ECLI:NL:RBGEL:2023:2823

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
05-236353-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag door 18-jarige man in Nijmegen tijdens confrontaties

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige man uit Nijmegen, die beschuldigd werd van doodslag en poging tot doodslag. De rechtbank legde de man 21 maanden jeugddetentie op, samen met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De man was betrokken bij twee gewelddadige incidenten: de eerste vond plaats op 17 september 2022, waar hij [slachtoffer 1] met een mes in de hals stak, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar sprak hem vrij van moord wegens gebrek aan voorbedachte raad. De tweede zaak betrof een incident tijdens de Vierdaagsefeesten op 21 juli 2022, waar hij [slachtoffer 2] in het oog stak, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2]. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de impact op de slachtoffers en hun families. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot de keuze voor jeugdstrafrecht en de PIJ-maatregel, gericht op behandeling en rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/236353.22
Datum uitspraak : 16 mei 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de RIJ Den Hey-Acker in Breda.
Raadsman: mr. Y. ten Tuijnte, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 september 2022 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) van het leven heeft beroofd, door met een keukenmes (met een lemmet van ca. 20 cm lang), althans een (steek)wapen, die [slachtoffer 1] één-, of
meerma(a)al(en) (met kracht) in de hals en elders in het bovenlichaam te steken, en daarbij een of meerdere verwonding(en) toe te brengen (waaronder een ca. 10,5 cm diepe steekwond in de voorzijde van de hals), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2022 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) van het leven heeft beroofd, door met een keukenmes (met een lemmet van ca. 20 cm lang), althans een (steek)wapen, die [slachtoffer 1] één- of meerma(a)al(en) (met kracht) in de hals en elders in het bovenlichaam te steken, en daarbij een of meerdere verwonding(en) toe te brengen (waaronder een ca. 10,5 cm diepe steekwond in de voorzijde van de hals), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2
hij in of omstreeks de nacht van 20 juli 2022 op 21 juli 2022 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om een persoon (te weten [slachtoffer 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] (met kracht) met een keukenmes, althans met een scherp voorwerp in het oog, althans in het gezicht/hoofd heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 20 juli 2022 op 21 juli 2022 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snij/steekwond in/aan het (linker)oog (ten gevolge waarvan het zicht van/in dat oog voor ongeveer 80%, althans een groot deel is verdwenen), heeft toegebracht, door (met kracht) met een mes, althans met een scherp voorwerp in/op voornoemd oog te steken/slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 20 juli 2022 op 21 juli 2022 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes, althans met een scherp voorwerp in/op het (linker)oog en/of in het gezicht heeft
gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feit 1 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 september 2022 iets voor 16:00 uur heeft er op Plein 1944 in het centrum van Nijmegen een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), waarbij verdachte een keukenmes (met een lemmet van ca. 20 cm lang) heeft getrokken. [2] [slachtoffer 1] heeft op deze dag verwondingen opgelopen in de hals en in het bovenlichaam, waaronder een ca. 10,5 cm diepe steekwond in de voorzijde van de hals, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. De officier van justitie acht niet bewezen het ten laste gelegde medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrij dient te worden gesproken van het primair tenlastegelegde in verband met het ontbreken van voorbedachte raad. Dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van de verwondingen die hij heeft opgelopen van het mes dat door verdachte werd gehanteerd wordt niet betwist. Door de verdediging wordt uitdrukkelijk betwist dat hij van plan was geweest om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. De verstuurde berichten die verdachte de avond/nacht ervoor heeft verstuurd was stoerdoenerij en op dat moment was er ook sprake van emoties bij verdachte en hij was onder invloed. Het was wel zo dat als [slachtoffer 1] verdachte zou slaan, hij nu wel terug zou slaan. Bij het aantreffen van [slachtoffer 1] heeft verdachte niet direct zijn mes getrokken en is hij niet direct in de aanval gegaan. Pas op het moment dat de vechtpartij even duurde greep verdachte een mes om zichzelf te verdedigen. Ook het meenemen van een mes duidt niet op voorbedachte raad. Hoewel verdachte de gevolgen niet had voorzien en nooit had gewild, heeft hij door zijn handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Door de verdediging worden dan ook geen opzetverweren gevoerd of verweren omtrent de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Naar het oordeel van de verdediging is er geen sprake van medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij met een mes tegenover [slachtoffer 1] heeft gestaan en dat hij daarmee heeft gezwaaid. [4] Hij heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer 1] met het mes heeft geraakt, hij weet alleen niet waar. [5] De vraag is of de dood van het slachtoffer gelet op deze verklaring van verdachte, is veroorzaakt door zijn handelen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat het overlijden van [slachtoffer 1] wordt verklaard op basis van een steekletsel ter hoogte van de borst van minstens circa 10,5 centimeter (met perforatie van grote bloedvaten, de rechterborstholte en de rechterlong). Het steekkanaal van dit letsel was onder andere naar onderen gericht. [6]
Het geweldsincident is vastgelegd door de bewakingscamera’s behorende bij pand, [adres 2] te Nijmegen. Het betreft hier het pand van [naam 3] . De beelden zijn bekeken en daarover is het volgende beschreven in een proces-verbaal van bevindingen:
“(…) Al vechtende komen beiden in het zicht van de tweede camera. De verdachte houdt het mes boven zijn hoofd en steekt van bovenaf op het slachtoffer in […] Verdachte rent weg. Slachtoffer ligt op zijn rug op de grond. Te zien is dat hij zijn arm beweegt en overeind probeert te komen. (…)”. [7] Daarnaast is ter terechtzitting een selectie van de in het dossier beschikbare camerabeelden getoond. De rechtbank heeft waargenomen bij camerabeelden [naam 1] tijdsaanduiding 14:52:41/42 [8] , dat verdachte twee keer het mes boven zijn hoofd houdt en (neerwaartse) steekbewegingen maakt (richting [slachtoffer 1] , met wie hij dan in een confrontatie is). Bij tijdsaanduiding 14:52:44/45 is waargenomen dat het mes wegvliegt en dat verdachte links uit beeld verdwijnt, weg van [slachtoffer 1] . Bij tijdsaanduiding 14:52:46 wordt waargenomen dat [slachtoffer 1] ook naar links loopt en dat er onder hem bloed op de lichtgrijze tegels komt. Bij tijdsaanduiding 14:52:50 uur wordt waargenomen dat iemand achterin het beeld bukt en iets opraapt en vervolgens wegrent. [9] Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij het was die het mes opraapte, daarna niet meer met het mes heeft gezwaaid en vervolgens van het plein is weggerend. [10]
Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van het handelen van verdachte, te weten één van de bovenhoofdse neerwaartse steekbewegingen die zijn vastgelegd op de camerabeelden. De neerwaartse richting van deze bewegingen passen ook bij het dodelijke steekletsel.
Voorbedachte raad
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en daarmee van moord. Voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte in de nacht van 16 op 17 september 2022 een conflict heeft gehad met [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] een (kap)mes zou hebben getrokken. Dit conflict ging over geld (100 euro) dat [slachtoffer 1] aan een vriend van verdachte schuldig zou zijn naar aanleiding van weer een eerder incident waarbij een groepje jongens een andere jongen zou hebben beroofd. Diezelfde nacht heeft verdachte in meerdere snapchat gesprekken tegenover meerdere mensen aangegeven dat ‘
hij [slachtoffer 1] morgen gaat neuken’of
‘blazen’. Tevens heeft hij gevraagd om een ‘p’ en
of hij even een p kan lenen om dingen recht te zetten.’ Verdachte heeft verklaard dat hij met een ‘p’ een mes bedoelde. Tenslotte is er een chat waarin verdachte aangeeft dat ‘
hij dood gaat’.
