ECLI:NL:RBGEL:2023:340

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
20/4702
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2023 uitspraak gedaan over de weigering van het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland om de natuurvergunning van een geitenhouderij gedeeltelijk in te trekken. Eiseres, een stichting, had verzocht om intrekking van de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en op basis van de noodzaak voor een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Wnb). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot de dieraantallen en staloppervlakte, en dat de vergunninghouder niet verplicht is om het vergunde aantal dieren te huisvesten. De rechtbank concludeerde dat de weigering om de vergunning in te trekken op deze grond terecht was. Echter, voor wat betreft de tweede grond, de passende beoordeling, oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat er een dreiging van verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in het Natura 2000-gebied Rijntakken was, en dat verweerder niet voldoende had aangetoond welke maatregelen zouden worden getroffen om deze te voorkomen. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder voor zover het de weigering tot gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning betrof en droeg verweerder op om dit opnieuw te beoordelen. De proceskosten van eiseres werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/4702

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2023

in de zaak tussen

Stichting " [E] ", uit [plaats F] , eiseres

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, verweerder.

(gemachtigde: M. de Jonge)
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[G] B.V., te [plaats D]
(gemachtigde: mr. S. Keywani).

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd om de op 7 december 2015 aan de derde-partij verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: natuurvergunning) in te trekken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Namens eiseres zijn verschenen [A] , bijgestaan door mr. V. Wösten. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, T.J. Portegijs en W. Vosgezang. Namens de derde-partij is verschenen [B] , bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De derde-partij exploiteert een geitenhouderij op het perceel [aan het adres C] in [plaats D] . Deze geitenhouderij beschikt over vier stallen (Stal A, C, D en H) en is gelegen op ongeveer 475 meter van het Natura 2000-gebied “Rijntakken”. Op 6 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel een milieuvergunning verleend voor het houden van 5.510 geiten. Deze milieuvergunning is in rechte onaantastbaar.
2. Op 15 juli 2015 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het vastleggen van deze feitelijke situatie met 5.510 geiten. Deze 5.510 geiten zijn onderverdeeld in 2.510 geiten ouder dan 1 jaar (RAV-code C1.100), 2.700 opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar (RAV-code C2.100) en 300 opfokgeiten tot en met 60 dagen (RAV-code C3.100). Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de totale emissie van het bedrijf 6.989 kg/jaar bedraagt en dat de hoogste projectbijdrage op het Natura 2000-gebied “Rijntakken” 45,10 mol/ha/jaar bedraagt.
Op 7 december 2015 heeft verweerder de natuurvergunning verleend. In het besluit heeft verweerder overwogen dat de feitelijke situatie van het bedrijf waarop de aanvraag van toepassing is, is aangetoond met het overleggen van een uitdraai van het diermanagementsysteem. Dit betreft een overzicht van de op 31 december 2013 aanwezige dieren. Daarmee is volgens verweerder de feitelijke situatie van het betreffende bedrijf op een juiste wijze aangetoond.
Tegen deze natuurvergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend en deze vergunning is daardoor in rechte onaantastbaar.
3. Bij brief van 1 augustus 2019 heeft eiseres verweerder verzocht om gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning. Eiseres stelt dat het niet mogelijk is om in de vier stallen 5.510 geiten te houden. Volgens eiseres schrijft het Handboek Geitenhouderij een norm voor van 1,1 tot 1,5 m² voor een geit ouder dan 1 jaar, 0,5 tot 1,0 m² voor een opfokgeit van 60 dagen tot 1 jaar en 0,3 m² tot 0,5 m² voor een geit tot 60 dagen oud, en een voerbreedte van 0,33 meter per geit ouder dan 1 jaar en 0,2 - 0,3 meter voor een opfokgeit van 60 dagen tot 1 jaar. Het Handboek KwaliGeit gaat volgens eiseres voor een geit ouder dan 1 jaar uit van een norm van 1,3 m². Als dit handboek wordt toegepast dan kunnen binnen het bedrijf maximaal 3.609 dieren worden gehuisvest en eiseres verzoekt verweerder daarom om de natuurvergunning te wijzigen naar 3.609 geiten. Eiseres verwijst daarnaast naar een brief van de gemeente Maasdriel waarin is aangegeven dat tijdens een controle op 17 juli 2018 4.189 geiten aanwezig waren en dat in het gemiddelde jaaroverzicht van 2017 is aangegeven dat er 3.519 geiten aanwezig zijn.
