ECLI:NL:RBGEL:2023:3013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
05-311510-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en gewoontewitwassen met gevangenisstraf van 6 jaar

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en gewoontewitwassen. De verdachte, die zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland was, werd veroordeeld voor het in vereniging afpersen van twee slachtoffers en het in vereniging plegen van gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de slachtoffers had gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 1,8 miljoen euro, door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank verklaarde de dagvaarding voor een deel nietig, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en geconcretiseerd was. De verdachte werd vrijgesproken van een aantal onderdelen van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de afpersing en het gewoontewitwassen bleef staan. De benadeelde partijen, de slachtoffers, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de rechtbank niet verzekerd was dat de verdachte in voldoende mate in de gelegenheid was geweest om zijn verweer tegen de vorderingen naar voren te brengen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 47, 57, 317 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.311510.22 (oud: 05.882166.16)
Datum uitspraak : 26 mei 2023
Verstek
verkort vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats]
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland (vertrokken onbekend waarheen).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 22 september 2010 tot en met 30 maart 2013 te Velp, gemeente Rheden en/of te Dordrecht en/of te Ede en/of te Arnhem en/of te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 1] (senior) en/of [Slachtoffer 2] (junior) heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal euro 1.8 miljoen en/of een personenauto van het merk Audi A8 (voorzien van het kenteken [Kenteken] ) en de daarbij behorende kentekenbewijzen, in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [Slachtoffer 1] (senior) en/of [Slachtoffer 2] (junior) en/of aan een derde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
  • zeer frequent, zowel telefonisch als in persoon, contact heeft/hebben opgenomen met voornoemde [Slachtoffer 1] (senior) en/of [Slachtoffer 2] (junior) en/of
  • (daarbij) die [Slachtoffer 1] (senior) en/of [Slachtoffer 2] (junior) steeds dreigend – zakelijk weergegeven - heeft/hebben toegevoegd dat [Slachtoffer 1] (senior) en/of [Slachtoffer 2] (junior) geld moest(en) regelen, anders zou hij ( [Slachtoffer 1] (senior)) het leven verlaten en/of
  • heeft/hebben gedreigd met het gebruiken van een vuurwapen op [Slachtoffer 1] (senior) en/of
  • [Slachtoffer 1] (senior) heeft/hebben bedreigd door voorbeelden van liquidaties te noemen en/of
  • het bedrijf / de bedrijven van [Slachtoffer 1] (senior) en/of [Slachtoffer 2] (junior) heeft/hebben bezocht en/of
  • de woning van [Slachtoffer 2] (junior) heeft/hebben bezocht en daarbij heeft/hebben gedreigd om een antitankwapen te gebruiken en/of
  • de familieleden van [Slachtoffer 1] (senior) heeft/hebben benaderd en daarbij een brief heeft/hebben overhandigd met daarin de boodschap dat [Slachtoffer 1] (senior) met spoed contact op moet nemen en/of
  • de ruiten van het vakantiehuis van [Slachtoffer 1] (senior) heeft/hebben ingegooid en/of
  • [Slachtoffer 2] (junior) heeft/hebben klemgereden voor zijn woning en vervolgens bij hem in de auto is/zijn gestapt en/of
  • (vervolgens) in de auto een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op de knie/het been van [Slachtoffer 2] (junior) en daarbij de woorden toegevoegd "regel geld, denk na, denk na", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 22 september 2010 tot en met 30 maart 2013 te Eindhoven en/of te Velp, gemeente Rheden, en/of te Dordrecht, althans in
Nederland, en/of te Gibraltar en/of te Zwitserland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 250.000,- euro aan contant geld,
- een geldbedrag van 180.000,- euro aan contant geld,
- een geldbedrag van 500.000,- euro aan contant geld,
- een geldbedrag van 50.000,- euro bancair,
- een geldbedrag van 51.991,55 euro bancair,
- een geldbedrag van 150.000,- euro bancair,
- een geldbedrag van 100.000,- euro bancair,
- een geldbedrag van 380.000,- euro aan contant geld,
de werkelijke aard en/of de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden heeft gehad, en/of voormelde voorwerpen / geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
feit 3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 23 oktober 2015 tot en met
maart 2018, te Arnhem en/of te Ede en/of te Velp en/of te Zaltbommel en/of te Amsterdam,
althans in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Pakistan en/of in India,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (een samenwerkingsverband van natuurlijke personen),
- hem, verdachte en/of
- [Medeverdachte 1] en/of
- [Medeverdachte 2] en/of
- [Medeverdachte 3] en/of
een of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A van de Opiumwet gegeven verbod en/of
- een feit als bedoeld in het tweede of vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet
voorbereiden of bevorderen door te trachten een ander te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of door te trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en/of door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit en/of
- ( gewoonte)witwassen en/of
- afpersing,
terwijl hij, verdachte, (mede)oprichter en/of leider en/of bestuurder van die organisatie was.