Om 13.12 uur stuurt verdachte aan [Betrokkene] een bericht dat hij
‘ [slachtoffer 1] gister heeft geneukt met vechten gaat hem vandaag weer neuken’.Verdachte geeft aan deze [slachtoffer 1] altijd op het plein is. [11] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 1] regelmatig op plein 1944 te Nijmegen kwam. [12] Ongeveer een uur voor de confrontatie heeft verdachte ook een bericht verstuurd dat hij in de stad is en ze [slachtoffer 1]
‘gaan slagen’. Met een account dat gebruikt wordt door getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) wisselt verdachte in de (vroege) ochtend voor de confrontatie ook berichten uit. Hierin bericht [getuige 1] in antwoord op het bericht van verdachte dat verdachte [slachtoffer 1] morgen gaat
‘neuken’, dat het morgen
‘herres’wordt. Verdachte antwoordt daarop
‘100’(procent). Zij spreken rond 14.30 uur af om samen naar de stad te gaan. [13]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij samen met [naam 2] was en dat zij in de buurt van het politiebureau en het station in Nijmegen verdachte tegenkwamen. Verdachte liep met hen mee naar het centrum. Toen zij bij Plein 44 kwamen zagen zij [slachtoffer 1] met twee andere jongens. Verdachte liep gelijk naar [slachtoffer 1] . Daarna begon het met duwen en over en weer slaan. Verdachte trok een mes en raakte [slachtoffer 1] met het mes. [14]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij samen met [getuige 2] en verdachte richting Plein 44 liep. Verdachte liep 2 à 3 meter voor hem en [getuige 2] uit. Ze liepen de bocht om en [getuige 1] zag dat verdachte direct naar het slachtoffer liep. Het slachtoffer was met twee andere jongens. [getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] en verdachte gingen vechten. Verdachte pakte een mes en stak op het slachtoffer in. [getuige 1] zag dat verdachte het mes boven zijn hoofd hield en een stekende beweging maakte in de richting van het slachtoffer. [15]
Zoals hiervoor al is overwogen, is het geweldsincident vastgelegd door bewakingscamera’s. Over wat zich vóór de neerwaartse steekbewegingen heeft afgespeeld en te zien is op deze beelden, is als volgt geverbaliseerd:

Eerste moment dat op de beelden zichtbaar is dat er fysiek geweld wordt gebruikt. Het slachtoffer wordt ogenschijnlijk door de verdachte met kracht achteruit geduwd. Kennelijk om escalatie te voorkomen gaat getuige, [getuige 3] tussen het slachtoffer en de verdachte in staan.
Aanvankelijk lijkt de actie van getuige [getuige 3] te slagen en loopt de groep door. Maar al na enkele meters ontstaat er een vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer waarbij over en weer wordt geslagen. (…)Deze[ [slachtoffer 1] , aanvulling rb]
grijpt de verdachte bij zijn nek/hals en probeert een kopstoot te geven. (…) De verdachte en het slachtoffer houden elkaar met één hand vast, over en weer wordt geslagen. Tijdens het gevecht heeft het slachtoffer de overhand en is kennelijk de fysiek sterkste van de twee. Al vechtende verplaatsen ze zich in de richting van het pand van [naam 3] . Getuigen [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 4] kijken vanaf de zijkant toe. De verdachte beweegt zijn rechter hand naar zijn kleding ter hoogte van zijn heup en haalt kennelijk iets uit zijn zak. (…) De verdachte heeft in zijn rechterhand het mes. Het slachtoffer weet los te komen maar wordt direct hierop door de verdachte aangevallen. Verdachte haalt (met gestrekte arm en het mes vooruit) uit naar het slachtoffer. De verdachte mist, waardoor het slachtoffer niet door het mes wordt geraakt. Dit komt vermoedelijk door de inmenging van getuige [getuige 4] . Deze grijpt de verdachte bij zijn kleding en houdt hem tegen. Hierdoor is de afstand tussen het slachtoffer en het mes net iets te groot om geraakt te kunnen worden. Slachtoffer rent weg waarbij hij wordt achtervolgd door de verdachte. Beiden komen hierna buiten het beeld van de camera. Kennelijk geschrokken van iets wat zich buiten beeld van de camera afspeelt grijpt getuige [getuige 4] naar zijn hoofd. Buiten beeld heeft de verdachte het slachtoffer ingehaald. Al vechtende komen beiden in het zicht van de tweede camera. De verdachte houdt het mes boven zijn hoofd en steekt van bovenaf op het slachtoffer in. […] Slachtoffer ligt op zijn rug op de grond. Te zien is dat hij zijn arm beweegt en overeind probeert te komen. (…)”
Verdachte heeft ter zitting verklaard, op de vraag van de rechtbank of hij bij de confrontatie op het verder open plein niet had kunnen wegrennen, dat hij bang was dat [slachtoffer 1] hem op zou gaan zoeken en dat hij, verdachte, geen mietje wilde zijn.
Uit voornoemde berichten volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Hoewel in het vragen van een mes bij verschillende personen aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Er zijn daarbij geen bewijsmiddelen in het dossier aanwezig waaruit naar voren komt dat verdachte met het vragen om een ‘p’ bedoelde op zoek te zijn naar een pistool, waaruit vervolgens voorbedachten raad kan worden afgeleid, zoals door de officier van justitie is betoogd. Uit het dossier volgt dat verdachte en het slachtoffer een conflict hadden met elkaar. Dat verdachte die middag de confrontatie wilde zoeken met [slachtoffer 1] en hem mogelijk iets wilde aandoen staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast. De rechtbank sluit echter niet uit dat bij verdachte sprake was van grootspraak over het doden van [slachtoffer 1] en dat zijn intentie er met name op was gericht dat hij het slachtoffer en mogelijk anderen wilde laten weten dat met hem niet te spotten valt.
In de omstandigheid dat verdachte niet direct bij aanvang van de confrontatie met het slachtoffer een mes heeft getrokken, maar pas nadat er sprake was geweest van duw en trekwerk en nadat zij in gevecht waren geraakt, ziet de rechtbank ondersteuning dat er niet is gehandeld met een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord.
Doodslag
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het slachtoffer bewust heeft willen doodmaken (zogenaamd ‘vol’ opzet hierop had). De vraag is of verdachte wel voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, te weten het twee maal van bovenaf met een groot keukenmes insteken op/ in de hals van [slachtoffer 1] , naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] door zijn handelen gedood zou worden, bewust aanvaard.
Partiële vrijspraak ten aanzien van “medeplegen”
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd. Er zijn hiervoor geen aanknopingspunten in het dossier. Verdachte zal daarom van dat onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Conclusie
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 17 september 2022 schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer 1] .
Noodweer(exces)
En behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis, bespreekt de rechtbank op deze plaats het beroep op noodweer(exces).
