Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
mw. [naam 1] , intern begeleider van [naam basisschool 1] , waarin staat:
3.Het verzoek
4.Het standpunt van de moeder
5.De beoordeling
25 juni 2021 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1003) – ten aanzien van een situatie waarin naast een ondertoezichtstelling ook sprake was van een machtiging tot uithuisplaatsing – overwogen dat een GI niet bevoegd is om op grond van artikel 1:262b BW vervangende toestemming voor de inschrijving bij een onderwijsinstelling te verzoeken. In plaats daarvan moet in een dergelijk geval de route van artikel 1:265e BW worden gevolgd, op grond van welke bepaling de kinderrechter – wanneer sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing – het gezag van een ouder gedeeltelijk kan laten uitoefenen door een GI. Het is niet duidelijk of een GI evenmin bevoegd is om op grond van artikel 1:262b BW vervangende toestemming voor de inschrijving bij een onderwijsinstelling te verzoeken, wanneer – zoals in het onderhavige geval – er geen sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing en de route van artikel 1:265e BW daarmee niet open staat. Voor een bevestigende beantwoording van deze vraag pleit dat de wetgever de toepassing van artikel 1:265e BW bewust heeft beperkt tot die gevallen dat sprake is van een uithuisplaatsing. Dit kan erop wijzen dat de wetgever voor het geval dat er alleen sprake is van een ondertoezichtstelling, niet de mogelijkheid heeft willen creëren voor een GI om – tegen de wil van de met gezag belaste ouder in – de inschrijving bij een school af te dwingen. Aan de andere kant is van belang dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:262b BW niet blijkt dat hiermee niet ook een discussie over de schoolkeuze kan worden beslecht (vergelijk rechtsoverweging 3.4 van het hiervoor genoemde arrest). Verder acht de kinderrechter van belang dat de GI ook op een andere wijze tot het door haar gewenste doel kan komen, zoals via het combineren van een verzoek op grond van artikel 1:265e BW met een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing, maar dat die andere wijzen veel verder ingrijpen in de het leven van [de minderjarige] en de moeder, terwijl steeds voor de minst ingrijpende maatregel moet worden gekozen. Rekening houdend met alle omstandigheden van dit specifieke geval, waaronder ook het gegeven dat geen verweer is gevoerd tegen het verzoek en het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat hij op korte termijn overgaat naar een school die bij hem past, ziet de kinderrechter in dit geval onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het verzoek van de GI buiten de kaders van artikel 1:262b BW valt.
6.De beslissing
S.A. Gerritsen als griffier in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.