ECLI:NL:RBGEL:2023:3206

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
c/05/385505 / HA ZA 21-153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de kwalificatie van geldbedragen als schenking of lening tussen partijen met betrekking tot manege-activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Bosman, en de gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.S. van Daal. De kern van het geschil betreft de vraag of de door de eisende partij aan de gedaagde partij verstrekte bedragen van in totaal € 190.000,00 moeten worden gekwalificeerd als schenkingen of als geldleningen. De gedaagde partij heeft gesteld dat de bedragen schenkingen waren, terwijl de eisende partij heeft betoogd dat het om leningen ging die terugbetaald moesten worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verklaringen van getuigen, waaronder familieleden van de gedaagde partij en de belastingadviseur, en heeft vastgesteld dat de door de eisende partij verstrekte bedragen in feite leningen waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij niet is geslaagd in het leveren van bewijs voor haar stelling dat de bedragen schenkingen waren. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld tot terugbetaling van de geleende bedragen in termijnen van € 3.000,00 per maand, te beginnen op 1 juli 2023, en heeft tevens buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen aan de eisende partij.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/385505 / HA ZA 21-153
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. J. Bosman te Ede (Gld),
tegen
[gedaagde partij],
te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. J.S. van Daal te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 maart 2022
- een akte getuigenverhoor met producties 7 en 8 namens [gedaagde partij]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 oktober 2022
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 2 februari 2023
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde partij]
- de antwoordconclusie van [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Bewijslevering
2.1.
Bij tussenvonnis van 23 maart 2022 (hierna: het tussenvonnis) is [gedaagde partij] toegelaten te bewijzen dat partijen na bemiddeling door [betrokkene 1] eind maart/begin april 2020 hebben afgesproken dat [eisende partij] uit dankbaarheid voor zijn vrijgevigheid het recht kreeg om eeuwig gebruik te maken van alle faciliteiten van de manege zonder hiervoor een vergoeding te betalen en dat andere bedragen, dan het bedrag van € 50.000,00 met betrekking tot de boete in België, niet behoefden te worden terugbetaald. Daarbij is [gedaagde partij] tevens toegelaten tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling van [eisende partij] dat de aan haar verstrekte bedragen tot een totaal van € 190.000,00 geldleningen betroffen en geen schenkingen.
2.2.
[gedaagde partij] heeft in dat verband twee producties (7 en 8) overgelegd en zichzelf en [belastingadviseur] (haar belastingadviseur), [partner gedaagde partij] (haar partner), [moeder gedaagde partij] (haar moeder) en de [vader gedaagde partij] (haar vader) als getuigen doen horen. [eisende partij] heeft in tegenverhoor zichzelf, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [boekhouder] (zijn boekhouder) als getuigen doen horen.
2.3.
[gedaagde partij] betoogt dat zij in de bewijslevering is geslaagd. [eisende partij] meent dat zij daarin niet is geslaagd.
2.4.
De door [gedaagde partij] overgelegde productie 7 bevat een schriftelijke verklaring, ondertekend door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op
25 september 2022. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zijn de dochters van [eisende partij] , [betrokkene 4] en [betrokkene 7] zijn hun partners. In die verklaring staat dat het contact tussen [eisende partij] en zijn vier kinderen is verbroken door toedoen van [eisende partij] , dat [eisende partij] er een gewoonte van maakt om te liegen en dat [betrokkene 6] en [betrokkene 7] een vergelijkbaar geval met [eisende partij] hebben meegemaakt, waarbij zij van hem een schenking hadden ontvangen en hij later stelde dat sprake was van een lening. De door [gedaagde partij] overgelegde productie 8 bevat correspondentie tussen de advocaat van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en de boekhouder van [eisende partij] , [boekhouder] , met betrekking tot de in productie 7 vermelde vermeende schenking van [eisende partij] aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .
2.5.
[gedaagde partij] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard.
[eisende partij] vertelde over vroeger en wij hadden het over van alles. Hij vroeg mij ook: “Wat zijn jouw wensen?” Ik heb toen verteld dat ik dingen op de manege wilde vervangen of vernieuwen en [eisende partij] had veel ideeën over het vergroenen en ook over het welzijn van de dieren. Ik keek tegen hem op. [eisende partij] wilde die dingen wel voor mij uitzoeken en dan kon ik ook besparen. Ik had daar wel oren naar, want het was hard werken en er bleef weinig over. [eisende partij] kon mij helpen.
Het begon met de vervanging van het hek. (…) [eisende partij] had gezegd dat er een ander hek moest komen en heeft een offerte opgevraagd. Ik heb toen gezegd: “Wij kunnen dat niet betalen.” [eisende partij] zei toen: “Ik zit niet krap bij kas en ik wil liever iets aan de dieren schenken en niet aan mensen, maar dan wil ik er nog wel plezier van hebben”. Dus hij wilde dat hek betalen. Zo kwamen er steeds meer dingen, zoals bijvoorbeeld zonnepanelen. [eisende partij] gaf daarover advies en hij betaalde het ook. Hij zei dat hij niet krap zat en hij het kon betalen. Hij heeft niet gezegd dat hij het zou voorschieten. Ik nam niet automatisch aan dat ik het zou krijgen en ik heb gezegd dat ik het niet kon terugbetalen, maar dat hoefde volgens [eisende partij] ook niet.
Ik kwam in de problemen door de kwestie in België. Ik was overstuur, want ik moest zo spoedig mogelijk €50.000,00 betalen. Ik ben toen naar [eisende partij] gegaan en die zei: “Dat gaat mij te ver, want dat is voor de zaak en dat moet je zien als een lening. Die €50.000,00 wil ik wel terug.” Ik ben daarmee akkoord gegaan en daardoor wist ik dat de ene helft een schenking was en het andere een lening. Schenkingen waren voor de diertjes en niet voor mij als persoon. [eisende partij] wou dat ik goed voor de dieren kon blijven zorgen en zei: “Daarom schenk ik dat.” Die €50.000,00 moest ik wel terugbetalen. Dat speelde in de periode van de problemen in België. Zo was er dus een onderscheid tussen de schenkingen en de lening van €50.000,00.
Ik heb de manege gekocht van [betrokkene 2] . Ik moest nog een deel aan hem betalen en die aflossing liep via [betrokkene 1] . Op een gegeven moment kreeg [eisende partij] problemen met zijn dochter en hij wilde geld van zijn dochter terugkrijgen. [eisende partij] heeft [betrokkene 1] daarvoor ingeschakeld en ik ben een keer mee geweest met [eisende partij] naar [betrokkene 1] op zijn kantoor. Toen heeft [betrokkene 1] tegen mij en [eisende partij] gezegd: “Jullie moeten ook iets op papier zetten.” [betrokkene 1] wist van de betalingen van [eisende partij] omdat hij contact had gehad met [belastingadviseur] , de belastingadviseur. Om die reden heeft er een gesprek plaatsgevonden bij [betrokkene 1] thuis waarbij [eisende partij] en ik aanwezig waren. [betrokkene 1] was toen al ziek. [betrokkene 1] heeft aantekeningen van dat gesprek gemaakt en zou een overeenkomst op papier zetten die wij moesten tekenen. In dat gesprek is afgesproken wat het bedrag van de schenkingen was en dat [eisende partij] €50.000,00 zou terugkrijgen. [betrokkene 1] zou die €50.000,00 financieren en ik zou dat terugbetalen aan [betrokkene 1] . Dat moest via de dochter van [betrokkene 1] gebeuren, [betrokkene 8] , want die had een bedrijf waarin ze dat soort zaken regelde en ook rente vroeg. Het is niet meer op papier gekomen, omdat [betrokkene 1] is overleden. De schenkingen waarover wij in dat gesprek gesproken waren in totaal ongeveer €200.000,00 en [eisende partij] zal altijd op de manege gratis kunnen blijven rijden. Tot aan zijn dood. In dat gesprek is ook besproken dat de dochters van [eisende partij] dan niet bij mij konden komen, na zijn dood, om dit geld op te eisen.