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer(exces) zodat verdachte ter zake van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, dan wel onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte heeft zich moeten verdedigen tegen de aanvallen vanuit [slachtoffer 1] , waarbij het initiatief meermaals vanuit [slachtoffer 1] kwam. Door de aanval van [slachtoffer 1] jegens verdachte, namelijk vastgrijpen, slaan en een kopstoot geven was er ook sprake van een noodzakelijke verdediging van verdachtes eigen lijf. Verdachte kon daarbij geen kant op, hij werd vastgegrepen en heeft ervoor gekozen om zich te verdedigen. Aan de subsidiariteits- en proportionaliteitsvereisten wordt voldaan. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt hem een geslaagd beroep toe op noodweerexces en dient hij dus alsnog te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was bij verdachte sprake van een heftige gemoedsbeweging, angst en paniek. Dat er sprake was van een hevige gemoedstoestand blijkt duidelijk uit de verklaringen van verdachte. Hij was zeer angstig, vreesde echt voor zijn leven en alles ging erg snel. Hij kon geen kant op en zag niks meer. Uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij doodsbang was en echt dacht: ‘het is hij of ik’.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer(exces) niet kan slagen, nu een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden Het is juist verdachte zelf die de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan.
Beoordeling door de rechtbank
Door verdachte is gesteld dat hij zijn mes heeft getrokken omdat hij werd aangevallen door [slachtoffer 1] en hij zich hiertegen moest en mocht verdedigen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, een zogenaamde noodweersituatie. Op grond van hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het volgende is gebeurd.
Verdachte is actief op zoek gegaan naar [slachtoffer 1] door naar Plein ’44 te gaan waarvan hij wist dat [slachtoffer 1] daar vaak was en zodra hij hem zag direct op hem af te lopen. Verdachte gaf [slachtoffer 1] als eerste een duw. Vervolgens kwam [getuige 3] tussen beiden staan om (verdere) escalatie te voorkomen. Dat hielp even. Verdachte en [slachtoffer 1] raakten verder in een gevecht en tijdens dat gevecht trok verdachte een mes. De eerste steekbeweging van verdachte richting [slachtoffer 1] miste doordat getuige [getuige 4] verdachte vasthield. [slachtoffer 1] vluchtte vervolgens weg en werd door verdachte achtervolgd. Verdachte haalde [slachtoffer 1] in en stak [slachtoffer 1] vervolgens meermalen in de hals. Het mes vloog uit de handen van verdachte. Verdachte raapte het mes vervolgens op en vluchtte weg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die die middag de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en bij voortduring in de aanval is gegaan, ondanks het feit dat er verschillende momenten waren dat verdachte, ook nadat hij klappen had gekregen, weg had kunnen en ook moeten gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, nu hij zelf de confrontatie heeft gezocht en is blijven zoeken. Er was geen sprake van een noodzaak tot verdedigen en dus geen noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodweersituatie bestond, volgt hieruit dat een beroep op noodweerexces op grond van diezelfde situatie niet kan slagen.
Feit 2 [16]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 21 juli 2022 tijdens de Vierdaagsefeesten heeft verdachte in de binnenstad van Nijmegen een confrontatie gehad met aangever, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), waarbij verdachte een mes in zijn hand heeft gehad. Tijdens die confrontatie was verdachte samen met [getuige 5] en [getuige 3] . [17]
[slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen bestaande uit onder meer een mesverwonding aan zijn
linkerbovenooglid. [18] Er is sprake van gezichtsuitval aan de onderzijde van zijn linkeroog. De oogzenuw is aan de bovenkant weinig doorbloed door gedeeltelijke vaatafsluiting, wat functioneel verlies geeft. [19]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht niet bewezen het ten laste gelegde medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet met een mes heeft geslagen en gestoken. Hij had het mes zelf niet bij zich, maar heeft dit van [getuige 3] gepakt. De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging doodslag en van de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling. [slachtoffer 2] viel verdachte en zijn vrienden aan. Verdachte pakte toen een mes om [slachtoffer 2] op afstand te houden. Vervolgens ontstond er een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Verdachte wilde [slachtoffer 2] wegduwen en zag toen bloed bij [slachtoffer 2] . De verdediging stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer 2] een onbetrouwbare en ongeloofwaardige getuige is die wisselt en draait in zijn verklaringen. Er dient zeer veel terughoudendheid te worden betracht bij gebruik van zijn verklaring. De verdediging stelt zich op het standpunt dat medische stukken omtrent het letsel van [slachtoffer 2] beperkt zijn en niet leiden tot eenduidige conclusies. Een letselanalyse of letselinterpretatie ontbreekt. Niet blijkt dat het gezichtsverlies blijvend is. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat er sprake is van poging doodslag en/of poging zware mishandeling. Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Naar het oordeel van de verdediging is er geen sprake van medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
Door een verbalisant is verklaard dat op donderdag 21 juli 2022 omstreeks 03:34 uur een man naar de commandopost van de politie in het centrum van Nijmegen kwam lopen. Hij zag dat de man een doek tegen zijn hoofd hield en dat er bloed aan de doek zat. Verbalisant hoorde zijn collega’s zeggen dat de man een wond aan zijn hoofd had en dat hij gestoken moest zijn. [20] In het politiesysteem is op 21 juli 2022 om 03:37 uur opgenomen dat er een steekpartij had plaatsgevonden en dat iemand in zijn oog was gestoken ter hoogte van de Molenstraat in Nijmegen. [21]
Uit het mutatierapport van 14 augustus 2022 volgt dat [slachtoffer 2] aangifte wilde doen van mishandeling tijdens de Vierdaagsefeesten te Nijmegen. [slachtoffer 2] wilde aangifte doen omdat hij tijdens de nacht van 20 op 21 juli 2022 in zijn oog gestoken was door verdachte. Uit het mutatierapport volgt eveneens dat verdachte sinds 27 juli 2022 vermist was. [22]
[slachtoffer 2] heeft vervolgens op 21 augustus 2022 aangifte gedaan. Hij verklaart daarin dat ter hoogte van Zappa’s drie jongens stonden. Hij liep de jongens voorbij en groette de jongens. [slachtoffer 2] zag dat één van de jongens stoer ging doen en dat de jongen iets pakte uit zijn rechter broekzak. [slachtoffer 2] zag dat het een mes was. Het mes was ongeveer 30 centimeter lang en leek op een vleesmes. Hij zag en voelde dat hij met de achterkant van dat mes werd geslagen op zijn linkeroog. [slachtoffer 2] pakte met zijn hand de hand van de persoon vast en er ontstond een korte worsteling. [slachtoffer 2] zag dat de persoon het mes met enige snelheid en veel kracht richting zijn hoofd bewoog. Hij zag dat het snijgedeelte van het mes naar voren was. Ineens voelde [slachtoffer 2] een scherpe pijn aan zijn linkeroog. Hij voelde dat er bloed over zijn gezicht vloeide. [slachtoffer 2] is vervolgens naar de EHBO post gelopen. [slachtoffer 2] herkende de persoon die hem had gestoken, namelijk verdachte, van de straat en via een vriend wist [slachtoffer 2] dat verdachte bij [locatie] woont. [23]
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte tijdens de confrontatie geen mes heeft gehad of gepakt heeft van [getuige 3] .