Waar gaat deze zaak over?
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat strijd met huisvestingsvereisten voor dieren geen grondslag vormt om een natuurvergunning in te trekken.
Verweerder heeft daarnaast overwogen dat overschrijding van de kritische depositiewaarden in de Natura 2000-gebieden geen reden vormt om de natuurvergunning aan te passen of in te trekken. Dit kan alleen aan de orde zijn als er wordt aangetoond dat intrekking of wijziging van de toestemming voor de specifieke activiteit de enige passende maatregel is om verslechtering of significante verstoringen in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Uit het verzoek van eiseres blijkt volgens verweerder niet dat intrekking van de Wnb-vergunning de enige passende maatregel zou kunnen zijn om verslechtering of significante verstoring in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Daarom wordt afgezien van intrekking als passende maatregel.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met de weigering van haar verzoek om gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning.
De rechtbank bespreekt hierna eerst de beroepsgronden die zien op de dieraantallen
De rechtbank zal daarna ingaan op de beroepsgronden die zien op artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb (passende maatregel).
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de Logtsebaan-uitspraak [1] uiteengezet onder welke omstandigheden een natuurvergunning kan of moet worden ingetrokken of gewijzigd en welke eisen aan de motivering van een beslissing op een verzoek om intrekking of wijziging van een natuurvergunning worden gesteld. Het toetsingskader uit deze Afdelingsuitspraak vormt de leidraad bij de beoordeling van de beroepsgronden.
Intrekking op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder b, Wnb (onjuiste of onvolledige gegevens)
7. Eiseres betoogt dat verweerder de natuurvergunning gedeeltelijk had moeten weigeren als bij hem ten tijde van vergunningverlening bekend was geweest dat 5.510 geiten fysiek niet in de vergunde stalgebouwen kunnen worden gehouden. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiseres naar de memo van De Roever van 24 juni 2019, een notitie van Gosia Zobel van Agresearch en een notitie van de Universiteit Wageningen van 21 oktober 2020.
7.1.
In de aanvraag heeft eiseres niet aangegeven onder welke intrekkingsgrond dit moet worden geschaard en slechts verwezen naar artikel 5.4 van de Wnb. Ook verweerder heeft in het bestreden besluit slechts in algemene zin verwezen naar artikel 5.4, eerste en tweede lid, Wnb, zonder de specifieke intrekkingsgrondslag te benoemen. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit op dit punt aldus dat verweerder het verzoek tot intrekking voor wat betreft de dieraantallen heeft geïnterpreteerd als een verzoek dat is gebaseerd op artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb (onjuiste of onvolledige gegevens). Ook eiseres gaat daar op pagina 4 van haar beroepschrift van uit.
Artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb bepaalt dat een natuurvergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd als de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
7.2.
Vergunninghouder heeft 5.510 geiten aangevraagd in de aanwezige stallen. Deze aanvraag is door verweerder beoordeeld en vervolgens is door verweerder de natuurvergunning verleend voor dit aantal geiten. Omdat er zowel voor wat betreft de dieraantallen als de staloppervlakte geen sprake is van onjuiste of onvolledige gegevens, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bevoegdheid om de natuurvergunning in te trekken of te wijzigen op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb. Dat deze dieraantallen ongewenst zijn uit het oogpunt van dierenwelzijn en dat vergunninghouder mogelijk daarom niet het vergunde aantal geiten in de stallen huisvest, maakt namelijk niet dat sprake was van onjuiste of onvolledige gegevens bij het indienen van de aanvraag. De keuze van de vergunninghouder om minder geiten dan het vergunde aantal te huisvesten maakt anders dan eiseres betoogt ook niet dat de natuurvergunning inhoudelijk tegenstrijdig is. Er bestaat geen verplichting om een natuurvergunning maximaal te benutten. Bovendien is ook niet gebleken dat het feitelijk onmogelijk is om binnen de staloppervlakte het aangevraagde aantal dieren te huisvesten. In de notitie van de Universiteit Wageningen wordt aangegeven dat het literatuuroverzicht van Dr. Zobel geen onomstotelijk bewijs levert dat de opgegeven bezettingsdichtheid niet mogelijk is.