2.6.
[belastingadviseur] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik doe de administratie voor [manege] . Dat is de eenmanszaak van [gedaagde partij] . (…) Mijn kantoor doet die administratie voor [gedaagde partij] vanaf januari 2017. Ik ben zelf belastingadviseur en bemoei mij minder met de administratie, maar meer met de bijzondere dingen.
Ik heb [gedaagde partij] via de heer [betrokkene 1] leren kennen. [betrokkene 1] heeft in het verleden een deurwaarderskantoor gehad. (…) Ik heb samen met de B.V. van [betrokkene 1] een vof gehad. (…)
Ik heb van [betrokkene 1] gehoord dat [eisende partij] afspraken met [gedaagde partij] wilde vastleggen om te voorkomen dat zijn nabestaanden, dus de nabestaanden van [eisende partij] , geld zouden opeisen bij [gedaagde partij] . Ik wist uit de administratie om hoeveel geld het ging, maar ik kan nu niet zeggen hoeveel dat precies was. Ik dacht een ton of twee ton. Nadat er een gesprek was geweest tussen [eisende partij] , [gedaagde partij] en [betrokkene 1] heb ik [betrokkene 1] telefonisch gesproken. Hij heeft mij toen verteld wat er was afgesproken tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] . Een bedrag van € 50.000,00 was een lening en die moest terug. Dat geld was verstrekt met een bepaald doel, namelijk een fiscale kwestie in België. Ik was daar als belastingadviseur zijdelings bij betrokken. Met die € 50.000,00 zouden nog wel wat facturen van [gedaagde partij] moeten worden verrekend zodat [eisende partij] uiteindelijk nog € 20.000,00 of € 30.000,00 zou krijgen. Ik weet niet waar die facturen op zagen, maar ik vermoed op het paardrijden. Met die afspraak was alles geregeld volgens [betrokkene 1] . Kort daarna is [betrokkene 1] overleden. Wie de afspraak zou gaan vastleggen weet ik niet. (…)
In de administratie van [gedaagde partij] heb ik gezien dat er bedragen aan haar werden verstrekt. [gedaagde partij] heeft mij verteld dat die bedragen afkomstig zijn van [eisende partij] en dat ze die van hem geschonken heeft gekregen. Die bedragen zijn daarom als stortingen van [gedaagde partij] in de administratie van de eenmanszaak verwerkt. Dat het schenkingen zijn heb ik vernomen van [gedaagde partij] . (…)
Op vragen van mr. Van Daal antwoord ik:
(…) [gedaagde partij] heeft mij verteld over de schenkingen van [eisende partij] . Ik heb toen met haar besproken wat de fiscale consequenties zijn van schenkingen. [eisende partij] woont in het buitenland en van een buitenlander mag je schenkingen ontvangen zonder dat er een aangifte schenkingsbelasting hoeft te worden gedaan. (…)
[betrokkene 1] heeft aan mij verteld dat [eisende partij] met hem in gesprek wilde om te voorkomen dat de nabestaanden van [eisende partij] geld bij [gedaagde partij] zouden opeisen. Het lag namelijk niet vast dat de door [eisende partij] betaalde bedragen schenkingen waren. In het telefoongesprek met [betrokkene 1] heeft [betrokkene 1] mij verteld dat alles was geregeld en dat het allemaal goed zou komen. Dat lag in de lijn met wat [gedaagde partij] mij verteld had over de bedragen die zij van [eisende partij] had gekregen. (…)
[betrokkene 1] heeft mij in het telefoongesprek ook nog verteld dat als [gedaagde partij] het geld niet had, dan bedoel ik die € 20.000,00 of € 30.000,00, [betrokkene 1] dat dan voor haar zou voorschieten. [betrokkene 1] deed dat wel vaker. Zo loste hij problemen op. [betrokkene 1] rekende wel een rente van 8%.
2.7.
[partner gedaagde partij] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben sinds 2008 de partner van [gedaagde partij] . Sinds 2010/ 2011 wonen wij samen. De manege is gevestigd op het terrein waar wij ook wonen. (…) [gedaagde partij] doet haar deel van het bedrijf, de manege, en ik doe mijn deel in de technische dienstverlening. (…)
Ik ken [eisende partij] sinds een jaar of acht, sinds hij op de manege komt paardrijden. (…) Hij at gemiddeld twee keer per week met ons mee. Ook is hij een of twee keer aanwezig geweest bij het kerstdiner met onze familie. Ook ben ik samen met hem naar het Rijksmuseum en het Van Goghmuseum geweest. Ook ben ik met hem naar de Efteling geweest. Het was een interessante man om mee om te gaan.
Over de afspraak bij [betrokkene 1] kan ik het volgende vertellen. [eisende partij] had een conflict met zijn dochters in Schotland. (…) [eisende partij] heeft toen contact met [betrokkene 1] gehad omdat hij schenkingen of leningen aan zijn familie in Schotland wilde terugvorderen. In dat verband is er ook contact geweest tussen [eisende partij] , [betrokkene 1] en [gedaagde partij] . [betrokkene 1] zou op papier zetten dat € 50.000,00 een lening was en de rest een schenking. Dit heb ik van [gedaagde partij] en van [betrokkene 1] gehoord. Zelf ben ik niet bij dat gesprek aanwezig geweest. [betrokkene 1] heeft mij verteld dat [eisende partij] bij hem was geweest en dat [betrokkene 1] aantekeningen van dat gesprek heeft gemaakt en dat zou uitwerken. [betrokkene 1] heeft mij dit verteld in een luchtig gesprek toen ik hem en zijn vrouw in een restaurant zag. Dat was vlak voor het overlijden van [betrokkene 1] . Dat was de eerste keer dat ik [betrokkene 1] zag.
