ECLI:NL:RBGEL:2023:2783

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
05-019698-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van minderjarigen aan gezag en opzicht door moeder

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar drie minderjarige kinderen onttrok aan het gezag van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R). De moeder, geboren in 1975, had in de periode van 1 september 2022 tot en met 29 november 2022 haar kinderen, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], zonder toestemming van LJ&R meegenomen naar Portugal. De kinderen waren onder toezicht gesteld door de kinderrechter en er was een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De rechtbank oordeelde dat de moeder opzettelijk de kinderen had onttrokken aan het gezag, omdat zij geen contact had gehouden met LJ&R en hen niet op de hoogte had gesteld van hun verblijfplaats.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op de hoogte was van de ondertoezichtstelling en de voorwaarden die daaraan verbonden waren. Ondanks deze kennis heeft zij de kinderen meegenomen naar het buitenland, wat de rechtbank als een ernstige schending van de opgelegde voorwaarden beschouwde. De verdediging voerde aan dat de moeder niet opzettelijk handelde en dat zij dacht dat de instanties automatisch op de hoogte zouden worden gesteld van haar vertrek. De rechtbank verwierp dit argument en oordeelde dat de moeder de spelregels kende en deze opzettelijk had genegeerd.

De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de moeder en de ernst van het feit, en hoopte dat de voorwaardelijke straf haar zou weerhouden van het begaan van nieuwe strafbare feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het onttrekken van minderjarigen aan het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/019698-23
Datum uitspraak : 16 mei 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. C. Peters, advocaat in Zaandam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2022 tot en met 29 december 2022 te Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk (een) minderjarige(n), te weten:
[betrokkene 1] , geboren op 9 juni 2012 en/of
[betrokkene 2] , geboren op 20 april 2014 en/of
[betrokkene 3] , geboren op 4 april 2017,
heeft onttrokken aan het wettig over hem/haar/hen gesteld(e) gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem/haar/hen uitoefende, terwijl die minderjarige(n) beneden de twaalf jaren oud was/waren;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is moeder van de kinderen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Bij beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R) van 11 augustus 2022 tot 11 augustus 2023 en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootmoeder met ingang van 11 augustus 2022 tot 11 februari 2023. [2]
Sinds 1 september 2022 zijn de kinderen weer teruggeplaatst bij verdachte. [3]
Verdachte is in de herfstvakantie van 2022 uit Nederland vertrokken [4] en is op 29 november 2022 aangehouden op een vliegveld in Portugal. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft onttrokken aan het gezag van het Leger des Heils in de periode van 17 oktober 2022 tot en met 29 november 2022.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het stond verdachte vrij om te verhuizen omdat er geen sprake was van verdere gezagsbeperkende maatregelen als een gezagsontneming, uithuisplaatsing of schriftelijke aanwijzing van jeugdbescherming om Nederland niet te verlaten. Daarbij is verdachte er na het bekijken van informatie op het internet van uitgegaan dat het toezicht zou worden overgedragen. Na aankomst in Portugal zou zij daarover ook contact opnemen met de instanties.
Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op het onttrekken van haar kinderen aan gezag dan wel opzicht. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:3199) waarin de rechtbank overwoog dat het strafrecht niet de oplossing is voor het ontbreken van spelregels.
Beoordeling door de rechtbank
In de beschikking van 11 augustus 2022 heeft de kinderrechter overwogen dat er een concrete ontwikkelingsbedreiging is ten aanzien van de kinderen die bestaat uit een opvoedsituatie waarin de kinderen vaak zijn verhuisd, ook naar het buitenland, zij niet naar school gingen en afgesloten waren van de buitenwereld. De kinderrechter heeft verder overwogen dat de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De kinderrechter heeft de kinderen onder toezicht gesteld tot 11 augustus 2023 en overwogen dat in deze periode moet worden onderzocht wat de kinderen nodig hebben. Het is (onder andere) hierbij noodzakelijk dat de GI de regie voert, vanwege de meningsverschillen die er zijn geweest over wat in het belang is van de kinderen, en de verdere discussies die kunnen ontstaan. Ook moeten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in het nieuwe schooljaar naar school blijven gaan, zo overwoog de kinderrechter.