Mevrouw [naam voogd] , voogd van verdachte heeft de politie verteld dat zij van het steekincident van 21 juli 2022 af wist. Verdachte had haar verteld dat hij iemand in het oog had gestoken. [24]
Getuige [naam jeugdcoach] , jeugdcoach , verklaarde dat verdachte het incident van 21 juli 2022 met hem had besproken. Verdachte belde hem en gaf aan dat hij een bezoeker in het oog had gestoken. Verdachte vroeg getuige om te bemiddelen met het slachtoffer. [naam jeugdcoach] hoorde van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , dat het niet hoefde omdat hij het via zijn advocaat ging regelen. [25]
Verdachte heeft verklaard dat hij voor zijn eigen veiligheid na het incident is gevlucht en dat hij [naam jeugdcoach] had gevraagd om te bemiddelen tussen hem en aangever. [26]
Betrouwbaarheid aangever
Door de raadsman is bepleit dat [slachtoffer 2] een onbetrouwbare en ongeloofwaardige getuige is. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij door verdachte in zijn oog is gestoken ondersteund wordt door de verklaringen van [naam voogd] en van getuige [naam jeugdcoach] . Verdachte heeft aan zowel [naam voogd] als [naam jeugdcoach] verklaard dat hij [slachtoffer 2] in het oog heeft gestoken. Daarnaast is door verbalisanten bloed en een (mogelijke steek)wond bij aangever aan zijn hoofd waargenomen en heeft de oogarts later die dag zijn ooglid gehecht. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van aangever, zodat zijn verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt.
Voorwaardelijk opzet op de dood?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat als gevolg van zijn handelen de dood bij het slachtoffer zal intreden en hij deze kans bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes in het oog van het slachtoffer heeft gestoken en dat het slachtoffer daardoor letsel aan dit oog heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat achter het oog (een opening in de harde schedel) zich de hersenen bevinden. Als de hersenen door deze opening met een mes worden geraakt of doorboord, is er een aanmerkelijke kans op fataal letsel. Door met een mes in de richting van het oog te steken heeft verdachte daarom de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer op een fatale plek en/of fatale wijze zou raken.
Deze gedraging van verdachte moeten naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer en daarmee tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag .
Partiële vrijspraak ten aanzien van “medeplegen”
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van dat onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Conclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer.
Noodweer(exces)
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis, bespreekt de rechtbank op deze plaats het beroep op noodweer(exces).
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer(exces) zodat verdachte ter zake van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, dan wel onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte heeft zich moeten verdedigingen tegen de aanvallen vanuit [slachtoffer 2] , waarbij het initiatief vanuit [slachtoffer 2] kwam. [slachtoffer 2] viel de groep jongens aan en sloeg als eerste. Door verdachte aan te vallen was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte zijn lijf en ook het lijf van die anderen. Daarbij is het van belang dat uit de verklaringen van verdachte en [getuige 5] volgt dat [slachtoffer 2] hen ook vrij onverhoeds aanviel en op ruzie uit was. Met betrekking tot het subsidiariteitsvereiste is van belang dat verdachte en zijn groep eerst wegliepen. [slachtoffer 2] bleef hen enkele meters volgen. Verdachte heeft zich in eerste instantie proberen te onttrekken aan het conflict met [slachtoffer 2] door weg te lopen. Verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer 2] op moest houden en weg moest gaan. Toen dit niet hielp en pas toen [slachtoffer 2] hen aanviel heeft verdachte zich verdedigd. Ook is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Verdachte werd aangevallen door een man van midden dertig, terwijl hij zelf toen net 17 jaar oud was. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat niet aan het subsidiariteits- of proportionaliteitsvereiste is voldaan, komt hem een geslaagd beroep toe op noodweerexces. Er was sprake van heftige emoties en paniek bij verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer(exces) niet kan slagen, nu een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De verklaring van verdachte is wisselend en inconsistent en wordt niet ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 5] .
Beoordeling rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, een zogenaamde noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende steun biedt voor de stelling dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. De rechtbank heeft zoals hierboven al is overwogen geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever. De verklaring van getuige [getuige 5] levert geen steun op voor het noodweerscenario omdat deze ongeloofwaardig is. [getuige 5] verklaart namelijk dat verdachte helemaal geen mes had, terwijl vast staat dat verdachte wel een mes heeft gehanteerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer niet aannemelijk is geworden. Het verweer wordt daarom verworpen.
In het voorgaande is al vastgesteld dat de noodzaak tot verdediging door verdachte niet bestond, zodat een beroep op noodweerexces op grond daarvan wordt verworpen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiaire ten laste gelegde feit 1 heeft begaan en het primair ten laste gelegde feit 2, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks17 september 2022 in de gemeente Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) van het leven heeft beroofd, door met een keukenmes (met een lemmet van ca. 20 cm lang),
althans een (steek)wapen, die [slachtoffer 1]
één- ofmeerma
(a
)al
(en
)(met kracht) in de hals en elders in het bovenlichaam te steken, en daarbij
een ofmeerdere verwonding
(en
)toe te brengen (waaronder een ca. 10,5 cm diepe steekwond in de voorzijde van de hals), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2
hij in
of omstreeksde nacht van 20 juli 2022 op 21 juli 2022 in de gemeente Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
en/of diens medeverdachte(n)voorgenomen misdrijf om een persoon (te weten [slachtoffer 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] (met kracht) met een
keukenmes,
althans met een scherp voorwerpin het oog,
althans in het gezicht/hoofdheeft gestoken
/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag
feit 2:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de feiten.

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweer (excecs)
In het voorgaande is al vastgesteld dat de noodzaak tot verdediging door verdachte ter zake beiden feiten niet bestond dan wel niet aannemelijk is geworden, zodat de beroepen op noodweer en noodweer(exces) als rechtvaardigings- dan wel strafuitsluitingsgrond zijn verworpen.
Verdachte is daarom strafbaar, nu ook voor het overige geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat berechting volgens het volwassenstrafrecht conform artikel 77b van het wetboek van Strafrecht dient te volgen. Niet alleen vanwege de ernst van het begane feit, maar ook op grond van de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De officier van justitie houdt rekening met het feit dat de feiten niet ten volle aan verdachte kunnen worden toegerekend. Tot slot houdt de officier van justitie rekening met de omstandigheid dat verdachte zich in het grensgebied tussen jeugd en volwassenheid bevindt. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en daarnaast oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en de noodweer(exces) verweren niet worden gehonoreerd, verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte is minderjarig en dient, mede gelet op de rapportages die over de persoon van verdachte zijn opgemaakt, te worden berecht via de hoofdregel dat hij als jeugdige wordt berecht. Hij past het beste in een JJI en voor volwassenen strafrecht is gelet op zijn persoonlijkheid geen enkel argument te noemen. De verdediging verzoekt in geval van een veroordeling voor een of meerdere feiten om geen onvoorwaardelijke PIJ op te leggen, maar een jeugddetentie in combinatie met voorwaardelijke PIJ en/of bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid om mee te werken aan alle voorwaarden die hem worden gesteld. Voor het geval wel een onvoorwaardelijke PIJ wordt opgelegd verzoekt de verdediging de duur van de op te leggen jeugddetentie gelijk te stellen aan de duur van de voorlopige hechtenis. Op die manier wordt verdachte na het onherroepelijk worden van het vonnis zo snel mogelijk geholpen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de
feiten die bewezen zijn verklaard, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, mede
gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals van een en ander uit
de stukken en bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op:
  • het trajectconsult van het NIFP van 12 oktober 2022;
  • het Pro Justitia rapport van 23 maart 2023 opgesteld door [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater en [gz-psycholoog] ;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 april 2023.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en een poging tot doodslag. Tijdens de Vierdaagsefeesten in de nacht van 20 op 21 juli 2022 heeft verdachte slachtoffer [slachtoffer 2] met een mes in zijn oog gestoken. Verdachte heeft daarmee ernstig letsel aan het slachtoffer toegebracht. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft aan de aanval een verminderd zicht in zijn linkeroog overgehouden. Daarnaast een litteken op zijn hoofd. Dit litteken is blijvend en ontsierend. Het slachtoffer zal hierdoor altijd op een nare manier worden herinnerd aan wat er is gebeurd en ondervindt nog dagelijks de gevolgen daarvan. De schrik en angst die het slachtoffer heeft gehad zal mogelijk blijvende mentale gevolgen hebben, of in ieder geval nog lang een negatieve psychische uitwerking hebben. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Op 17 september 2022 heeft verdachte [slachtoffer 1] op klaarlichte dag midden in het centrum van Nijmegen met messteken om het leven gebracht. Het opzettelijk een ander mens van het leven beroven behoort tot de zwaarste categorie van strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde ernstig geschokt en het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Daarnaast leidt een dergelijk feit tot vaak hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij mensen die daar getuige van zijn geweest. Het incident vond plaats in het centrum van Nijmegen en tussen het winkelend publiek. Veel omstanders, waaronder ook kinderen, zijn getuige geweest van deze gewelddadige gebeurtenis. Een aantal personen is uit angst winkels ingevlucht zoals zij hebben verklaard en te zien is op de camerabeelden.