(…)
[eisende partij] zou ons helpen met de dieren. Hij wou de stallen verbeteren en de veiligheid van de dieren. Die hulp bestond onder meer uit de aanleg van ledverlichting in de stallen, een automatisch hek en zonnepanelen op het dak. Die zonnepanelen waren zijn project. Het helpen bestond uit het regelen, het opzoeken en het betalen van alle verbeteringen. Ik heb daarover ook gesproken met [eisende partij] , bijvoorbeeld over welke soort zonnepanelen er waren. Hij vertelde dan waar hij mee bezig was, maar hij overlegde niet met ons wat wij wilden. [eisende partij] wilde de stal moderniseren en wij hebben gezegd: “Ga er maar mee aan de slag.” Op een gegeven moment wilde hij ook de vloeren in de stallen vervangen. Toen werd het mij te gortig. Ik voelde mij daar ongemakkelijk bij. Daarom is het toen ook gestopt. Ik voelde mij er ongemakkelijk bij omdat [eisende partij] al zo veel had gedaan. Daarom hebben wij ook tegen hem gezegd dat hij geen stallingskosten meer hoefde te betalen. Ik weet niet of dat ook tegen [eisende partij] is gezegd, maar ik heb met [gedaagde partij] besproken dat we geen stallingskosten meer van hem wilde ontvangen. Het zijn geen stallingskosten, maar eigenlijk leasekosten. Wij hadden ook gedoe in België met de sociale dienst. We hadden op korte termijn €50.000,00 nodig. Toen heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] verteld dat wij grote problemen hadden. [eisende partij] heeft toen gezegd dat hij die €50.000,00 wilde lenen, maar dat dit geen schenking was, omdat dit niet met de paardjes te maken had. Dat hij dat heeft gezegd heb ik van [gedaagde partij] gehoord.
Wij wilden iets terugdoen voor [eisende partij] en daarom hoefde hij geen leasegeld te betalen. Ook ben ik met hem meer naar Schotland geweest om spullen op te halen en heb ik een kunstwerk in zijn in geplaatst zonder daarvoor een vergoeding te vragen. Voor dat plaatsen van dat kunstwerk heb ik een cadeau gekregen van [eisende partij] .
Om terug te komen op de afspraak met [betrokkene 1] ; ik weet alleen dat [eisende partij] bij [betrokkene 1] is geweest. [betrokkene 1] zou op papier zetten wat er was besproken. Dat is niet meer gebeurd, omdat [betrokkene 1] is overleden. In dat gesprek met [betrokkene 1] is besproken wat een schenking was en wat een lening was. Er was een lening van €50.000,00. Ik heb van [betrokkene 1] gehoord dat het allemaal goed kwam.
Die schenkingen gingen volgens mij om twee ton of zo. [eisende partij] kwam met het initiatief wat er veranderd moest worden aan de stallen. Hij zocht het uit en regelde dat. Dat was voor de diertjes, zo zei [eisende partij] .
2.8.
[moeder gedaagde partij] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben de moeder van [gedaagde partij] . Ik ken [eisende partij] van de stallen en ook van samen koffiedrinken, lunchen, boodschappen doen en wandelen. Ik zag [eisende partij] elke dag van maandag tot en met vrijdag op de manege. [eisende partij] reed paard en was verzot op de paarden. Dat was alles voor hem. (…) Hij was kind aan huis bij de manege. (…)
Ik weet dat mijn dochter €50.000,00 van [eisende partij] heeft geleend. Zij heeft dat ook terugbetaald. Ik heb van [eisende partij] gehoord dat hij mijn dochter geholpen met een betaling van €50.000,00 voor iets in België, dat dat geld geleend was en dat ze dat moest terugbetalen. [eisende partij] heeft ook tegen mij gezegd dat hij dingen wilde vernieuwen aan de manege voor de paardjes. Hij wilde alles heel mooi maken. Hij wilde bijvoorbeeld ook zonnepanelen op de manege. Dat ging hij met mijn dochter bespreken. Ik wist dat [eisende partij] de betalingen deed voor die vernieuwingen. [eisende partij] zei tegen mij dat dat schenkingen waren. Ik zei tegen heb dat mijn dochter al die vernieuwingen niet kon terugbetalen, maar [eisende partij] zei tegen mij dat dat niet hoefde, want het was allemaal voor de paardjes. Ik weet niet meer wanneer dat allemaal speelde, maar het was voor de corona.
Voor het paardrijden betaalde [eisende partij] aan mijn dochter. Maar toen hij die schenkingen voor de vernieuwingen deed hoefde hij mijn dochter niet meer te betalen. Mijn dochter heeft vaak tegen [eisende partij] gezegd: “Stop nu met al die betalingen, want ik kan niets terugdoen.” Zij heeft dat tegen [eisende partij] gezegd waar ik bij was bij het koffiedrinken bijvoorbeeld. Ook heeft mijn dochter dat tegen mij gezegd. Om die reden hoefde [eisende partij] ook niet meer aan de manege te betalen. Ook namen wij hem een dagje mee uit en ging ik zijn huisje schoonmaken. Uiteindelijk kwam ik een keer in de twee maanden om schoon te maken bij [eisende partij] . Ik deed dat voor niets. Wij voelden ons bezwaard, omdat hij zoveel voor onze dochter deed.
(…) [eisende partij] en mijn dochter hebben het met [betrokkene 1] over die schenkingen gehad. Dat moest worden geregeld zodat het duidelijk was dat de nabestaanden van [eisende partij] niet aan dat geld konden komen. Op papier zou worden gezet dat het schenkingen waren om te voorkomen dat de nabestaanden van [eisende partij] daar aanspraak op konden maken. Dat heb ik van [eisende partij] en van mijn dochter gehoord. Dat was na het gesprek met [betrokkene 1] . Kort daarna, volgends mij binnen drie weken is [betrokkene 1] overleden. Ik weet niet zeker om hoeveel geld het ging. Ik zeg nu €180.000,00, maar ik weet dat niet.
2.9.
[vader gedaagde partij] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben de vader van [gedaagde partij] . [eisende partij] ken ik heel goed. Ik ken hem van de stal van mijn dochter. [eisende partij] is daar elke dag aanwezig. Ik ben daar ook elke dag, behalve in het weekend. Ik help mee in de stal. (…) Ik sprak [eisende partij] bij het samen koffiedrinken op de manege. Mijn vrouw heeft ook een tijdje de vakantiebungalow van [eisende partij] schoongemaakt en soms haalde ik haar daar op.
(…)
[eisende partij] heeft schenkingen aan mijn dochter gedaan. Ik vond dat [eisende partij] nogal opdringerig was met die schenkingen. [eisende partij] en mijn dochter zijn naar [betrokkene 1] gegaan om dingen op papier te zetten. Ik vond die schenkingen de spuigaten uitlopen. Het was veel te gek. Ik zei tegen mijn dochter dat ze moest zorgen dat ze iets op papier kreeg zodat vastgelegd werd dat het schenkingen waren. Ik heb ook tegen [eisende partij] gezegd dat het moest stoppen met die schenkingen, maar volgens hem deed hij dat allemaal ten behoeve van de paarden.
Ik weet niet wat er in het bijzijn van [betrokkene 1] tussen [eisende partij] en mijn dochter is afgesproken. Ik ben daar niet bij aanwezig geweest. Ik weet ook niet of er iets op papier is gezet, want kort daarna is [betrokkene 1] overleden.