2.De geldigheid van de dagvaarding

Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering moet de dagvaarding onder meer een opgave van het ten laste gelegde feit bevatten alsmede de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan (een concreet voorval uit het verleden, geconcretiseerd naar tijd en plaats).
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde ‘een of meer andere personen’ stelt de rechtbank vast dat dit onvoldoende feitelijk en geconcretiseerd is. De tenlastelegging ten aanzien van feit 3 beslaat een ruime periode van circa twee en een half jaar en bevat voorts (naast een opgave van een aantal bij naam genoemde personen die met verdachte een crimineel samenwerkingsverband zou hebben gevormd dat het oogmerk zou hebben gehad om misdrijven te plegen) een opgave van meerdere uiteenlopende strafbare feiten waarop het oogmerk van de organisatie zou zien. Het proces-verbaal criminele organisatie, dat zich in zijn geheel richt op de verdenking dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, is zowel qua periode, als qua strafbare feiten ruimer dan die waar het onder feit 3 tenlastegelegde op ziet. Ook worden in het proces-verbaal mogelijke criminele samenwerkingsverbanden van verdachte en andere personen beschreven, waar de in de tenlastelegging genoemde personen niet bij betrokken lijken te zijn. Mede gelet op het voorgaande is het niet mogelijk aan de hand van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, concreet vast te stellen op welke andere personen dan die in de tenlastelegging genoemd deze nog meer betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende duidelijk waar het onder feit 3 tenlastegelegde ‘een of meer andere personen’ op ziet. Om die reden verklaart de rechtbank de dagvaarding op dit onderdeel van de tenlastelegging nietig.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

feit 1
De rechtbank acht, op basis van de bewijsmiddelen, het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals in de bewezenverklaring is weergegeven. Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van een aantal onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde omdat zich voor die onderdelen geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
feit 2
De rechtbank acht, op basis van de bewijsmiddelen, het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals in de bewezenverklaring is weergegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat zij de tenlastelegging zo leest dat ter beoordeling liggen de handelingen van verdachte (en/of zijn mededaders) nadat de geldbedragen zijn overgedragen dan wel zijn overgemaakt door de slachtoffers en verdachte, al dan niet samen met zijn mededaders, de geldbedragen voorhanden heeft. De rechtbank volgt de officieren van justitie niet in hun standpunt dat ook de witwashandeling van verdachte en/of zijn mededaders volgend op dit voorhanden hebben onderdeel vormen van de tenlastelegging. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van een aantal gedachtestreepjes van het onder 2 tenlastegelegde, omdat zich voor die onderdelen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
Vrijspraak
feit 3
Het dossier bevat diverse tap- en OVC-gesprekken waarin verdachte met verschillende personen, waaronder medeverdachte [Medeverdachte 2] , gesprekken voert over (mogelijke) criminele activiteiten. Echter, de rechtbank kan noch uit deze gesprekken, noch uit de rest van het dossier (al dan niet in onderlinge samenhang met elkaar beschouwd) afleiden dat er tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten sprake was van een duurzaam of gestructureerd samenwerkingsverband dat het oogmerk had op het plegen van een of meer van de ten laste gelegde strafbare gedragingen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde onder feit 3.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode tussen 22 september 2010 tot en met 30 maart 2013 te Velp, gemeente Rheden en
/ofte Dordrecht en
/of te Ede en/of te Arnhem en/ofte Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,met het oogmerk om zich en