Uit de verklaringen van de nabestaanden komt naar voren dat [slachtoffer 1] voor zijn familieleden een sociale en zorgzame jongen was. Het gezin waar [slachtoffer 1] deel van uitmaakte is gevlucht uit [land van herkomst] om hier in Nederland een betere toekomst op te bouwen. [slachtoffer 1] had met zijn 21 jaar nog een heel leven voor zich. De gewelddadige en tragische dood van [slachtoffer 1] heeft grote en blijvende impact op velen en heeft groot verdriet en leed toegebracht. Bij de nabestaanden is er veel woede en onbegrip. Zij zullen allemaal de rest van hun leven geconfronteerd blijven met het gemis van hun geliefde [slachtoffer 1] en de wijze waarop hij hen is ontnomen.
Verdachte heeft twee keer in korte tijd op straat een mes meegenomen en gebruikt omdat hij dacht hiermee zijn conflicten te kunnen oplossen. De aanleidingen daarvoor lijken klein: gedoe tussen jongeren over een geldbedrag van (maar) 100 Euro en een conflict met [slachtoffer 1] de avond daarvoor. Verdachte wilde daarvoor wraak nemen, verhaal halen, laten zien ‘geen mietje (te) zijn’. Ook in het conflict met aangever [slachtoffer 2] trok verdachte bij een simpele straatruzie bijna meteen een mes en gebruikte dat. Het gevolg is dat verdachte heel veel leed aan betrokkenen en nabestaanden heeft toegebracht. Dat verdachte blijkbaar zo gemakkelijk de straat op gaat met een mes en vervolgens ook lichtvaardig overgaat tot gebruik van dit mes met desastreus gevolg neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Het dient verdachte evenals vele andere jongeren duidelijk te zijn dat het meenemen van messen om ‘je zeker te voelen’ op straat, om stoer te doen of om mee te dreigen, in een paar seconden kan leiden tot dramatische en onomkeerbare gevolgen en dan ook volstrekt onacceptabel is.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 31 maart 2023 volgt dat verdachte al eerder
is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder meermalen voor geweldsdelicten.
Verdachte is zeven weken geobserveerd en onderzocht in de Observatieafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind (de ForCa). Het Pro Justitia rapport dat hiervan is opgemaakt bevat onder meer de volgende overwegingen en conclusies.
Verdachte heeft zijn moeder in de [land van herkomst] op jonge leeftijd moeten missen en is in dat land opgegroeid in een pleeggezin met mogelijk een onveilige, mishandelende en verwaarlozende opvoedomgeving. Hier vertoonde verdachte al antisociaal gedrag. Aan het eind van de basisschoolleeftijd verhuisde verdachte naar zijn vader in Nederland. Al gauw luisterde verdachte niet naar zijn vader en toen verdachte veertien jaar was, werd hij uit huis geplaatst. Verdachte heeft daarna in verschillende settings verbleven, waarbij er al sprake was van - samengevat - delictgedrag en drugsgebruik.
Bij verdachte is naast een licht verstandelijke beperking vanuit deze voorgeschiedenis inmiddels sprake van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken, een ongespecificeerde alcoholgerelateerde stoornis en een ongespecificeerde cannabisgerelateerde stoornis. De licht verstandelijke beperking en de normoverschrijdende gedragsstoornis zijn van invloed geweest op de ten laste gelegde feiten. Verdachte is vanuit een basaal gevoel van onveiligheid en vanuit zijn zwakke cognitieve en mentaliserende vermogens voortdurend alert en op zijn hoede. Hij interpreteert de intenties van een ander al gauw negatief en kan zich dan beledigd, uitgedaagd en aangevallen voelen en daarmee samenhangend een gevoel van angst en boosheid ervaren. Als de spanning oploopt en verdachte agressief dreigt te worden, wordt hij niet tegengehouden door (zijn gebrekkige) empathie voor anderen of zijn (lacunaire) geweten. De deskundigen adviseren de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe rekenen aan verdachte, omdat verdachte door gevoelens van wantrouwen, beperkte probleemoplossende vaardigheden en impulsiviteit werd belemmerd in zijn keuzevrijheid. De deskundigen achten het recidiverisico hoog. Er bestaat eveneens een hoog risico op gewelddadig gedrag. Er worden in de persoonlijkheid van verdachte geen argumenten gezien die aanleiding geven tot het toepassen van het meerderjarigenstrafrecht. Bij verdachte is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, maar er worden op sommige momenten nog kwetsbaarheden en sociaal-emotioneel jong gedrag bij hem gezien. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling is nog niet voltooid en er zijn nog pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden voor het vergroten van zijn handelingsvaardigheden. De deskundigen adviseren om verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een lichtere maatregel is niet doelmatig, omdat langdurige behandeling nodig is. Een residentieel justitieel kader met een hoog beveiligingsniveau is nodig om recidive te voorkomen. Andere mogelijkheden zijn er niet. Verschillende eerdere hulpverleningskaders zijn onvoldoende gebleken om de pathologie van verdachte ten positieve te beïnvloeden en om het risico op gewelddadig gedrag voldoende te reguleren.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat de kans op recidive hoog wordt ingeschat. Verdachte kan en wil zich niet aan de gangbare regels en afspraken houden. Daarnaast beschikt verdachte over ontoereikende vaardigheden om andere keuzes te maken en betere copingstrategieën in te zetten. Verdachte heeft geen vaste woonplek meer, geen dagbesteding, geen positieve structurele vrijetijdsbesteding en zorgelijke sociale contacten. Daarnaast maakt de Raad zich veel zorgen over het middelengebruik (alcoholgebruik en blowen) van verdachte. De Raad is van mening dat het jeugdstrafrecht van toepassing is, omdat verdachte een licht verstandelijke beperking met bijkomende problemen/diagnoses heeft. Daarnaast is er sprake van een beperkt adaptief vermogen en hij functioneert sociaal-emotioneel op jonge leeftijd. De Raad is het eens met het advies van de deskundigen, dat volgt uit het Pro Justitia rapport, om aan verdachte de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De jeugdreclasseerder tevens gezinsvoogd heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het advies van de deskundigen om verdachte de onvoorwaardelijke PIJ- maatregel op te leggen. De jeugdreclasseerder zag vanaf mei 2022 bij verdachte een neerwaartse spiraal. Verdachte had geen dagbesteding. Hij zou starten met een opleiding, maar doordat verdachte direct veel verzuimde werd hij niet meer tot de opleiding toegelaten. Ambulante behandeling heeft niet gewerkt vanwege een gebrek aan motivatie bij verdachte. Wanneer verdachte in een gestructureerde setting zit, zoals nu in detentie, gaat het beter met hem.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van bovengenoemde rapportages en standpunten van de deskundigen en betrekt deze in de beoordeling. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank zal hij het bepalen van de straf ook rekening houden met de omstandigheid dat verdachte daarom als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft verder als eerste te beoordelen of bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht van toepassing is op verdachte. De strafbare feiten zijn begaan in juli en september 2022, toen was verdachte 17 jaar oud. Op grond van artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht is het uitgangspunt dat voor daders onder de 18 jaar het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Volgens artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan daarvan worden afgeweken indien de ernst van het feit, de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten zoals hiervoor omschreven en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, zoals de futiele aanleiding(en) en de steekpartij op klaarlichte dag in een drukke winkelstraat voor wat betreft de doodslag op [slachtoffer 1] , wel enige aanknopingspunten om van de ‘hoofdregel’ van 77a Sr af te wijken en het volwassenstrafrecht toe te passen, maar volgt de officier van justitie hierin niet en wel op grond van het volgende.
