ECLI:NL:RBGEL:2023:3390

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
9418295
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake leaseovereenkomst tussen eisende partij en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een leaseovereenkomst tussen de eisende partij en Dexia Nederland B.V. De eisende partij heeft een leaseovereenkomst ondertekend op 19 juni 1998, met een looptijd van 180 maanden en een leasesom van Fl 90.426,60. Dexia heeft een eindafrekening opgesteld op 4 augustus 2006, waaruit een resultaat van € 260,45 bleek. De eisende partij vorderde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en verzocht om terugbetaling van alle betalingen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Dexia voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen, met een tegenvordering tot verklaring dat zij niets meer aan de eisende partij verschuldigd is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van huurkoop en dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden, wat heeft geleid tot onrechtmatig handelen. De eisende partij heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisende partij een deel van de schade zelf moet dragen wegens eigen schuld, maar dat Dexia de resterende schade moet vergoeden. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vorderingen van Dexia zijn afgewezen, met uitzondering van de verklaring dat zij niets meer aan de eisende partij verschuldigd is, na betaling van de schadevergoeding.

Het vonnis is gewezen door kantonrechter W.A. Swildens en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 9418295 EL 21-21
vonnis van de kantonrechter van 8 juni 2023
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
Partijen worden hierna [eisende partij] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 augustus 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
met producties;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
37003398
19-06-1998
Spaarleasen
180 mnd
Fl 90.426,60
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
04-08-2006
€ 260,45
Ja