Verweerder heeft daarnaast terecht aangegeven dat dierenwelzijn geen toetsingskader vormt bij het verlenen van een natuurvergunning, zodat het niet mogelijk is om een natuurvergunning te weigeren als niet aan huisvestingsvereisten wordt voldaan. Ook als niet voldaan wordt aan de minimale huisvestingsvereisten – daargelaten de vraag wat de wettelijke status is van de handboeken en de daarin opgenomen minimale dieroppervlaktes – dan had verweerder dus nog steeds geen andere beslissing kunnen nemen op de aanvraag.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is om de natuurvergunning in te trekken of te wijzigen op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb.
De beroepsgrond slaagt niet.
Intrekking op grond van artikel 5.4, tweede lid Wnb
8. Artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb bepaalt dat een vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. [2] Dit artikel uit de Habitatrichtlijn voorziet in een permanente beschermingsverplichting en strekt ertoe dat passende maatregelen getroffen worden als verslechtering of significante verstoring van natuurlijke habitats en habitats van soorten dreigt.
9. Uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb besloten ligt dat een zelfstandige grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning aanwezig is als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden. Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, staat vast dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de maatregelen die passend zijn. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een natuurvergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is, moet de vergunning worden ingetrokken.
Als verweerder niet voor intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiest, moet hij inzichtelijk maken op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte. Uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat verweerder dat kan doen door uit te leggen welke andere maatregelen zijn of zullen worden getroffen, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat die effectief zijn.
Verslechtering of significante verstoring van en de effecten op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden
10. Eiseres heeft verzocht om een gedeeltelijke intrekking van de Wnb-vergunning tot een aantal van 3.609 geiten. Het intrekkingsverzoek ziet dus niet op de volledige stikstofdepositie van 45 mol/ha/jaar maar op een stikstofdepositie van 14,4 mol/ha/jaar.
Niet in geschil is dat in het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Rijntakken een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden dreigt. Ook is niet in geschil dat de activiteiten van de geitenhouderij effecten hebben op de natuurwaarden in dit gebied. Dit betekent dat passende maatregelen moeten worden getroffen.
Passende maatregelen
11. Eiseres betoogt – kort samengevat – dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om inzichtelijk te maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van de stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. Volgens eiseres ontbreekt deugdelijk beleid om de natuurwaarden weer in een gunstige staat van instandhouding te brengen.
11.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat overschrijding van de kritische depositiewaarden in de Natura 2000-gebieden geen reden vormt om de natuurvergunning aan te passen of in te trekken. Dit kan alleen aan de orde zijn als er wordt aangetoond dat intrekking of wijziging van de toestemming voor de specifieke activiteit de enige passende maatregel is om verslechtering of significante verstoringen in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Uit het verzoek van eiseres blijkt volgens verweerder niet dat intrekking van de Wnb-vergunning de enige passende maatregel zou kunnen zijn om verslechtering of significante verstoring in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Daarom wordt afgezien van intrekking als passende maatregel.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze uitleg niet voldaan aan zijn verplichting om inzichtelijk te maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. De enkele stelling van verweerder dat hij onderzoek doet naar maatregelen en dat deze maatregelen kunnen bestaan uit algemene maatregelen en maatregelen op vergunningniveau is hiervoor onvoldoende concreet. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk is gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Finale geschilbeslechting?
12. In het verweerschrift heeft verweerder een nadere uitwerking gegeven van de maatregelen die hij onderzoekt en treft. De rechtbank ziet hierin met het oog op finale geschilbeslechting aanleiding om te bezien of verweerder hiermee inmiddels alsnog voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat toereikende passende maatregelen zijn of zullen worden getroffen.
13. In het aanvullende verweerschrift heeft verweerder de volgende motivering gegeven met betrekking tot de maatregelen die hij onderzoekt en treft:
“Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (afgekort: Wsn) in werking getreden. In deze wet zijn resultaats- en uitvoeringsverplichtingen opgenomen. In 2025 moet tenminste 40%, in 2030 tenminste 50% en in 2035 tenminste 74% van het totaal aantal hectares stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarden zit. In 2030 wordt een reductie van gemiddeld 255 mol/ha/jaar bereikt. Deze is berekend aan de hand van de verwachte autonome afname van depositie van 120 mol/ha/jaar en 103 tot 180 mol/ha/jaar als gevolg van 17 verschillende bronmaatregelen (opsomming staat vermeld in Kamerbrief van 24 april 2020 en memorie van toelichting Wsn). Wij verwijzen verder naar bijlage 3 (p. 65 e.v.) van het Beheerplan Rijntakken waarin maatregelen zijn opgenomen. Daarnaast bevatten de Uitvoeringsagenda Gelderse Maatregelen Stikstof 2021-2025 en de Contournota Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering maatregelen. Hiermee is naar onze mening voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze er invulling is gegeven aan de beoordelingsruimte bij de keuze van de te treffen passende maatregelen. Wij verwijzen in dit verband naar de overwegingen 8 tot en met 10 van uw uitspraak op 22 oktober 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:5684).