De deskundigen hebben in de zaak van verdachte geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij hebben dit oordeel uitgebreid en wat de rechtbank betreft overtuigend beargumenteerd, met name omdat er (nog) pedagogische mogelijkheden zijn tot gedragsverandering bij verdachte en het (nog) mogelijk is om zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bij te sturen. De rechtbank onderschrijft deze conclusie en neemt deze over. Voor de rechtbank is nog een ander argument van belang. Verdachte is nu 18 jaar oud. Bij toepassing van het volwassenenstrafrecht is het, gezien de ernst van de feiten en de eis van officier van justitie, niet ondenkbaar dat aan verdachte een jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. Deze straf moet eerst voor een zeer fors deel worden ‘uitgezeten’ voordat aan behandeling van verdachte wordt toegekomen, in een TBS-kader of anderszins. Dat zou betekenen dat verdachte de eerste jaren in detentie niet of onvoldoende kan worden behandeld en zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling niet kan worden gekeerd, maar dat de kans groot is dat zijn persoonlijkheid juist in de komende jaren van adolescentie verder scheefgroeit. Dat het noodzakelijk is dat verdachte op korte termijn behandeld wordt is voor de rechtbank zonneklaar, alleen al om te voorkomen dat verdachte weer delicten pleegt. Deze behandeling kan binnen het kader van het jeugdstrafrecht direct aanvangen. Ook om die reden past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe op verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat het opleggen van een maatregel van plaatsing in
een inrichting voorjeugdigen (PIJ-maatregel) passend en noodzakelijk is. Verdachte heeft strafbare feiten gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien blijkt uit de adviesrapportages dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist in dit geval het opleggen van de PIJ-maatregel. Gelet op het advies van de deskundigen zal de maatregel onvoorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit ook passend is voor verdachte. Uit zijn strafblad volgt namelijk dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten en uit de genoemde rapportages volgt dat de kans op herhaling van dit soort ernstige strafbare feiten groot is. De deskundigen concluderen dat gezien de complexe problematiek van enerzijds een licht verstandelijke beperking en anderzijds een basaal wantrouwen naar zijn omgeving, te verwachten is dat de behandeling langdurig zal zijn en waarschijnlijk jaren in beslag zal nemen. Zoals in de over verdachte uitgebrachte rapportages uitgebreid is beargumenteerd, zijn minder vergaande opties als een voorwaardelijke PIJ- maatregel of een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met behandeling in een civielrechtelijk traject (open of gesloten), geen optie meer voor verdachte omdat hij vooralsnog de directe sturing en begrenzing nodig heeft die alleen kan worden geboden in een JJI. De rechtbank overweegt dat alleen de combinatie van begrenzing en behandeling van de PIJ- maatregel voldoende kans geeft dat verdachte weerhouden wordt van het (verder) plegen van nieuwe feiten in de maatschappij. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij de maatregel gelet op de bewezenverklaringen aan verdachte oplegt ter zake misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van
verdachte voor geweldsdelicten uit het oogpunt van vergelding in beginsel de maximale jeugddetentie van 24 maanden passend en geboden, maar zal rekening houden met het feit dat de feiten aan verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. Daarom zal de rechtbank naast de PIJ-maatregel aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 21 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook tijdens de resterende tijd in jeugddetentie kan al met behandeling van verdachte worden gestart.
Dit alles is een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring en het jeugdstrafrecht toepast. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogische insteek en vergelding staat daarbij minder op de voorgrond, iets wat onder meer door een lager strafmaximum tot uitdrukking wordt gebracht. Dat is een bewuste en begrijpelijke keuze van de wetgever. Het jeugdstrafrecht is er - kort gezegd - vooral op gericht om jeugdige veroordeelden te behandelen en ervoor te zorgen dat zij bij terugkeer in de maatschappij niet weer delicten plegen. Daar is zowel de veroordeelde als de maatschappij bij gebaat. Voor verdachte in deze zaak betekent dat overigens niet dat hij na deze zeer ernstige delicten ‘alleen maar’ 21 maanden in jeugddetentie doorbrengt. Er wacht hem daarna een behandeling in een gesloten (detentie)setting die nog vele jaren kan duren.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Feit 1
Vordering van [vader van het slachtoffer]
De benadeelde partij [vader van het slachtoffer] (vader van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert aan materiële schade een bedrag van € 7.400,88 en € 20.000,- (subsidiair € 17.500,-) aan smartengeld in de zin van affectieschade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Vordering van [moeder van het slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] (moeder van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,- (subsidiair € 17.500,-) aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Vordering van [broer 1 van slachtoffer]
De benadeelde partij [broer 1 van slachtoffer] (broer van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Vordering van [broer 2 van slachtoffer]
De benadeelde partij [broer 2 van slachtoffer] (broer van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert primair € 20.000,-, subsidiair € 17.500,- aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Meer subsidiair vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan smartengeld. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Vordering van [broer 3 van slachtoffer]
De benadeelde partij [broer 3 van slachtoffer] (broer van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert primair € 20.000,-, subsidiair € 17.500,- aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Meer subsidiair vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan smartengeld. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Vordering van [zus van het slachtofffer]
De benadeelde partij [zus van het slachtofffer] (zus van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert primair € 20.000,-, subsidiair € 17.500,- aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Meer subsidiair vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan smartengeld. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Ter zake alle vorderingen
De advocaat van de benadeelde partijen heeft zich op het standpunt gesteld dat er binnen het gezin van [slachtoffer 1] sprake is van een bijzondere situatie. Zij zijn als gezin gevlucht uit [land van herkomst] en zijn (daarom) meer dan gebruikelijk hecht en op elkaar aangewezen en met elkaar verbonden. [slachtoffer 1] woonde inmiddels zo’n twee jaar begeleid in Nijmegen, maar betekende op allerlei gebied nog veel voor zijn ouders en jongere broertjes en zusje. Hij was elk weekend thuis en had voor hen door de week ook allerlei zorgtaken. Om deze redenen dient [slachtoffer 1] als nog thuiswonend te worden beschouwd inzake de vordering tot affectieschade. Ook zou de rechtbank daarom ten opzichte van [broer 2 van slachtoffer] , [broer 3 van slachtoffer] en [zus van het slachtofffer] een beroep op de hardheidsclausule moeten honoreren.
Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 462,50 aan materiële schade en € 10.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voldoende onderbouwd is en daarmee toewijsbaar. De gevorderde affectieschade voor de ouders kan worden toegewezen voor een bedrag van € 17.500 voor zowel de vader als de moeder. Dit bedrag is gebaseerd op een niet-thuiswonend meerderjarig kind. De officier van justitie vordert daarnaast toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De door de broers en zus van [slachtoffer 1] gevorderde affectieschade dient te worden afgewezen nu de wetgever deze groep heeft uitgesloten van toekenning van affectieschade, tenzij de broers en zus met recht een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak geen sprake is van een uitzonderingssituatie waardoor zij zich terecht kunnen beroepen op de hardheidsclausule. De vordering dient gelet daarop te worden afgewezen, aldus de officier van justitie.
De vordering van [broer 1 van slachtoffer] dient te worden afgewezen nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de materiële als immateriële vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Tot slot vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt raadsman
Feit 1
De verdediging heeft primair verzocht om alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een geslaagd beroep op noodweer(exces) dat verdachte toekomt.
Voor zover de rechtbank de verweren niet volgt, stelt de verdediging zich op het volgende standpunt.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de stelling dat [slachtoffer 1] nog thuis woonde en zorg had over zijn broertjes/zusjes onjuist is. [slachtoffer 1] woonde al twee tot drie jaar begeleid. Nader onderzoek naar de thuissituatie en de stellingen van de benadeelde partijen dat [slachtoffer 1] (effectief) thuis woonde en/of grote zorg droeg voor zijn broertjes/zusjes is een onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van het toekennen van affectieschade aan de ouders wordt geen verweer gevoerd. De affectieschade dient te worden vastgesteld op het bedrag dat voor uitwonende kinderen wordt benoemd in het besluit affectieschade. Dit betreft een bedrag van € 17.500,-.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging naar voren gebracht dat de begrafeniskosten onvoldoende zijn onderbouwd. Volgens de stukken is er een lening verstrekt aan de familie. Het betreft een niet gespecificeerde lening en er is geen factuur van de begrafeniskosten overgelegd. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor de gevorderde begrafeniskosten. Ten aanzien van de reiskosten naar Schiphol refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De gevorderde reiskosten zijn onjuist berekend. Er worden onjuiste en te hoge reiskosten gevorderd. De verdediging verzoekt dat gedeelte van de vordering af te wijzen.
Ten aanzien van de vordering van de broers en zus van [slachtoffer 1] verwijst de verdediging naar het Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, aflevering 2, 2020 en het artikel
“De Wet Affectieschade in de praktijk, duidelijke afbakening of onsmakelijke discussies?”. In het besluit affectieschade zijn broertjes/zusjes niet standaard opgenomen. Affectieschade zou eventueel toegewezen kunnen worden via de hardheidsclausule. De verdediging verzoekt de vordering tot affectieschade van de broertjes/zusjes niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen aangezien zij conform de wet en jurisprudentie hiervoor niet in aanmerking komen. Subsidiair verzoekt de verdediging dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat, gelet op de ingewikkeldheid van dit vraagstuk, dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting is voor het strafproces. De oudste broer van [slachtoffer 1] , [broer 1 van slachtoffer] , vordert smartengeld. De shockschade dient objectief te kunnen worden vastgesteld en worden onderbouwd door stukken. Of er sprake is van een hevige emotionele schok waardoor er geestelijk letsel is opgetreden dat objectief kan worden vastgesteld, blijkt niet en de verdediging betwist dat uitdrukkelijk. Temeer omdat stukken en een specifieke onderbouwing ontbreekt. De verdediging verzoekt de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Nader onderzoek zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Feit 2
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een geslaagd beroep op noodweer(exces) dat verdachte toekomt.
In geval van een veroordeling verzoekt de verdediging om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat door het late indienen van de vordering de verdediging geen mogelijkheden meer heeft gehad om eigen deskundigen in te schakelen en tegenbewijs te leveren.
In het geval de benadeelde partij wel ontvankelijk wordt verklaard verzoekt de verdediging de vordering ten aanzien van de kleding niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair verder te matigen. Ten aanzien van het eigen risico wordt verzocht om maximaal een bedrag van € 385,- toe te wijzen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de stukken blijkt niet dat er sprake is van blijvend gezichtsveldverlies. Ook is niets bekend over de toestand voor het tenlastegelegde. Het is allemaal te onduidelijk. Om dit nader (medisch) te onderzoeken is een onevenredige belasting van het strafproces.
Subsidiair verzoekt de verdediging bij het toekennen van een schadevergoeding de vergoeding flink te matigen in verband met de onduidelijkheid over de medische toestand van [slachtoffer 2] en in verband met de eigen schuld van [slachtoffer 2] .
Overweging van de rechtbank
Feit 1
Vordering van [vader van het slachtoffer]
Materiële schade
Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen nabestaanden (los van de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade) in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten van lijkbezorging. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten repatriëren en personenvervoer van € 6.500,- en € 800,- meerijden stoet met overledene naar Schiphol na betwisting voldoende onderbouwd en komen zij billijk voor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schadeposten, te weten € 7.300,- kunnen worden toegewezen, inclusief de gevorderde rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij gebreke aan een gestelde ingangsdatum voor de gevorderde wettelijke rente over de materiële schadeposten zal de rechtbank deze toewijzen vanaf het moment dat de vordering is ingediend, te weten 11 april 2023.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering eenvoudig van aard is en geen onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. De benadeelde is dus ontvankelijk in de vordering.
De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is de ouder (vader) van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is voldoende onderbouwd. Het bewezen verklaarde betreft een misdrijf. De benadeelde partij heeft op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade dan ook recht op € 17.500,-. Dit is vastgesteld voor een niet thuiswonend kind. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat [slachtoffer 1] al 2 jaar woonachtig was bij [locatie] Zorg, zodat niet meer gesproken kan worden van een thuiswonend kind. Dat [slachtoffer 1] in het weekend nog thuis kwam en ook doordeweeks zorgtaken voor zijn ouders uitvoerde, maakt dit voor de rechtbank niet anders. Dit bedrag wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022, de pleegdatum van het feit.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
proceskosten
[vader van het slachtoffer] heeft € 100,88 aan reiskosten gevorderd. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. In een zeer recent arrest van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:414) heeft de Hoge Raad de wettelijke bepalingen hieromtrent zo uitgelegd dat alleen als er in persoon wordt geprocedeerd, recht bestaat op een dergelijke vergoeding. Dit is in deze procedure niet het geval, nu de nabestaande hierin wordt bijgestaan door mr. Flooren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag en niet op de wettelijke rente.
In verband met de leeftijd van de verdachte wordt er geen gijzeling opgelegd.
Vordering van [moeder van het slachtoffer]
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering eenvoudig van aard is en geen onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. De benadeelde is dus ontvankelijk in de vordering.