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eisende partij] heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten;
- Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van deze overeenkomst is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling;
- Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [eisende partij] en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
3.3.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer 37003398 niets meer aan [eisende partij] verschuldigd is,
- [eisende partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een optoutverklaring ingediend, waaronder [eisende partij] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
- de vaststelling van de schade wegens termijnen;
- het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
- de eigen schuld (art. 6:101 BW);
- een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
- de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
- wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
- wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.5.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’ ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [eisende partij] de juistheid van de daarop vermelde gegevens, behoudens het fiscale voordeel, niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan.
De vaststelling van de schade
4.6.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [eisende partij] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen.
Het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
4.7.
Op de door [eisende partij] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en de einduitkering.
4.8.
[eisende partij] heeft betwist dat fiscaal voordeel is genoten. Dit omdat [eisende partij] , bij gebrek aan inkomen, geen belastingaangifte heeft gedaan. Nu dit laatste wordt ondersteund door een brief van de Belastingdienst en Dexia het tegendeel niet heeft onderbouwd wordt uitgegaan van de juistheid van deze stelling van [eisende partij] . Er dient dan ook geen fiscaal voordeel in mindering te worden gebracht op de schade.
4.9.
Het voordeel als hiervoor bedoeld dient in mindering te worden gebracht op de schade die [eisende partij] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen.
De eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
4.10.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [eisende partij] een deel van de, na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld, resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen.
4.11.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze overeenkomst had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eisende partij] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomst voor [eisende partij] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [eisende partij] een derde deel van de resterende schade uit verschuldigde termijnen (de inleg) zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient [eisende partij] de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981). [eisende partij] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
4.12.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor Hof-formule, luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [eisende partij] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane lease-overeenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
Wel of geen onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval
4.13.
Tussen partijen is (onder meer) in geschil of het aangaan van de overeenkomst voor [eisende partij] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [eisende partij] in voldoende mate de gegevens heeft verstrekt (en deze heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd) die noodzakelijk zijn voor de beoordeling.
4.14.
Dexia stelt dat [eisende partij] een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ouder(s), en dat om die reden ook de inkomensgegevens van zijn ouder(s) bij toepassing van de Hof-formule in de berekening moeten worden betrokken. Het is aan [eisende partij] om feiten te stellen en gegevens over te leggen waaruit het tegendeel blijkt, aldus Dexia. Volgens Dexia volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003) dat bepalend is of uit de feitelijke omstandigheden volgt dat de afnemer voordeel heeft of kan hebben uit de
gezamenlijke huishouding, en dat het aan de afnemer is om te stellen en aannemelijk te maken dat van dergelijke voordelen geen sprake is. Volgens Dexia is evident dat [eisende partij] de door de Hoge Raad bedoelde voordelen van de gemeenschappelijke huishouding met zijn ouder (-s) heeft genoten, waardoor er geen sprake was van een eenpersoonshuishouden.
4.15.
[eisende partij] voert aan dat sprake was van een aflopende samenlevingssituatie. [eisende partij] stelt dat hij in 1998 samenwoonde met zijn moeder, in 2000 zijn havodiploma heeft gehaald en in 2001 op kamers is gaan wonen. Volgens [eisende partij] kon hij zich pas in 2004 uitschrijven op het ouderlijk adres. [eisende partij] stelt dat bij toepassing van de Hof-formule als uitgangspunt moet worden genomen dat een meerderjarig inwonend kind, dat op eigen naam een effectenlease-overeenkomsten sluit, een eenpersoonshuishouden voert, en ligt het op de weg van Dexia om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit het tegendeel volgt.
4.16.
Overwogen wordt als volgt. [eisende partij] was bij het aangaan van de overeenkomst 18 jaar. Dat [eisende partij] bij het aangaan van de overeenkomst bij zijn moeder woonde is niet dan wel onvoldoende betwist. In de praktijk zal bij een jongvolwassene sprake zijn van een aflopende gemeenschappelijke huishouding met de ouder(s). Dat dit in de situatie van [eisende partij] anders was en een duurzame gemeenschappelijke huishouding werd beoogd, is niet voldoende aannemelijk gemaakt. Uit het door [eisende partij] overgelegde havodiploma volgt dat [eisende partij] bij het aangaan van de overeenkomst nog schoolgaand was. Het is ook, gelet op de door [eisende partij] overgelegde verklaring van de belastingdienst waaruit volgt dat [eisende partij] over 1998 geen aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan, voldoende aannemelijk dat [eisende partij] bij het aangaan van de overeenkomst geen (wezenlijk) inkomen genoot. [eisende partij] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de maandtermijnen van fl 502,37 heeft voldaan uit de erfenis van fl 44.724,80 van zijn oudtante J. [eisende partij] . Uit de overgelegde eindafrekening van notaris van 6 april 1998 volgt dat [eisende partij] dat bedrag uit de nalatenschap heeft ontvangen. De verhouding tussen de maandtermijn van fl 502,37 en de eigen financiële middelen die [eisende partij] ter beschikking stonden, is zodanig dat [eisende partij] redelijkerwijs in staat moet worden geacht die termijnen uit eigen middelen te kunnen voldoen. Onbetwist is, dat [eisende partij] in ieder geval in 2004 het ouderlijk huis definitief heeft verlaten. Nu het hier gaat om verplichtingen die jarenlang maandelijks moeten worden voldaan, ligt het in de rede om uit te gaan van de eigen financiële situatie van [eisende partij] . Het inkomen van de moeder van [eisende partij] dient dan niet bij de berekening betrokken te worden en voor de Y-factor dient te worden uitgegaan van een alleenstaande. Met het feit dat [eisende partij] voordeel heeft uit het feit dat hij geen woonkosten heeft, wordt in de formule al rekening gehouden.
4.17.
Met betrekking tot de overeenkomst met nummer 37003398 volgt uit het voorgaande dat sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last als gevolg van het aangaan daarvan. De toepassing door [eisende partij] van de Hofformule kan in grote lijnen worden gevolgd. In iedere geval is duidelijk dat het besteedbaar inkomen lager is dan de bestedingsnorm.
De consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade.
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de resterende schade wegens verschuldigde termijnen voor 1/3 deel voor rekening van [eisende partij] blijft.
Wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
4.19.
Dexia zal de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
4.20.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [eisende partij] een resterende schade wegens termijnen dient te dragen;
d. wat [eisende partij] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst in totaal aan Dexia verschuldigd is.
4.21.
[eisende partij] heeft in verband met de onderhavige overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [eisende partij] ter zake van de overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het onder c. bedoelde bedrag en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
De wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.22.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval al eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
4.23.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten vormen de stellingen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 dat partijen bekend is.
4.24.
Gelet op het voorgaande zal Dexia als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.25.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover na-kosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrij-ving van [eisende partij] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eisende partij] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen, zoals door [eisende partij] gevorderd, worden vastgesteld op € 100,00.

5.De beslissing

ten aanzien van de vorderingen van [eisende partij] :
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer 37003398 onrechtmatig heeft gehandeld;
5.2.
veroordeelt Dexia aan [eisende partij] te betalen ter zake de overeenkomst met nummer 37003398 het bedrag dat Dexia volgens r.o. 4.19. e.v. verschuldigd is aan [eisende partij] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.22. tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eisende partij] tot en met heden worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris van de gemachtigde;
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de andere partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van de vorderingen van Dexia:
5.7.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [eisende partij] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.19. e.v. weergegeven;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.