Gelet op de landelijke en gebiedsgerichte maatregelen is voldoende gewaarborgd dat de gunstige staat van instandhouding van beschermde habitattypen en habitatsoorten worden behaald. Het intrekken van de vergunning kan in dit geval niet beschouwd worden als een gewenste passende maatregel. Intrekken van de vergunning wordt daarom niet ingezet als passende maatregel.”
13. Verweerder wijst op de (bron)maatregelen die in de Wsn, het Beheerplan Rijntakken, de Uitvoeringsagenda Gelderse Maatregelen Stikstof 2021-2025 en de Contournota Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering zijn opgenomen. Hieronder volgt per document een samenvatting van de maatregelen.
Wet stikstofreductie en natuurverbetering
In de memorie van toelichting bij de Wsn staat dat voor de periode tot 2030 wordt ingezet op de volgende maatregelen:
opkoop van piekbelasters rondom natura 2000-gebieden (9,1 mol/ha/jaar);
een landelijke beëindigingsregeling (31,7 mol/ha/jaar);
verlagen ruw eiwitgehalte veevoer (tussen 18 en 67 mol/ha/jaar);
vergroten weidegang (tussen 0,8 – 3,7 mol/ha/jaar);
verdunnen mest (tussen 2,3 en 9,2 mol/ha/jaar);
stalmaatregelen / emissiearme stallen (tussen 20-27 mol/ha/jaar voor melkvee en tussen 10 en 14 mol/ha/jaar voor varkens);
tweede verhoging subsidieregeling sanering varkenshouderijen (8,5 mol/ha/jaar);
omschakelfonds duurzame landbouw (3,5 mol/ha/jaar);
mestverwerking (niet doorgerekend);
maatwerkaanpak piekbelasters industrie (tussen 0 en 0,3 mol/ha/jaar);
verkenning aanpassing bestaande Best Beschikbare Technologie (BBT) (tussen 0 en 5 mol/ha/jaar);
retrofit binnenvaart-katalysatoren (4,2 mol/ha/jaar);
Stimuleren elektrisch taxiën (0,4 mol/ha/jaar);
gerichte handhaving defecte en gemanipuleerde AdBlue-systemen vrachtwagens (2 mol/ha/jaar);
walstroom zeevaart (0,3 mol/ha/jaar);
innovatieregeling verduurzaming mobiele werktuigen bouwsector (onbekend).
Contourennota
De contourennota van 16 juli 2021 beschrijft de contouren van het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering. In deze nota staan dezelfde maatregelen die zijn benoemd in de Wsn.
Uitvoeringsagenda
In paragraaf 5.3 van dit document staat verweerders ambitie weergegeven om diverse bronmaatregelen te realiseren die de landbouw, de mobiliteit, de industrie en de bouw raken. De bronmaatregelen die zien op de landbouw bestaan uit het aanbod van een vrijwillige stoppersregeling en een stalinnovatieregeling voor kalverhouderijen én sectorafspraken voor emissiearme stallen in de pluimvee- en melkveesector.
De bronmaatregelen die zien op de mobiliteit bestaan uit het vergroenen van vervoer; het realiseren van hubs, het vergroenen van ov-materieel, het aanleggen van fietsinfrastructuur, gedragsmaatregelen, het realiseren van modal shift in het goederenvervoer, het vergroenen van goederenvervoer, het afwaarderen van provinciale wegen, de corridoraanpakken, het aanleggen van laadinfrastructuur, het realiseren van Mobility as a Service (Maas) en het bevorderen van zero-emissie in binnensteden.
De bronmaatregelen die zien op de industrie bestaan uit het bevorderen van de ontwikkeling van projecten met als doel de reductie van CO2 en NOₓ in de papierindustrie, sectorbrede afspraken in de papierindustrie en bevordering van de optimalisatie van Best Beschikbare Technieken bij de meest impactvolle bedrijven.