Die schenkingen waren ten behoeve van de paarden, bijvoorbeeld een nieuw dak met zonnepanelen op de binnenbak. [eisende partij] wilde ook nog de hele vloer vernieuwen. Daarvan hebben wij hem van weerhouden. Wij vonden het veel te gek worden. Volgens mij ging het bij die schenkingen om ongeveer €180.000,00. Ik heb daarvan wel eens wat in de boekhouding gezien. (…)
[eisende partij] heeft zelf tegen mij gezegd dat het schenkingen waren. Toen ik tegen hem zei dat er iets op papier moest komen zei [eisende partij] : “Nee, dat hoeft niet. Het zijn schenkingen voor de paarden.” [eisende partij] was elke dag op de manege en bij de lunch en zo. Hij was meer dan een vriend. Dat [eisende partij] zei dat het schenkingen waren moet in 2019 zijn geweest. Ik en mijn vrouw zijn toen een dagje met hem naar Elburg geweest. Dat is daar besproken. (…)
In het begin betaalde [eisende partij] om op de paarden te mogen rijden. Toen [eisende partij] die schenkingen deed heeft mijn dochter tegen hem gezegd: “Je mag tot je dood gratis blijven rijden.” Dat heb ik van [eisende partij] zelf gehoord. Volgens mij is er toen ook niet meer door [eisende partij] aan de manege betaald. Dit alles was voordat er een gesprek met [betrokkene 1] is geweest.
2.10.
[eisende partij] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Op zeker moment vertelde [gedaagde partij] mij dat zij in geldnood zat. Dat ging over dagelijkse kosten voor de manege. Ik heb toen gezegd dat zij naar de bank moest voor een lening. Zij zei mij toen dat dat niet ging omdat zij al maximaal geleend had bij de bank. Ik heb haar toen gevraagd of er geen anderen waren of familieleden die zij kon aanspreken, bijvoorbeeld ook haar vader. [gedaagde partij] zei toen dat zij dat niet aan haar vader kon vragen vanwege zijn hart. Dit speelde in 2015. Ik weet dat niet meer precies want ik ben inmiddels 93 en mijn herinnering is niet meer zo goed. Het had eerst betrekking op het paard [naam paard] . Pas in 2019 ging het om kosten voor een elektrisch hek. In de stukken staat dat verkeerd om.
De bedragen die ik heb overgemaakt aan [gedaagde partij] waren steeds voor het dekken van kosten voor de manege waar zij specifiek om vroeg. Ik ben die bedragen aan haar gaan overmaken omdat als niemand het wilde doen ik daarvoor insprong. Dan maakte ik het bedrag aan haar over. Er is niet met zoveel woorden gesproken dat het een lening was. Dat was vanzelfsprekend. Zo is het begonnen.
Met betrekking tot de zonnepanelen is het zo gegaan dat ik tegen [gedaagde partij] zei: “Als je geld wilt sparen moet je van het gas af en overgaan op elektrisch, bijvoorbeeld via zonnepanelen.” [gedaagde partij] heeft dat zelf met de leveranciers geregeld. Ik heb daarmee geen contact gehad.
Ik zorgde voor het geld en had geen bemoeienis met de uitvoering van de investeringen.
[gedaagde partij] , haar partner [partner gedaagde partij] of haar ouders hebben nooit tegen mij gezegd: ”Dit gaat wel over veel geld, dat kan niet zo.” Daar zijn zij pas kort geleden mee gekomen en niet tegenover mij.
(…) Ik heb aan mijn vriend [betrokkene 2] gevraagd wat ik kon doen met betrekking tot het aan [gedaagde partij] verstrekte bedrag van €50.000,00 in verband met België. [betrokkene 2] kwam toen met de naam van [betrokkene 1] op de proppen. Ik ben samen met [gedaagde partij] bij [betrokkene 1] op bezoek geweest. Daar hebben wij het gehad over het probleem van de betaling. Dat ging alleen om de €50.000,00 voor België. [betrokkene 1] heeft dit aangehoord en zou gaan overleggen hoe hij dit kon regelen. Dat zouden wij nog horen. [betrokkene 2] heeft tegen mij gezegd dat [betrokkene 1] mogelijk wel ergens een lening zou kunnen regelen. Dat is er allemaal niet meer van gekomen, want kort daarop is [betrokkene 1] overleden. Zijn voorstel om de zaak te regelen is er dus nooit gekomen.
Op verzoek van mr. Van Daal is genoteerd dat ik mij de naam van [betrokkene 1] niet gelijk kon herinneren en dat de rechter de naam [betrokkene 1] heeft genoemd en toen wist ik dat weer.
U houdt mij voor dat [gedaagde partij] heeft verklaard dat ik ook iets wilde regelen zodat zij niet in moeilijkheden zou komen als ik zou komen te overlijden. Dat is onzin. Daar is nooit over gesproken.
U vraagt mij mijn relatie met [gedaagde partij] te omschrijven. Die was collegiaal. Er is een kantine op de manege waar je koffie kan drinken. Daar kwam ik wel. Ook ben ik een keer uitgenodigd door [gedaagde partij] om met Kerst te komen eten. Dat heb ik gedaan. Dat is één of twee keer gebeurd. Ook heb ik wel eens samen met [gedaagde partij] boodschappen gedaan als dat toevallig zo uitkwam. Verder ging dat contact niet.
Ik rijd nog steeds paard op de manege van [gedaagde partij] . Ik weet niet of ik daarvoor nog betaal. Ik weet ook niet of ik in het verleden voor het paardrijden heb betaald. Ik weet dat niet meer, maar [boekhouder] , die voor mij de administratie doet kan u dat vertellen. Ik weet ook niet meer of over die kosten afspraken zijn gemaakt met [gedaagde partij] . Mijn geheugen laat mij in de steek op dat punt.
Ik ken de partner van [gedaagde partij] . Dat is [partner gedaagde partij] . Hij heeft niets te maken met de bedragen die ik aan [gedaagde partij] heb verstrekt. Ik heb daar nooit met hem over gesproken. Ook ken ik de vader en moeder van [gedaagde partij] , [vader gedaagde partij] en [moeder gedaagde partij] . Ook met hun heb ik nooit over die bedragen gesproken. Ik had van [gedaagde partij] begrepen dat ik het daarover niet met haar ouders, in ieder geval haar vader moest hebben, want dat was slecht voor zijn hart. Ik heb dat daarom nooit met hen besproken. Met de moeder van [gedaagde partij] heb ik ooit wel gesproken over die €50.000,00 voor België. De moeder was aanwezig toen ik het daar over had en wilde weten waar het over ging. Toen heb ik gezegd dat het ging over het geld voor België. Verdere details heb ik niet met de moeder besproken.
(…)
Ik weet er niets van dat de moeder van [gedaagde partij] mijn woning zou hebben schoongemaakt. Dat is niet gebeurd. Ik heb nu wel iemand die mijn woning één keer per maand schoonmaakt. Dat is sinds een paar jaar.
(…)
Bij [betrokkene 1] ging het om die €50.000,00. De bedragen die ik heb verstrekt in 2015 tot 2017 waren voor de manege. Toen dacht ik dat ik al veel had verstrekt om de manege te verbeteren. Daarna kwam de vraag om €50.000,00 in verband met België. Dat had niet met de manege te maken. Ik heb toen gezegd dat die €50.000,00 zo spoedig mogelijk terug moest. Dat gebeurde niet ondanks dat ik daarom heb gevraagd. Toen heb ik [betrokkene 2] om advies gevraagd en die kwam met [betrokkene 1] .
2.11.
