ECLI:NL:RBGEL:2023:3145

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
05-226127-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afname en verwerking van DNA-profiel van minderjarige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel. De rechtbank oordeelde dat de uitzonderingssituatie van toepassing is, waarbij de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, en de rechtbank heeft vastgesteld dat hij geen eerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De feiten van de zaak zijn dat de kinderrechter de veroordeelde op 28 november 2022 heeft veroordeeld wegens het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De officier van justitie had op 19 december 2022 bevolen dat celmateriaal voor DNA-onderzoek zou worden afgenomen, wat op 1 maart 2023 is gebeurd. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft betoogd dat de afname van het DNA-materiaal disproportioneel is, gezien de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie gewogen en geconcludeerd dat de belangen van de veroordeelde zwaarder wegen. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard en bevolen dat het celmateriaal onmiddellijk wordt vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05-226127-22
Raadkamernummer : 23-006485
Datum uitspraak : 24 mei 2023
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer inzake het op (datum) bij de rechtbank Gelderland ingekomen bezwaarschrift, ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, van:

[veroordeelde] , hierna: ‘veroordeelde’,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem,
te dezer zaak domicilie kiezende aan het Willemsplein 2, 6811 KA in Arnhem, ten kantore van zijn advocaat mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem,
strekkende tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift en vernietiging van het afgenomen celmateriaal van veroordeelde.
Raadsvrouw: mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 10 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 24 mei 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, diens advocaat, mr. A. van den Berg en de officier van justitie op zitting gehoord.

De feiten

Uit het dossier blijkt - onder meer - het navolgende.
De kinderrechter heeft bij vonnis van 28 november 2022 veroordeelde wegens het ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III’ veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren.
Op 19 december 2022 is door de officier van justitie bevolen dat celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek bij veroordeelde zal worden afgenomen. Op 1 maart 2023 heeft afname van celmateriaal plaatsgevonden.

Het standpunt van veroordeelde en diens raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd: cliënt had geen enkele opzet om een strafbaar feit te plegen, maar heeft onder invloed van verdovende middelen en in hevige emotie (angst) gereageerd op het eveneens zeer heftige handelen van de persoon die de confrontatie met hem opzocht die avond. Cliënt weet dat zijn berouw of belofte niet voldoende is om dit aannemelijk te maken maar stelt dat er rekening gehouden kan worden met de objectief waardeerbare omstandigheden van het geval en zijn persoon. Cliënt is jong en heeft verder geen verleden met politie of justitie. Het eenmalig aantreffen van een vuurwapen fundeert naar zijns inziens geen opname van zijn DNA-materiaal in de DNA-databank. Daarbij komt dat cliënt inmiddels zijn leven ten positieve heeft weten te wenden en zich erg goed heeft ingezet voor de voor hem passende behandelingen en therapieën. Er zijn ook geen omstandigheden die aannemelijk maken dat cliënt zal recidiveren ter zake van andere misdrijven waarvoor DNA onderzoek van belang kan zijn, dat maakt dat het bepalen en verwerken van het DNA profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten door cliënt. Ook is cliënt minderjarig, dat maakt dat het verwerken van celmateriaal een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zal betekenen. Afgezien van het feit dat afname van celmateriaal en de bepaling en verwerking van het DNA-profiel inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van cliënt, heeft het ook een stigmatiserend effect. Het gepleegde feit kan worden gezien als een eenmalige jeugdige misstap, verricht uit zelfverdediging en kwajongensgedrag. Daarnaast heeft cliënt na het feit waarvoor hij is veroordeeld geen strafbare feiten meer gepleegd en de kans dat hij in de toekomst wederom een strafbaar feit zal plegen is dan ook gering. Opmerking verdient verder dat de minister van justitie in 2018 voornemens was om de regeling voor verplichte afname van celmateriaal voor DNA onderzoek te wijzigen, in die zin dat er niet langer celmateriaal wordt afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een werkstraf tot en met 40 uur. Nu aan cliënt een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uren is opgelegd, is cliënt met inachtneming van het voorgaande van mening dat de afname van zijn celmateriaal ten behoeve van DNA onderzoek disproportioneel is. De belangenafweging dient in de ogen van cliënt in zijn voordeel uit te pakken.

Het standpunt van de officier van justitie

Uitgangspunt is dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet DNA veroordeelden celmateriaal wordt afgenomen. De bedoeling van de wetgever is bij te dragen aan het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare (VH) feiten die de veroordeelde in het verleden heeft begaan of in de toekomst mogelijk begaat. Voor het overige wordt verwezen naar de conclusie van de officier van justitie.

De beoordeling

Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet. Dit misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 55 lid 3 ahf/ond a en artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie, is ook in het bevel vermeld.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij al eerder een DNA profiel van betrokkene is verwerkt of zich een andere van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet, namelijk dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Met de uitzondering ‘aard van het misdrijf’ wordt blijkens de Memorie van Toelichting bedoeld dat er misdrijven zijn waarvoor DNA onderzoek nauwelijks een rol van betekenis kan spelen, zoals bij meineed of valsheid in geschrifte. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, het misdrijf waarvoor klager is veroordeeld, valt hier niet onder.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken.
Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020,
De rechtbank is van oordeel dat de uitzonderingssituatie in het onderhavige geval van toepassing is en dat de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde evident disproportioneel zijn.
Bij de weging vindt de rechtbank de volgende omstandigheden relevant. Veroordeelde heeft behalve dit feit niets op zijn strafblad staan. Het betreft één veroordeling waarvoor een geheel voorwaardelijke werkstraf is opgelegd. De veroordeelde was (destijds) bovendien minderjarig. Ook weegt de rechtbank zwaar mee dat het feit is gepleegd door veroordeelde vanuit – kort samengevat - onmacht vanuit persoonlijke problematiek. Problematiek die al langer speelde maar waarbij het tot dan toe niet was gelukt passende hulp te vinden. Het zijn de ouders van veroordeelde geweest die (de op zich begrijpelijke) keuze hebben gemaakt om de politie in te schakelen om zo de noodzakelijke hulpverlening voor hun zoon van de grond te krijgen, met alle strafrechtelijke gevolgen van dien. Daarna is veroordeelde middels een machtiging van de kinderrechter gesloten geplaatst in de OGH te Zetten. Daar heeft diagnostiek plaatsgevonden en is behandeling gestart. Tot slot vindt de rechtbank van belang dat veroordeelde deze behandeling goed heeft gevolgd en de hulp goed heeft opgepakt. Hij woont inmiddels begeleid en leeft een stabiel leven. Hij heeft veel inzicht laten zien in zijn eigen problematiek en accepteert de benodigde hulp.
Dit alles maakt dat de rechtbank de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde evident disproportioneel vindt en tot het oordeel komt dat het bezwaar gegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift
gegronden beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van H. Kurtulus, griffier, en uitgesproken in raadkamer van 24 mei 2023.