert [gedaagde partijen] aan dat [eisende partijen] de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen, bezwaar en/of beroep niet heeft benut, zodat niet duidelijk is of dit besluit stand zou hebben gehouden en in zoverre nakoming alsnog mogelijk was geweest, maar [gedaagde partijen] heeft niets aangevoerd of overgelegd waaruit blijkt dat het besluit van de gemeente aangetast had kunnen worden en zienswijzen, bezwaar en/of beroep kans van slagen hadden gehad. De rechtbank passeert deze stelling daarom.
€ 10.000,- is geen reden om de schade van [eisende partijen] op dat lagere bedrag te begroten. [gedaagde partijen] , die een klusbedrijf was begonnen, was in staat om zelf een garage bouwen, terwijl [eisende partijen] aangewezen zou zijn op derden om de garage te laten herbouwen. Dat brengt extra kosten met zich, alleen al in de vorm van arbeidsloon, zodat dit geen reden is om de schade van Van den Hoorn op het bedrag te begroten waarvoor [gedaagde partijen] de garage heeft gebouwd. [gedaagde partijen] heeft verder wel aangevoerd dat niet duidelijk is wie het kostenoverzicht heeft opgesteld en waarop dit is gebaseerd, maar [eisende partijen] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hijzelf het overzicht heeft opgesteld op basis van prijzen die hij bij derden heeft opgevraagd. Omdat [gedaagde partijen] de verschillende kostenposten in het overzicht inhoudelijk verder niet heeft betwist, zal de rechtbank daarvan uitgaan zodat de gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 23.050,- zal worden toegewezen.