[betrokkene 2] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben de vorige eigenaar van de manege van [gedaagde partij] . Ik heb de manege in 2011 aan haar verkocht voor €1.400.000,00. Bij de overdracht bij de notaris was er €400.000,00 te weinig. De notaris heeft mij toen gevraagd of ik bereid was ermee akkoord te gaan dat [gedaagde partij] een tweede hypotheek op de manege en twee woonhuizen te [woonplaats 2] , van [gedaagde partij] en haar ouders, zou verstrekken. Ik werd daardoor overvallen, maar ben daar wel mee akkoord gegaan. Ik heb toen aan [betrokkene 1] gevraagd of de betalingen via zijn bedrijf konden lopen. (…)
Ik ging regelmatig naar mijn paarden op de manege en zo heb ik [eisende partij] leren kennen. Wij maakten samen buitenritten met de paarden. Bij een van die ritten heeft hij mij verteld dat hij aanzienlijke bedragen had uitgeleend aan [gedaagde partij] . Dat was volgens mij in 2016/2017. Het was ruim €200.000,00.
(…) Ik vroeg [eisende partij] of hij dat wel goed had vastgelegd. Hij zei tegen mij: “Nee, maar ik heb het overgemaakt, dus ik kan het wel bewijzen.” Ik heb toen tegen hem gezegd dat dat niet voldoende was en dat hij de afspraken op papier moest zetten. Dat was zo omstreeks eind 2017, begin 2018. (…)
Toen ik het had geregeld met [gedaagde partij] via [betrokkene 1] heb ik tegen [eisende partij] gezegd dat hij ook naar [betrokkene 1] moest gaan omdat hij misschien een oplossing kon bedenken.
Volgens mij ging het toen om ruim €200.000,00, maar [eisende partij] leasede ook twee paarden bij [gedaagde partij] voor €1.000,00 per maand of zoiets en dat ging er dan nog vanaf mogelijk. U vraagt mij of ik ook iets weet over geld voor België. Dat ging volgens mij om €50.000,00 en dat was onderdeel van die €200.000,00. (…)
Uit de verhalen van [eisende partij] weet ik dat het bij de aan [gedaagde partij] verstrekte bedragen om leningen ging. Dat heeft [eisende partij] altijd zo tegen mij gezegd. Ik heb met [gedaagde partij] nooit over deze leningen gehad. Ik heb mij er altijd buiten gehouden.
(…)
2.12.
[betrokkene 3] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ken [eisende partij] van het paardrijden. Ik woon sinds 2005 naast de manege die nu van [gedaagde partij] is. (…) Ik heb haar in 2011 leren kennen toen zij de manege overnam.
(…)
[eisende partij] heeft mij niet verteld wat hij over dat geld met [gedaagde partij] had afgesproken. Hij vertelde mij wel dat hij dat geld had geleend aan [gedaagde partij] . Het ging volgens mij om €200.000,00. Dat was zonder het bedrag van €50.000,00 van de beslagleging. Het geld was verstrekt voor onder meer een paard en loonbelasting in België, maar daarvan had hij al een gedeelte terug ontvangen. (…)
In 2014/2015 heeft [gedaagde partij] mij gevraagd samen een paard te kopen. De vraagprijs was €7.000,00 en [gedaagde partij] zou dat paard dan opleiden. Dat brengt ook kosten met zich. Ik heb niet in dat paard willen investeren. Het ging om hetzelfde paard, ‘ [naam paard] ’, waarvoor [eisende partij] later geld aan [gedaagde partij] heeft verstrekt.
De relatie tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] was naar mijn idee een zakelijke relatie. (…) Ik weet er verder niet veel van en kan de relatie tussen hen beiden niet goed inschatten. (…)
[betrokkene 1] was destijds de gerechtsdeurwaarder. Ik kende hem niet persoonlijk. Ik weet ook niet van afspraken tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] via [betrokkene 1] .
2.13.
[boekhouder] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik ben de boekhouder van [eisende partij] , dat wil zeggen dat ik zijn belastingaangifte verzorg. Dat doe ik sinds 2019, sinds [eisende partij] naar Nederland is geëmigreerd. Voor 2019 had [eisende partij] woonplaats in Schotland. (…) Fiscaal begint het in 2019.
(…)
In verband met de aangifte over 2019 heeft [eisende partij] mij verteld dat hij geld had geleend aan [gedaagde partij] . In totaal ging het om €260.000,00, waarvan €50.000,00 inmiddels is terugbetaald na beslaglegging. Die €50.000,00 had betrekking op een boete in België en de rest had betrekking op investeringen in de manege. Of dat geld daar daadwerkelijk voor is besteed dat weet ik niet.
(…)
In eerste instantie heb ik in de aangifte voor 2019 de leningen niet opgenomen. Ik heb de aangifte gecorrigeerd toen ik de bankafschriften van de bank had gekregen waaruit bleek welke bedragen betaald waren aan [gedaagde partij] . Toen ik die eerste aangifte invulde had [eisende partij] mij al wel verteld van de leningen aan [gedaagde partij] , maar daarvan waren nog geen stukken. Vanwege de termijn voor het indienen van de aangifte heb ik deze in eerste instantie zonder vermelding van de leningen ingevuld en toen ik de stukken van de bank had heb ik de aangifte gecorrigeerd. Daarna heb ik de aangifte nog een keer gecorrigeerd in verband met de betaling van de €50.000,00. Ik kan de aangifte nog vijf jaar corrigeren in afwachting van de uitkomst van deze rechtszaak.
[eisende partij] heeft mij gevraagd de brief aan [gedaagde partij] te schrijven om de afspraken over de leningen op papier te zetten. Ik heb een of twee keer een brief aan [gedaagde partij] geschreven.
(…)
[eisende partij] heeft mij wel verteld over de heer [betrokkene 1] , maar ik heb nooit zelf contact met [betrokkene 1] gehad. Alles wat ik weet heeft [eisende partij] mij verteld.
Met betrekking tot het pensiongeld weet ik dat [eisende partij] maandelijks betalingen heeft gedaan aan [gedaagde partij] . Volgens mij is nadat [eisende partij] €50.000,00 aan [gedaagde partij] heeft geleend de betaling van het pensiongeld gestopt omdat de afspraak is gemaakt om dat te verrekenen. (…)
2.14.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde partij] dat [eisende partij] zich, gelet op zijn hoge leeftijd en zijn verwarde indruk ten tijde van het getuigenverhoor, kennelijk niet meer kan herinneren dat hij schenkingen heeft gedaan en wat er bij [betrokkene 1] is besproken en dat [eisende partij] vermoedelijk door inmenging van derden is gaan veronderstellen dat hij leningen heeft verstrekt aan [gedaagde partij] , terwijl het ging om schenkingen. Deze stelling over de “gedragsverandering “ van [eisende partij] is slechts gebaseerd op veronderstellingen van [gedaagde partij] en niet nader onderbouwd. Niet gebleken is dat [eisende partij] in 2020, toen hij jegens [gedaagde partij] aanspraak ging maken op terugbetaling van de geldlening, verward was of dat bij hem toen sprake was van geheugenverlies. De enkele omstandigheid dat [eisende partij] thans wat geheugenproblemen heeft, zoals hij tijdens het getuigenverhoor kenbaar heeft gemaakt en wat bij iemand van zijn leeftijd niet ongebruikelijk is, betekent niet dat die geheugenproblemen er in 2020 ook al waren.