De bronmaatregelen die zien op de bouw bestaan uit bevordering van de vernieuwing van mobiele werktuigen in de bouwsector en het volgen van de monitoring en evaluering van de resultaten van deze vernieuwing, bevordering van de ontwikkeling van pilots die helpen lessen te leren rond stikstofreductie, stimuleren van emissiereductie in de rol als aanbesteder en de realisatie van bouwhubs, het bevorderen van verdere verduurzaming van aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur, periodieke overleggen binnen de sector en de uitwisseling van kennis op het gebied van aanbesteding en innovaties, het stimuleren van een lager autogebruik door een handreiking rond lagere parkeernormen en de ontwikkeling van woningbouwplannen in de nabijheid van openbaar vervoer.
Beheerplan
In paragraaf 5 en bijlage 3 van het Beheerplan worden diverse maatregelen genoemd. Deze maatregelen bestaan uit het (extra) maaien van glanshaverhooiland en stroomdalgrasland in de uitwaarden, de voorbereiding en uitvoering van diverse projecten in de uiterwaarden die zorgen voor behoud, herstel en uitbreiding van habitattypen door bijvoorbeeld uitbreiding van onder andere glanshaverhooiland en stroomdalgrasland, aanleg van ooibos en verbetering van beheer én het opstellen van plannen voor verbetering kwaliteit leefgebied van soorten zoals de kwartelkoning.
14. Eiseres heeft met betrekking tot deze maatregelen aangegeven dat zowel voor wat de emissiereductie door stalsystemen als de maatregel met betrekking tot veevoer het twijfelachtig is of de beoogde emissiereductie zal worden gehaald.
15. In de uitspraak van 22 oktober 2021, die verweerder in het verweerschrift noemt, is overwogen dat verweerder destijds met de verwijzing naar de documenten die ook nu worden benoemd voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke andere passende maatregelen worden of zullen worden genomen ter voorkoming van verslechtering of significante verstoring van de natuurwaarden in de Rijntakken (en de Veluwe) en dat voldoende inzichtelijk is gemaakt binnen welk tijdpad deze maatregelen worden getroffen en wanneer ze naar verwachting effect sorteren. De rechtbank heeft echter ook een duidelijk en ondubbelzinnig voorbehoud gemaakt en in overweging 11 overwogen dat niet van alle aangekondigde maatregelen op het moment van de uitspraak al duidelijk was of zij daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en welke reducerende effecten dat precies zou hebben. Expliciet is aangegeven dat hoewel in die zaak is geconcludeerd dat verweerder op dat moment voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke passende maatregelen zullen worden genomen, dit hem niet ontslaat van zijn verantwoordelijkheid om ook in de nabije toekomst daadwerkelijk aan de slag te gaan met de verdere uitwerking en uitvoering van de aangekondigde of andere maatregelen.
De rechtbank merkt daarnaast op dat de bovengenoemde uitspraak ging over een stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied “Rijntakken” van 0,19 mol/ha/jaar. Voor een dergelijke stikstofdepositie zijn vanzelfsprekend minder passende maatregelen nodig dan voor de depositie van 14,4 / 45,1 mol/ha/jaar, waar het in deze zaak om gaat.
16. De rechtbank stelt voorop dat inmiddels meer dan een jaar is verstreken sinds de aangehaalde rechtbankuitspraak en bijna 1,5 jaar sinds de Wsn, de contourennota en de uitvoeringsagenda zijn vastgesteld. Verweerder heeft in deze zaak niet meer naar voren gebracht dan opnieuw te wijzen op dezelfde documenten. Het had op de weg van verweerder gelegen om nader toe te lichten in hoeverre uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen en of de doelen die daarin worden gesteld ook (kunnen) worden bereikt. Een concrete toelichting op welke stappen inmiddels zijn gezet had voor de hand gelegen. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij de vorige uitspraak met de verwijzing van verweerder genoegen is genomen, maar dat overweging 11 van de aangehaalde rechtbankuitspraak expliciet wijst op de verantwoordelijkheid om ook echt aan de slag te gaan. Destijds was onduidelijk welke maatregelen daadwerkelijk zouden worden genomen en wat de reducerende effecten zouden zijn. Nu, ruim een jaar later, heeft verweerder op de zitting enkel aangegeven dat er in oktober 2022 een voortgangsrapportage is verschenen waaruit blijkt dat diverse maatregelen zijn getroffen. Omdat deze voortgangsrapportage echter niet in deze procedure is ingebracht, kan de rechtbank deze niet betrekken in haar oordeel.