/of(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld [Slachtoffer 1] (senior) en
/of[Slachtoffer 2] (junior)
heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal euro 1,8 miljoen
en/of een personenauto van het merk Audi A8 (voorzien van het kenteken [Kenteken] ) en de daarbij behorende kentekenbewijzen, in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan die [Slachtoffer 1] (senior) en
/of[Slachtoffer 2] (junior) en
/ofaan een derde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s
),
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
  • zeer frequent, zowel telefonisch als in persoon, contact
  • (daarbij) die [Slachtoffer 1] (senior) en
  • heeft/hebben gedreigd met het gebruiken van een vuurwapen op [Slachtoffer 1] (senior) en
    /of
  • [Slachtoffer 1] (senior)
  • het bedrijf
  • de woning van [Slachtoffer 2] (junior)
  • de familieleden van [Slachtoffer 1] (senior)
  • de ruiten van het vakantiehuis van [Slachtoffer 1] (senior) heeft/hebben ingegooid en/of
  • [Slachtoffer 2] (junior)
  • (vervolgens
    )in de auto een vuurwapen,
    althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op de knie/het been van [Slachtoffer 2] (junior) en daarbij de woorden toegevoegd "regel geld, denk na, denk na"
    , althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
feit 2
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode tussen 22 september 2010 tot en met 30 maart 2013
te Eindhoven en/of te Velp, gemeente Rheden, en/of te Dordrecht, althansin
Nederland, en
/ofte Gibraltar
en/of te Zwitserland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,van
een of meervoorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 50.000,- euro bancair,
- een geldbedrag van 50.000,- euro bancair,
- een geldbedrag van 150.000,- euro bancair,
- een geldbedrag van 100.000,- euro bancair,
de werkelijke aard en/of de herkomst, heeft verborgen en/ofverhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en
/ofheeft verborgen en
/ofverhuld wie die voorwerpen voorhanden heeft gehad, en
/ofvoormelde voorwerpen / geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad
, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoedendat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk
of middellijk- afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
en
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode tussen 22 september 2010 tot en met 30 maart 2013 te Eindhoven en
/ofte Velp, gemeente Rheden,
en/of te Dordrecht,althans in
Nederland,
en/of te Gibraltar en/of te Zwitserland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, vaneen of meer voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 200.000,- euro aan contant geld,
- een geldbedrag
van 180.000,- euroaan contant geld,
- een geldbedrag van 500.000,- euro aan contant geld,
- een geldbedrag van 380.000,- euro aan contant geld,
de werkelijke aard en/of de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden heeft gehad,
en/of voormelde voorwerpen / geldbedragenheeft verworven en voorhanden gehad
, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoedendat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk
of middellijk- afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 stelt de rechtbank voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen.
Uit de wetsgeschiedenis volgt evenwel dat in het geval het witwassen de opbrengsten van een door verdachte zelf begaan ofwel eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop is het vaste rechtspraak dat, wil een handeling gekwalificeerd worden als witwassen, er sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die (dus) een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de onder feit 2 ten laste gelegde contante geldbedragen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en bewezen verklaard dat verdachte de voorwerpen (in vereniging) heeft witgewassen door deze voorwerpen te verwerven en voorhanden te hebben. De rechtbank heeft ten aanzien van de contante geldbedragen echter niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die contante geldbedragen.