2.15.
De door [gedaagde partij] overgelegde producties 7 en 8 kunnen op zichzelf geen bijdrage leveren aan het door haar te leveren (tegen)bewijs. Uit die stukken blijkt niets van hetgeen bij [betrokkene 1] is besproken tussen partijen en daaruit blijkt evenmin dat de door [eisende partij] aan [gedaagde partij] gestelde bedragen schenkingen zijn geweest. Dat [eisende partij] kennelijk met een dochter en haar partner ook een dispuut heeft over de vraag of door [eisende partij] verstrekte betalingen schenkingen of leningen zijn, doet daaraan niet af. Ook kan uit die stukken niet worden afgeleid dat [eisende partij] een zodanig hechte band had met [gedaagde partij] , dat hij aanzienlijke bedragen aan haar zou schenken. Bovendien heeft [eisende partij] de verklaringen weersproken.
2.16.
[gedaagde partij] verklaart over de onder begeleiding van [betrokkene 1] gemaakte afspraken dat [betrokkene 1] tegen haar en [eisende partij] heeft gezegd dat zij iets op papier moesten zetten om te voorkomen dat de dochters van [eisende partij] na zijn dood bij haar zouden komen om het door [eisende partij] aan haar geschonken geld op te eisen. Zij verklaart dat later bij [betrokkene 1] thuis is afgesproken dat het bedrag van € 50.000,00 voor België moest worden terugbetaald, dat die terugbetaling door [betrokkene 1] zou worden gefinancierd, dat de schenkingen in totaal een bedrag van € 200.000,00 beliepen en dat [eisende partij] tot aan zijn dood gratis op de manege zou kunnen blijven rijden. Bij dat gesprek bij [betrokkene 1] thuis waren alleen [gedaagde partij] en [eisende partij] aanwezig. [belastingadviseur] en [partner gedaagde partij] hebben beiden verklaard dat zij van [betrokkene 1] en [gedaagde partij] hebben gehoord wat er is afgesproken met [eisende partij] . [belastingadviseur] verklaart dat hij van [betrokkene 1] heeft gehoord dat [eisende partij] afspraken met [gedaagde partij] wilde vastleggen om te voorkomen dat de nabestaanden van [eisende partij] geld zouden opeisen bij [gedaagde partij] en dat hij, [belastingadviseur] , dacht dat het om € 100.000,00 of € 200.000,00 ging. Na het gesprek van partijen met [betrokkene 1] , heeft [betrokkene 1] hem telefonisch verteld wat er was afgesproken. De lening van € 50.000,00 moest worden terugbetaald, maar met dat bedrag zouden nog facturen, vermoedelijk voor het paardrijden, moeten worden verrekend, zodat [eisende partij] nog € 20.000,00 of € 30.000,00 zou ontvangen, aldus de verklaring van [belastingadviseur] . Dit komt niet overeen met hetgeen [gedaagde partij] zelf heeft verklaard. Zij heeft niets over verrekening van facturen met de lening van € 50.000,00 verklaard. Dat er zou moeten worden verrekend strookt ook niet met de stelling van [gedaagde partij] dat is afgesproken dat [eisende partij] in ruil voor zijn vrijgevigheid tot aan zijn dood gratis op de manege zou mogen blijven rijden. Dekker heeft over die laatst vermelde afspraak niets verklaard en ook niet dat de terugbetaling van de lening van € 50.000,00 met behulp van [betrokkene 1] zou worden gefinancierd. In zoverre komen de verklaringen van [gedaagde partij] en [belastingadviseur] niet overeen. [belastingadviseur] verklaart niet concreet over de geschonken bedragen. Hij verklaart slechts dat hij heeft gehoord dat partijen bij [betrokkene 1] afspraken wilden vastleggen om te voorkomen dat de nabestaanden van [eisende partij] geld bij [gedaagde partij] zouden opeisen. [partner gedaagde partij] heeft slechts verklaard dat hij van [betrokkene 1] en [gedaagde partij] heeft gehoord dat [betrokkene 1] op papier zou zetten dat € 50.000,00 een lening was en dat de rest een schenking was en het allemaal goed zou komen. Zowel de verklaring van [belastingadviseur] als die van [partner gedaagde partij] zijn op het punt van de schenkingen te weinig concreet om ter ondersteuning van de verklaring van [gedaagde partij] te kunnen dienen. Ook de verklaring van de moeder van [gedaagde partij] is daartoe onvoldoende. Zij heeft niet van [betrokkene 1] zelf gehoord wat er is afgesproken, maar slechts van [eisende partij] en [gedaagde partij] gehoord dat er iets moest worden geregeld zodat het duidelijk was dat de nabestaanden van [eisende partij] niet aan dat geld konden komen. Zij verklaart niet over wat er dan is geregeld in het bijzijn van [betrokkene 1] . Bovendien heeft [eisende partij] als getuige verklaard dat hij daarover niet met de moeder van [gedaagde partij] heeft gesproken en dat zij alleen aanwezig is geweest bij een gesprek waar het ging over de lening van € 50.000,00. De vader van [gedaagde partij] heeft verklaard dat hij niet weet wat er in het bijzijn van [betrokkene 1] tussen [eisende partij] en zijn dochter is afgesproken. Daarmee is de verklaring van [gedaagde partij] grotendeels op zichzelf blijven staan en kan haar verklaring ingevolge artikel 164 lid 2 Rv geen bewijs in haar voordeel opleveren.
2.17.
Dat betekent dat [gedaagde partij] niet is geslaagd in het leveren van bewijs van de door haar gestelde afspraken, die door partijen in het bijzijn van [betrokkene 1] zouden zijn gemaakt.
2.18.
