ECLI:NL:RBGEL:2023:3383

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
ARN 23/1737 en 23/1739 V
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van rechtbanken bij grensoverschrijdende geschillen en verzet tegen onbevoegdverklaring

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland zich gebogen over de bevoegdheid van rechtbanken in het kader van grensoverschrijdende geschillen. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde zich onbevoegd in twee beroepen en verwees deze naar de rechtbank Gelderland. De rechtbank Gelderland heeft op 27 maart 2023 eveneens geoordeeld dat zij onbevoegd is, met de stelling dat alleen de rechtbank Den Haag bevoegd is om van dergelijke geschillen kennis te nemen. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de rechtbank Den Haag, die bevestigen dat de rechtbank Den Haag de enige bevoegde rechtbank is voor grensoverschrijdende geschillen, ondanks de afwezigheid van een expliciete regeling in de wet.

Opposant heeft verzet aangetekend tegen deze onbevoegdverklaring, waarbij hij aanvoert dat het niet redelijk is dat rechtbanken zaken onbeperkt doorschuiven naar andere rechtbanken. Hij stelt dat de rechtbank Gelderland zich niet onbevoegd kan verklaren, vooral omdat de regeling die de rechtbank Den Haag als enige bevoegd verklaarde, is vervallen. De rechtbank Gelderland heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van het geval en de eerdere uitspraken voldoende rechtvaardigen dat zij zich onbevoegd verklaart. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 27 maart 2023, en heeft het verzet ongegrond verklaard. Dit betekent dat de beroepen ter verdere behandeling worden doorgestuurd naar de rechtbank Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/1737 en 23/1739 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

op het verzet van

[opposant], te [woonplaats], opposant.

Inleiding

De rechtbank Oost-Brabant heeft zich bij uitspraak van 9 december 2022 in de beroepen bekend onder zaaknummers SHE 22/936 en 22/937 onbevoegd verklaard van die beroepen kennis te nemen en heeft beide beroepen ter verder behandeling verwezen naar de rechtbank Gelderland. De rechtbank Oost-Brabant heeft daartoe besloten omdat – kort gezegd – de rechtbank Oost-Brabant de woonplaats van opposant doorslaggevend heeft geacht voor de vraag welke rechtbank (relatief) bevoegd is van de beroepen kennis te nemen, ondanks dat in dit geval sprake is van meerdere grensoverschrijdende geschillen. [1]
Bij uitspraak van 27 maart 2023 heeft de rechtbank Gelderland zich kennelijk onbevoegd verklaard van die beroepen kennis te nemen omdat de rechtbank Gelderland
– kort gezegd – van oordeel is dat uitsluitend de rechtbank Den Haag bevoegd is van grensoverschrijdende geschillen kennis te nemen. [2] De rechtbank Gelderland vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de rechtbank Den Haag (gewezen tussen opposant en de Raad voor de Rechtsbijstand in een grensoverschrijdend geschil). [3]
Opposant heeft tegen de buitenzittinguitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Opposant is verschenen.

Overwegingen

In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buitenzittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland – zakelijk weergegeven – aan dat het toch niet zo kan zijn dat rechtbanken zijn zaken ‘onbeperkt’ doorschuiven naar een andere rechtbank. Opposant meent dat, als de rechtbank Oost-Brabant zich (op grond van de relatieve bevoegdheidsregels) onbevoegd heeft verklaard van zijn beroep(en) kennis te nemen de rechtbank Gelderland zich niet vervolgens ook onbevoegd kan verklaren (op grond van een niet langer bestaande regel over de absolute bevoegdheid).
2.1.
Opposant merkt daarbij op dat de regeling waar de (absolute) bevoegdheid op grond waarvan uitsluitend de rechtbank Den Haag bevoegd was van grensoverschrijdende geschillen kennis te nemen bij een eerdere wetswijziging (per 1 juli 2010) is komen te vervallen. Op grond daarvan moet, zoals ook de rechtbank Oost-Brabant heeft overwogen, nu aan de hand van de gewone regels bepaald worden welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van zijn geschil met de Raad voor de Rechtsbijstand. [4]
2.2.
Verder merkt opposant op dat het daarbij geen verschil (meer) maakt of sprake is van een grensoverschrijdend geschil waarvoor hij rechtsbijstand aanvraagt of niet. Hij heeft immers een geschil met de Raad voor de Rechtsbijstand. Dat moet leidend zijn, niet de vraag waarover dat geschil gaat.
2.3.
Tot slot merkt opposant op dat zijn situatie gelijk behandeld moet worden aan die van andere partijen waarbij de rechtbank Gelderland zich wel bevoegd heeft verklaard van dergelijke beroepen kennis te nemen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Anders dan opposant acht de rechtbank wel van doorslaggevend belang dat opposant vanwege grensoverschrijdende geschillen rechtsbijstand heeft verzocht van de Raad voor de Rechtsbijstand. [5]
3.1.1.
De rechtbank is met de rechtbank Oost-Brabant en opposant van oordeel dat het uitermate ongelukkig is dat in de Wet op de rechtsbijstand en (in Bijlage 2 bij) de Algemene wet bestuursrecht niet langer de eerder wel neergelegde bevoegdheidsregeling – waaruit volgde dat de rechtbank Den Haag als enige rechtbank bevoegd is om van grensoverschrijdende geschillen kennis te nemen – is neergelegd, maar – anders dan de rechtbank Oost-Brabant en opposant – de rechtbank Gelderland meent dat de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling en de rechtbank Den Haag voldoende grondslag bieden om zich, ondanks de leemte in de wet- en regelgeving, onbevoegd te verklaren van de beroepen van opposant kennis te nemen en de beroepen ter verdere behandeling te verwijzen naar de rechtbank Den Haag.
3.1.2.
De rechtbank Gelderland vindt voor haar standpunt verder steun in het feit dat de rechtbank Den Haag op verschillende rechtsgebieden (in het civiele, straf- en bestuursrecht) als enige rechtbank in Nederland bevoegd is van internationale kwesties (en geschillen) kennis te nemen.
3.2.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat er sprake is van een vergelijkbaar geval, dat die ongelijk wordt behandeld en dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor het verschil in handelwijze.
3.2.1.
Opposant heeft niet aangetoond dat er sprake is van gelijke gevallen. Zo ontbreekt een datum, kenmerk of vindplaats van de uitspraak waarmee opposant zijn geval vergelijkt. Een dergelijke uitspraak is de rechtbank Gelderland ook niet bekend. Bovendien heeft opposant, zo deze uitspraak er zou zijn, niet aangetoond dat geen objectieve rechtvaardiging voor het verschil in handelwijze zou bestaan.
3.3.
In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 27 maart 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buitenzittinguitspraak in stand blijft.
3.3.1.
Dat betekent dat beide beroepen ter verdere behandeling doorgestuurd zullen worden naar de rechtbank Den Haag.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer rechtsoverweging 17 in de uitspraak van 9 december 2022 van de rechtbank Oost-Brabant.
2.Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de uitspraken van 2 maart 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:547 en 20 april 2022 van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2022:3611.
4.Artikel 8:7, tweede lid, van de Awb.
5.Als bedoeld in artikel 23i van de Wet op de rechtsbijstand.