17. Ten aanzien van hetgeen eiseres over de maatregelen heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt. Uit de maatregelen volgt dat zowel verweerder als de wetgever voor het behalen van een groot deel van de stikstofreductie inzet op stalmaatregelen. De totale geprojecteerde emissiereductie bedraagt tussen de 29 en 41 mol/ha/jaar en daarmee ongeveer een kwart van de totale emissiereductie van tussen de 103 tot 180 mol/ha/jaar. Recentelijk heeft de Afdeling meerdere uitspraken heeft gedaan over emissiearme stalsystemen in de melkveehouderij. [3] Daaruit volgt dat het onduidelijk is of voor bepaalde emissiearme stalsystemen voor melkveehouderijen de emissiereductie wel kan worden gehaald. Dit betekent dat ook niet vast staat of de beoogde reductie met deze maatregel van 20 tot 27 mol/ha/jaar wel kan worden behaald. Uit het aan deze uitspraken ten grondslag liggende WUR-rapport blijkt daarnaast dat ook voor emissiearme stalsystemen bij varkenshouderijen het verwijderingsniveau van ammoniak ruim lager ligt dan het verwachte prestatieniveau volgens de Rav-normering. Het is daarom ook voor emissiearme stalsystemen bij varkenshouderijen nog maar de vraag of een beoogde totale reductie van 10 tot 14 mol zal worden gehaald.
De maatregel uit de Wsn inzake het verlagen van het ruweiwitgehalte in veevoer voor varkens, pluimvee en melkvee die moet leiden tot een emissiereductie tussen 18 en 67 mol/ha/jaar is nog niet uitgevoerd. Het college heeft ook niet nader gemotiveerd wanneer deze maatregel wordt uitgevoerd. [4]
De rechtbank is gelet op het voorgaande, anders dan in de eerdere uitspraak van 22 oktober 2021, in deze zaak van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de maatregelen uit de Wsn, de contourennota, de uitvoeringsagenda en het beheerplan bijdragen aan de noodzakelijke daling van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. De rechtbank ziet daarom in deze zaak geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
Conclusie
18. Gelet op wat onder 11.2 is overwogen, is het beroep van eiseres gegrond.
Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover dit besluit ziet op de weigering om op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb over te gaan tot gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning, onvoldoende gemotiveerd dat met de aangegeven maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. Daarom zal het bestreden besluit op dit punt worden vernietigd. Omdat met het verweerschrift niet alsnog een toereikende motivering is gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dit punt in stand te laten. Dit betekent dat verweerder het verzoek van eiseres om op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb over te gaan tot gedeeltelijke intrekking dan wel wijziging van de natuurvergunning, opnieuw zal moeten beoordelen.
Verweerder heeft wel terecht geweigerd om de natuurvergunning op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb in te trekken. Omdat dit besluitonderdeel in stand blijft hoeft verweerder op dit punt geen nieuw besluit te nemen.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 837 per punt en wegingsfactor 1). Ook de reiskosten (€ 30,60) en de verletkosten (€ 170) komen voor vergoeding in aanmerking.
De deskundigenkosten (de kosten voor de adviezen van De Roever en de Universiteit Wageningen) komen niet voor vergoeding in aanmerking. In omgevingsrechtelijke zaken geldt namelijk dat deskundigenkosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als de beroepsgrond waar het deskundigenrapport op ziet, slaagt. [5] De deskundigenrapporten van De Roever en de Universiteit Wageningen zien op dierenwelzijn en zijn aangevoerd in het kader van de intrekkingsgrond uit artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb. Deze beroepsgrond slaagt echter niet, wat betekent dat ook de deskundigenkosten niet worden vergoed.
20. Tot slot bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres ongegrond voor wat betreft de intrekkingsgrond uit artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wnb;
  • verklaart het beroep van eiseres gegrond voor wat betreft de intrekkingsgrond uit artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het besluitonderdeel de omgevingsvergunning niet in te trekken op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb;
  • bepaalt dat verweerder op dit onderdeel opnieuw beslist op het verzoek van eiseres;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 1.874,60;
  • draagt verweerder op de door eiseres betaalde griffiekosten van € 354 aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. D. Bruinse-Pot en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
2.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
4.Zie ook overweging 41.3.4 van de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) (Porthos-uitspraak)
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2505).