Ten aanzien van het door [gedaagde partij] te leveren tegenbewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van [gedaagde partij] volgt dat zij in gesprekken met [eisende partij] aan hem vertelde wat haar wensen waren met betrekking tot (investeringen in) de manege, dat zij daarbij ook steeds vertelde dat zij daarvoor geen geld had en dat [eisende partij] dan aanbood om die investeringen te betalen en daarvoor het geld ook aan haar verstrekte. Uit haar verklaring volgt dat zij, uit het feit dat [eisende partij] bij de verstrekking van het geld voor België tegen haar zei dat dat een lening was, die moest worden terugbetaald, begreep dat de overige verstrekte bedragen schenkingen waren omdat die bedragen ten goede zouden komen aan de “diertjes”, dus de paarden. Hij heeft dat ook zo tegen haar gezegd, aldus [gedaagde partij] . De verklaring van [gedaagde partij] wordt in enige mate ondersteund door de verklaringen van haar partner [partner gedaagde partij] en haar ouders. Zij verklaren dat [eisende partij] wilde helpen bij het verbeteren en vernieuwen van de manege vanuit zijn betrokkenheid bij de paarden, dat hij uit eigen beweging zaken regelde en betaalde, dat [gedaagde partij] zich daarbij ongemakkelijk voelde en dat daarom is besloten dat [eisende partij] geen stallingskosten meer hoefde te betalen. Uit de verklaring van [partner gedaagde partij] volgt echter niet dat hij zelf van [eisende partij] heeft vernomen dat de in de manege geïnvesteerde bedragen schenkingen betroffen. Hij lijkt dit van [gedaagde partij] te hebben gehoord, toen de lening voor België speelde. Weliswaar verklaren de ouders van [gedaagde partij] dat [eisende partij] zelf aan hen heeft meegedeeld dat de investeringen in de manege schenkingen waren en dat hij daarom niet meer voor het paardrijden hoefde te betalen, maar dit wordt weersproken door [eisende partij] . [eisende partij] verklaart ook dat hij wel het geld verstrekte maar dat hij verder geen bemoeienis had met de uitvoering van de investeringen. [gedaagde partij] heeft daarvan ook geen bewijsstukken ingebracht. Bovendien zijn de verklaringen van de ouders van [gedaagde partij] op dit punt ook weinig concreet en neemt de rechtbank in aanmerking dat de ouders van [gedaagde partij] geen geheel onafhankelijke getuigen zijn. Daarbij komt dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat [eisende partij] al in 2016/2017 tegen hem heeft gezegd dat hij aanzienlijke bedragen aan [gedaagde partij] had geleend en dat hij, [betrokkene 2] , in dat verband bij [eisende partij] erop heeft aangedrongen dat hij zou vastleggen dat het leningen waren en hem daartoe met [betrokkene 1] in contact heeft gebracht. Voorts is uit de getuigenverklaringen niet gebleken dat er sprake was van een zodanig hechte band tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] , dat daarin een verklaring voor de schenkingen kan worden gevonden, zeker niet voor schenkingen met een omvang van bijna € 200.000,00. Uit de getuigenverklaringen volgt slechts dat [eisende partij] regelmatig koffie dronk op de manege, dat hij één of twee keer is uitgenodigd voor het kerstdiner op de manege en dat hij wel eens boodschappen deed en uitstapjes maakte met [gedaagde partij] , haar partner en haar ouders. Dat de moeder van [gedaagde partij] de woning van [eisende partij] enige tijd heeft schoongemaakt, zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen, zoals zij heeft verklaard en [eisende partij] heeft ontkend, is niet komen vast te staan, maar ook indien dit wel zo zou zijn en de moeder van [gedaagde partij] dat als tegenprestatie voor de vermeende schenkingen zou hebben gedaan, zou daaruit ook niet direct volgen dat er een hechte relatie was tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] . Ook op dit punt is de verklaring van [gedaagde partij] grotendeels op zichzelf blijven staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde partij] er niet in is geslaagd het tegenbewijs te leveren. Daarmee staat vast dat de door [eisende partij] aan haar verstrekte bedragen tot een totaal van € 190.000,00 geldleningen betroffen.
Vernietiging afspraak verrekening
2.19.
[eisende partij] stelt dat partijen in april 2018 zijn overeengekomen dat [gedaagde partij] per
1 mei 2018 geen maandelijkse pensionkosten bij hem in rekening zou brengen en dat in ruil daarvoor € 1.000,00 per maand zou worden verrekend met de langlopende leningen, totdat [gedaagde partij] financieel meer ruimte zou hebben om een definitieve regeling te treffen voor de aflossing van de langlopende leningen. [eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] destijds bij het maken van die afspraak niet te goeder trouw is geweest en zij niet de bevoegdheid tot verrekening kon inroepen. Hij betoogt tevens dat de overeenkomst van verrekening over en weer is vernietigd, dan wel vernietigd dient te worden, op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling. [gedaagde partij] betwist primair dat zij een beroep op verrekening heeft gedaan en voert aan dat zij uit dankbaarheid voor de vrijgevigheid van [eisende partij] hem het recht heeft gegeven om eeuwig gebruik te maken van de faciliteiten van de manege zonder daarvoor een vergoeding te hoeven betalen. Voor zover daaruit zou volgen dat de maandelijkse pensionkosten als aflossing moeten worden aangemerkt, voert zij aan dat partijen heldere afspraken hebben gemaakt en betwist zij dat sprake is van bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling.
2.20.
Aangezien vast staat dat de door [eisende partij] aan [gedaagde partij] verstrekte bedragen van in totaal € 190.000,00 geen schenkingen zijn geweest maar geldleningen, gaat de rechtbank voorbij aan het primaire verweer van [gedaagde partij] dat geen sprake is van verrekening. De door [eisende partij] gestelde in april 2018 gemaakte afspraak met betrekking tot de verrekening staat dan ook vast.
2.21.
De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit volgt dat sprake is geweest van bedrog of misbruik van omstandigheden door [gedaagde partij] dan wel dwaling bij [eisende partij] bij het maken van die afspraak tot verrekening. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde partij] in april 2018 deze afspraak is aangegaan met het oogmerk om [eisende partij] te misleiden. [eisende partij] wist in 2018 dat hij maandelijks minder dan € 1.000,00 per maand aan pensionkosten was verschuldigd aan [gedaagde partij] , omdat hij tot mei 2018 € 610,00 aan pensionkosten betaalde (zie hierna onder 2.22), en dat [gedaagde partij] niet in staat was de langlopende leningen op korte termijn aan hem terug te betalen. Hij is desondanks toch met deze verrekening akkoord gegaan omdat “iets beter was dan niets”. Dat het vertrouwen van [eisende partij] in [gedaagde partij] naderhand is geschaad door haar stellingname dat geen sprake was van leningen maar van schenkingen en dat zij wellicht wel in staat was de lening van € 50.000,00 eerder terug te betalen, doet daaraan niet af. [gedaagde partij] heeft dat laatste overigens gemotiveerd weersproken. Er is daarom geen grond voor vernietiging van voormelde afspraak tot verrekening. De vordering onder 2 (zie tussenvonnis onder 3.1.) zal daarom worden afgewezen.
2.22.