Dit betekent dat het onder feit 2 bewezenverklaarde, voor zover dit ziet op de contante geldbedragen, niet kan worden gekwalificeerd (als witwassen) en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ten aanzien van deze gedachtestreepjes te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
feit 2, voor zover dat ziet op de bancaire geldbedragen:
‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 tot en met feit 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het feit dat op de justitiële documentatie van verdachte geen relevante veroordelingen te zien zijn.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 2,5 jaar schuldig gemaakt aan het afpersen van twee slachtoffers. Verdachte heeft de twee mannen in vereniging met anderen afgeperst, door constant contact met hen te zoeken, naar afspraken te laten komen en daarbij de bedreiging met geweld niet te schuwen door voorbeelden van liquidaties te noemen en een vuurwapen te laten zien. Bovendien is een van de slachtoffers door de mededaders van verdachte klemgereden, moest hij langs de manege waar zijn dochter paardrijdt rijden en werd hem een vuurwapen op de knie gezet waarbij men de woorden: "regel geld, denk na, denk na!" toevoegde. Voor de slachtoffers is de afpersing een angstaanjagende ervaring geweest die diepe indruk op hen heeft gemaakt, hetgeen zij ook naar voren hebben gebracht in hun schriftelijke slachtofferverklaringen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen gaat bovendien hand in hand met vaak zeer lucratieve strafbare feiten, die weer gepaard gaan met (grof) geweld en bedreiging hiermee, zoals ook nu het geval is met de afpersing van de twee slachtoffers.
Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd, is van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Anders dan door de officieren van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het doorzoeken van de bekende adressen van verdachte in januari 2019 niet als daad van vervolging kan worden aangemerkt.
Gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank een langdurige vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf van 6 jaren opleggen. Dit is een straf conform de eis, ondanks dat de rechtbank minder bewezen verklaart dan de officieren van justitie hebben betoogd bij requisitoir. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een dergelijke gevangenisstraf echter passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] hebben in verband met feit 1 vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen samen een bedrag van € 1.811.991,55 aan materiële schade en ieder een bedrag van € 7.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard. Daartoe hebben de officieren van justitie in de eerste plaats aangevoerd dat, nu de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van de materiële schade niet gesplitst zijn en zij beiden de totale materiële schade vorderen, niet duidelijk wordt welke concreet schadebedrag van toepassing is voor [Slachtoffer 1] , dan wel voor [Slachtoffer 2] . De officieren van justitie hebben daarnaast gesteld dat het grootste deel van de overgedragen geldbedragen afkomstig is van de bedrijven van [Slachtoffer 2] en zijn compagnon. [Slachtoffer 2] heeft in één van zijn verhoren aangegeven dat al deze schulden inmiddels zijn terugbetaald en daarmee zou hij voor het totale bedrag belanghebbende zijn geworden. Dat is niet onderbouwd of op andere wijze duidelijk geworden. Ten slotte hebben de officieren van justitie ter onderbouwing van het standpunt dat de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard aangevoerd dat in het civiele recht geldt dat bij een vordering vanaf € 25.000,- verdachte zich verplicht moet laten bijstaan door een advocaat. Nu verdachte geen advocaat heeft ingeschakeld en de vordering hoger is dan € 25.000,-, wordt aan deze eis niet voldaan.
Subsidiair hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.381.992,-, met toekenning van de wettelijke rente. Zij hebben daar aan toegevoegd dat voor dit bedrag niet de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd omdat een discutabele herkomst van het geld niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten en het in een dergelijk geval niet wenselijk is dat de staat de verantwoordelijkheid krijgt het bedrag van verdachte te innen en zelfs een deel moet voorschieten.
De officieren van justitie hebben ten slotte aangegeven van mening te zijn dat de gevorderde proceskosten voldoende zijn onderbouwd met verwijzing naar het geldende liquidatietarief en dat deze post dan ook kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Blijkens het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) verplicht artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, welke bepaling mede in het licht van artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) uitgelegd dient te worden, de rechtbank tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in het geval de rechtbank niet verzekerd acht dat verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen hij tot verweer tegen de vordering had kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Verdachte is niet ter zitting verschenen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn korte tijd voorafgaand aan de zitting ingediend en het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte daarvan kennis heeft genomen dan wel daarvan kennis heeft kunnen nemen. De rechtbank acht dan ook niet verzekerd dat verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest zijn zienswijze ten aanzien van de vorderingen naar voren te brengen, reden waarom de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen zal verklaren.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 317 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de dagvaarding partieel nietig, zoals vermeld onder ‘De geldigheid van de dagvaarding’;
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
 verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld.
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. M.G.E. ter Hart en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 mei 2023.
Mr. S. Jansen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.