De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is de ouder (moeder) van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is voldoende onderbouwd. Het bewezen verklaarde betreft een misdrijf. De benadeelde partij heeft op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade dan ook recht op € 17.500,-. Dit is vastgesteld voor een niet thuiswonend kind. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat [slachtoffer 1] al 2 jaar woonachtig was bij [locatie] Zorg, zodat niet meer gesproken kan worden van een thuiswonend kind. Dat [slachtoffer 1] in het weekend nog thuis kwam en ook doordeweeks zorgtaken voor zijn ouders uitvoerde, maakt dit voor de rechtbank niet anders. Dit bedrag wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022, de pleegdatum van het feit.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal verdachte als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
In verband met de leeftijd van de verdachte wordt er geen gijzeling opgelegd.
Vordering van [broer 1 van slachtoffer]
Nu een wettelijke grondslag voor toekenning van immateriële schadevergoeding aan de broer van [slachtoffer 1] ontbreekt, zal de vordering worden afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van [broer 2 van slachtoffer] , [broer 3 van slachtoffer] en [zus van het slachtofffer]
De primaire vordering ter zake affectieschade die namens [broer 2 van slachtoffer] , [broer 3 van slachtoffer] en [zus van het slachtofffer] is ingediend als broer en/of zus van hun broer [slachtoffer 1] valt niet onder (één van) de categorieën uit de wet. Het uitgangspunt in de wet is namelijk dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus (de hierboven genoemde hardheidsclausule). In de toelichting op de wet waarin de mogelijkheid voor het toekennen van vergoeding van affectieschade is geregeld, wordt het voorbeeld genoemd van een broer en zus die langdurig met elkaar samenleven en voor elkaar zorgen.
De rechtbank onderkent dat [broer 2 van slachtoffer] , [broer 3 van slachtoffer] en [zus van het slachtofffer] een groot verlies hebben geleden en dat zij hun broer missen. De door hen gestelde omstandigheden, zoals dat hun broer elk weekend thuis was en ook doordeweeks zorgtaken voor hen verrichtte, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een beroep op de hardheidsclausule. Om die reden wijst de rechtbank de vorderingen af. Ook de subsidiair gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen vanwege ontbreken van een wettelijke grondslag.
De rechtbank zal [broer 2 van slachtoffer] , [broer 3 van slachtoffer] en [zus van het slachtofffer] als de in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de proceskosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Feit 2
Ontvankelijkheid
De vordering van de benadeelde partij mag op grond van de wet worden ingediend tot het moment dat de officier van justitie zijn requisitoir in eerste aanleg aanvangt (artikel 51g lid 3 Wetboek van Strafvordering). Op de zitting mag de vordering nog mondeling of schriftelijk worden gewijzigd. In deze zaak heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering op vrijdagmiddag 14 april 2023 om 14.34 uur (per e-mail) ter kennis gebracht aan de rechtbank en de advocaat van verdachte. De zittingsdag was op dinsdag 18 april 2023. Gelet hierop is de vordering tijdig ingediend. Daarnaast was het voorzienbaar dat er een vordering zou worden ingediend door de benadeelde partij en was deze reeds vooraf aangekondigd door zijn advocaat. De vordering is ook niet zo ingewikkeld of omvangrijk dat verdachte zich hiertegen onvoldoende zou kunnen verweren en de benadeelde partij om redenen van goede procesorde niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De benadeelde partij is dus ontvankelijk in de vordering.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde kosten van € 462,50 (eigen risico van het jaar 2022 en vergoeding jas) na betwisting voldoende onderbouwd en komen zij billijk voor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schadeposten, te weten € 462,50, kunnen worden toegewezen.
Bij gebreke aan een gestelde ingangsdatum voor de gevorderde wettelijke rente over de materiële schadeposten zal de rechtbank deze toewijzen vanaf het moment dat de vordering is ingediend, te weten 14 april 2023.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW heeft een slachtoffer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel anders dan vermogensschade (‘smartengeld’) als deze lichamelijk letsel heeft opgelopen door onrechtmatig handelen van verdachte. Dit is bij slachtoffer [slachtoffer 2] het geval. [slachtoffer 2] is door verdachte met een mes gestoken in zijn linkeroog. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] volgt dat het feit een enorme impact had en heeft op hem. Het zicht in zijn linkeroog is beperkt en het oogletsel is van buitenaf ook zichtbaar. Hij ondervindt daarvan hinder in zijn dagelijkse leven.
Rekening houdend met de aard en de ernst van dit feit, de gevolgen hiervan voor [slachtoffer 2] en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 10.000,- worden toegekend
.
Dit bedrag wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2022, de pleegdatum van het feit.
De rechtbank zal verdachte als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
In verband met de leeftijd van de verdachte wordt er geen gijzeling opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77gg, 77i, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden ;
 legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van feit 1
Vordering van [vader van het slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [vader van het slachtoffer] van
  • wijst af de vordering voor het overige;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [vader van het slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 24.800,-(vierentwintigduizend achthonderd euro). Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over € 7.300,- aan materiële schade vanaf 11 april 2023 en over € 17.500,- aan immateriële schade vanaf 17 september 2022 tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

Vordering van [moeder van het slachtoffer]

 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] van
€ 17.500.-(zeventienduizendvijfhonderd) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • wijst af de vordering voor het overige;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering van [broer 1 van slachtoffer]
  • wijst de vordering tot immateriële schade af;
  • veroordeelt [broer 1 van slachtoffer] in de kosten die verdachte in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die verdachte mogelijk nog moet maken, tot vandaag begroot op nihil;
Vordering van [broer 2 van slachtoffer]
  • wijst de vordering tot immateriële schade af;
  • veroordeelt [broer 2 van slachtoffer] in de kosten die verdachte in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die verdachte mogelijk nog moet maken, tot vandaag begroot op nihil;
Vordering van [broer 3 van slachtoffer]
  • wijst de vordering tot immateriële schade af;
  • veroordeelt [broer 3 van slachtoffer] in de kosten die verdachte in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die verdachte mogelijk nog moet maken, tot vandaag begroot op nihil;
Vordering van [zus van het slachtofffer]
  • wijst de vordering tot immateriële schade af;
  • veroordeelt [zus van het slachtofffer] in de kosten die verdachte in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die verdachte mogelijk nog moet maken, tot vandaag begroot op nihil;
Ten aanzien van feit 2
Vordering [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 2 primair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van
€ 10.462,50(tienduizend vierhonderd en tweeënzestig euro en vijftig eurocent). Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over € 462,50 aan materiële schade vanaf 14 april 2023 en over € 10.000,- aan immateriële schade vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld, voorzitter tevens kinderrechter, mr. E.J. Davids en mr. M.C. Gerritsen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Vogelpoel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022430719 (oz Singapore/ONRAB22008), gesloten op 3 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 18 april 2023; NFI Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek mes van 12 december 2022, p. 3.
3.Forensisch rapport onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. 95
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 18 april 2023.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 116
6.Forensisch rapport onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. 93 en 95
7.Proces-verbaal van bevindingen beveiligingscamera pand, Plein 44, Nijmegen ( [naam 3] ), p. 214, 218-225.
8.De tijdsaanduiding van deze camera’s loopt ongeveer een uur achter op de werkelijke tijd.
9.Eigen waarneming rechtbank.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 april 2023.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 408.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 april 2023.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 409.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] op 3 april 2023, p. 2-3.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 188
16.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022386753, gesloten op 1 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
17.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 april 2023.
18.Proces-verbaal van aangifte, bijlage brief specialist 21 juli 2022, p. 32.
19.Medische stuk oogarts 17 januari 2023 en aanvulling per e-mail 17 april 2023.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19.
22.Mutatierapport, p. 21.
23.Proces-verbaal van aangifte, p. 23-24.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 70.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 79.
26.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 april 2023.