[gedaagde partij] heeft niet, althans onvoldoende, weersproken dat de maandelijks verschuldigde pensionkosten voor het berijden van twee paarden in 2018 lager waren dan € 1.000,00 per maand. In het tussenvonnis is in 4.5. overwogen dat uit de overgelegde bankafschriften volgt dat [eisende partij] vanaf 30 januari 2015 tot 1 september 2015 en vanaf
13 oktober 2016 tot 26 april 2018 maandelijks bedragen tussen € 523,20 en € 923,54 aan [gedaagde partij] heeft overgemaakt ter zake van het pensiongeld. Dat is niet juist. Per abuis zijn hier de bedragen in Zwitserse franken vermeld in plaats van de bedragen in euro’s. In voormelde periodes heeft [eisende partij] aan pensionkosten € 500,00 per maand (in 2015) en € 610,00 (vanaf 13 oktober 2016 tot 26 april 2018) aan [gedaagde partij] voldaan, zoals blijkt uit het overzicht bij de brief van 6 november 2020 van de boekhouder van [eisende partij] (productie 3 bij dagvaarding). De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de door [eisende partij] aan [gedaagde partij] verschuldigde pensionkosten in 2018 € 610,00 per maand bedroegen. Het meerdere tot € 1.000,00 kwalificeert dan als een kwijtschelding van € 390,00 per maand door [eisende partij] . [eisende partij] heeft eerst in de dagvaarding verzocht om vernietiging van de afspraak met betrekking tot de verrekening. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [eisende partij] vanaf de dagvaarding (vanaf 1 maart 2021) niet meer bereid was maandelijks een bedrag kwijt te schelden aan [gedaagde partij] . Dat betekent dat vanaf 1 maart 2021 alleen nog de daadwerkelijk verschuldigde pensionkosten kunnen worden verrekend. Op grond van voormelde brief van 6 november 2020 en de brief van de advocaat van [eisende partij] van 10 december 2020 was [gedaagde partij] ten aanzien van langlopende geldleningen van in totaal € 210.000,00 per
1 december 2020 nog € 179.000,00 aan [eisende partij] verschuldigd. De periode 1 december 2021 tot 1 maart 2022 betreft nog drie maanden, zodat nog € 3.000,00 op dat bedrag wegens verrekening conform de in april 2018 gemaakte afspraak in mindering strekt. Zoals overwogen in het tussenvonnis bedroeg het totaal als geldlening verstrekte bedrag niet € 210.000,00 maar € 190.000,00 omdat het bedrag van € 20.000,00 met betrekking tot het paard [naam paard] geen geldlening betrof maar betaling van een koopsom, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [gedaagde partij] ter zake van de langlopende geldleningen per 1 maart 2021 nog € 156.000,00 (€ 179.000,00 - € 3.000,00 - € 20.000,00) aan [eisende partij] was verschuldigd. De daadwerkelijk verschuldigde pensionkosten vanaf 1 maart 2021 tot heden (en zolang als [eisende partij] de paarden van de manege van [gedaagde partij] berijdt), dienen daarmee nog verrekend te worden, nu vaststaat dat [eisende partij] tot heden nog steeds de paarden van de manege berijdt en hij ook bereid is de kosten daarvan te (blijven) verrekenen, zoals blijkt uit randnummer 75 van de dagvaarding.
Aflossingstermijnen
2.23.
[eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] de ter lening verstrekte bedragen aan hem diende terug te betalen “zodra zij daartoe in staat zou zijn”. Volgens [eisende partij] is dit een opschortende tijdbepaling en kan de rechter op grond van artikel 7:129f BW de termijn van opeisbaarheid bepalen. Volgens [gedaagde partij] is geen sprake van een opschortende tijdbepaling maar van een opschortende voorwaarde, zodat er geen terugbetalingstermijn door de rechter kan worden bepaald.
2.24.
De geleende bedragen zijn in 2015/2016 door [eisende partij] aan [gedaagde partij] verstrekt. Dat betekent dat de artikelen 7A:1796-1798 en 7A:1800 BW, die tot 1 januari 2017 golden, van toepassing zijn op de geldlening tussen partijen. Niet weersproken is dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde partij] de geldleningen zal terugbetalen wanneer zij daartoe in staat zal zijn. Op grond van artikel 7A:1798 BW zal de rechter in dat geval naar gelang van de omstandigheden het tijdstip van de opeisbaarheid nader kunnen bepalen. [gedaagde partij] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit zou volgen dat partijen daarmee hebben bedoeld een opschortende voorwaarde overeen te komen. Niet gebleken is dat [eisende partij] ermee rekening heeft gehouden dat er een reële kans bestaat dat niet tot terugbetaling zal worden overgegaan. De rechtbank gaat daarom aan die stelling als onvoldoende onderbouwd voorbij. Er is dan ook sprake van een opschortende tijdsbepaling, zodat artikel 7A:1798 BW van toepassing is (vergelijk HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228). [gedaagde partij] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de door [eisende partij] gevorderde termijnbetalingen van € 3.000,00 per maand, zodat de rechtbank de vordering onder 3 (zie tussenvonnis onder 3.1) in zoverre zal toewijzen, met inachtneming van de bedragen en hetgeen is overwogen onder 2.22.
Buitengerechtelijke kosten
2.25.
[eisende partij] heeft zijn vordering met betrekking tot de terugbetaling van € 50.000,00 en de wettelijke rente daarover ingetrokken, omdat het bedrag van € 50.000,00 naar aanleiding van het gelegde conservatoire beslag vóór de mondelinge behandeling was betaald. Zijn vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten over dit bedrag heeft hij echter niet ingetrokken, zodat daarop nog moet worden beslist.
2.26.
[eisende partij] vordert aan buitengerechtelijke kosten in totaal € 5.042,00 bestaande uit:
€ 1.500,00 ter vaststelling van de aansprakelijkheid,
€ 1.542,00 ter verkrijging van voldoening buiten rechte van de kortlopende lening van € 50.000,00,
€ 2.000,00 ter verkrijging van voldoening buiten rechte van de langlopende leningen van € 210.000,00.
[gedaagde partij] voert verweer tegen de verschuldigdheid en de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
2.27.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor het door [eisende partij] gemaakte onderscheid in de bedragen, zoals hiervoor vermeld onder a, b en c. In wezen vordert [eisende partij] terugbetaling van de gestelde geldleningen van € 50.000,00 en € 210.000,00. De rechtbank ziet daarom aanleiding voor toepassing van Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Stb 2012, 141). Daarbij zal de rechtbank uitgaan van een hoofdsom van € 206.000,00 (€ 50.000,00 + € 156.000,00), omdat het gevorderde bedrag van € 50.000,00 pas na het aanbrengen van de dagvaarding door [gedaagde partij] is voldaan. Volgens de toepasselijke tarieven komt dat uit op een bedrag van € 2.805,00. Dat bedrag zal worden toegewezen.
2.28.
[eisende partij] vordert [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 928,13 voor kosten deurwaardersexploten, € 309,00 voor griffierecht en € 2.645,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 2.645,00), totaal € 3.882,13.
2.29.
[gedaagde partij] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] , op basis van de hoogte van de toegewezen vordering, als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
111,89
- griffierecht
1.357,00
- salaris advocaat
7.520,00
(4 punten × € 1.880,00)
Totaal
8.988,89
2.30.
Gebleken is dat aan [eisende partij] ter zake van het beslagverlof € 309,00 aan griffierecht en ter zake van de hoofdzaak € 1.666,00 aan griffierecht in rekening is gebracht, waarop het reeds betaalde griffierecht van € 309,00 niet in mindering is gebracht. Het teveel betaalde griffierecht van € 309,00 zal door de griffie van de rechtbank aan (de advocaat van) [eisende partij] worden terugbetaald.
2.31.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] tot (terug)betaling aan [eisende partij] van een hoofdsom in totaal € 156.000,00, te betalen met ingang van 1 juli 2023 in opeenvolgende termijnbetalingen van € 3.000,00 per maand, met dien verstande dat de met ingang van 1 maart 2021 door [eisende partij] aan [gedaagde partij] verschuldigde maandelijkse ‘pensionkosten’ voor het berijden van de paarden van de manege van [gedaagde partij] met de hoofdsom worden verrekend, zolang als [eisende partij] die paarden berijdt,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan [eisende partij] van de wettelijke rente over de onder 3.1. vermelde termijnbedragen van € 3.000,00 per maand, vanaf de datum dat [gedaagde partij] met de betaling daarvan in verzuim zal zijn,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan [eisende partij] van € 2.805,00 aan buitengerechtelijke kosten,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.882,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.988,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.