Daarnaast is door de kinderrechter een uithuisplaatsing noodzakelijk geacht, waarbij is opgemerkt dat naar verwachting verdachte vanaf het begin van het schooljaar 2022-2023 zelf weer voor [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zal kunnen zorgen. Hierbij geldt volgens de kinderrechter wel als voorwaarde dat de moeder blijft meewerken aan hulpverlening en de doelen van ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft verder opgemerkt dat de kinderen moeten kunnen ervaren hoe het is om een stabiel leven te hebben waarbij zij langer op één plaats verblijven, naar school gaan en vaste sociale contacten hebben. [6]
Verdachte was bij het uitspreken van die beschikking op 11 augustus 2022 aanwezig. [7]
Op 16 augustus 2022 is door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) aan verdachte een brief gestuurd over de voorwaarden waaronder de kinderen bij haar kunnen worden teruggeplaatst. Voorwaarde 1 houdt in dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de week van 22 augustus 2022 starten op het regulier onderwijs in Apeldoorn. Voorwaarde 3 houdt in dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek voor [betrokkene 1] in de regio Heemstede. Voorwaarde 8 houdt in dat de kinderen op een frequente manier contact blijven houden met oma. Daarbij staat beschreven dat het idee van verdachte is om wekelijks op bezoek te gaan bij de oma van de kinderen. [8]
Door LJ&R is op 3 november 2022 aangifte gedaan wegens onttrekking aan het gezag van de minderjarigen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Verdachte heeft de kinderen zonder toestemming van LJ&R meegenomen naar het buitenland en is niet van plan om terug te keren naar Nederland. [9]
In het verzoekschrift van de LJ&R tot een spoedmachtiging uithuisplaatsing van 31 oktober 2022 beschrijft zij dat de school heeft aangegeven dat beide kinderen vanaf 17 oktober 2022 niet meer op school zijn verschenen en dat met moeder (verdachte) geen enkel contact is. [10]
Verdachte heeft verklaard dat zij haar gezin heeft uitgeschreven van het meest recente woonadres in Apeldoorn. Zij wilde zich gaan inschrijven in Portugal. Per 1 september 2022 had zij de kinderen na een onderzoek terug en er is sindsdien is er weinig contact geweest tussen het gezin en het Leger des Heils. Het enige contact tussen het gezin en het Leger des Heils is geweest over de schoolgang van haar oudste zoon. Verdachte heeft verklaard dat zij geen toestemming heeft gevraagd aan LJ&R. [11]
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 17 oktober 2022 tot en met 29 november 2022 met haar drie kinderen uit Nederland is vertrokken zonder LJ&R hiervan op de hoogte te stellen. Ook na haar vertrek heeft zij LJ&R niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen. Verdachte wist van de ondertoezichtstelling omdat zij bij het uitspreken van de beschikking door de kinderrechter aanwezig was. Deze uitspraak en de daarin genoemde voorwaarden zijn helder. Dat maakt dat de spelregels in dit geval duidelijk waren. De beslissing tot ondertoezichtstelling heeft verdachte naast zich neergelegd. Door geen contact te houden met LJ&R en geen verblijfplaats door te geven heeft verdachte het toezicht feitelijk onmogelijk gemaakt en heeft zij daarmee opzettelijk de kinderen onttrokken aan het opzicht van LJ&R.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:157) is de opvatting dat slechts sprake is van ‘onttrekken’ als bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht indien een schriftelijke aanwijzing is gegeven, in haar algemeenheid onjuist. Er is ook sprake van opzettelijk onttrekken wanneer iemand op de hoogte was van een ondertoezichtstelling en deze persoon de toezichthoudende instantie niet informeert omtrent de verblijfplaats van de kinderen (vergelijk het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5365).
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verdachte dat zij ervan uitging dat met een uitschrijving uit de BRP automatisch alle betrokken instanties, waaronder LJ&R, zouden worden geïnformeerd en een overdracht naar de Portugese instanties in gang zou worden gezet, niet aannemelijk is.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode van 17 oktober 2022 tot en met 29 november 2022 te Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk
(een)minderjarige
(n
), te weten:
[betrokkene 1] , geboren op 9 juni 2012 en
/of
[betrokkene 2] , geboren op 20 april 2014 en
/of
[betrokkene 3] , geboren op 4 april 2017,
heeft onttrokken aan
het wettig over hem/haar/hen gesteld(e) gezag en/of aanhet opzicht van degene die dit desbevoegd over
hem/haar/hen uitoefende, terwijl die minderjarige
(n
)beneden de twaalf jaren oud
was/waren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte feitelijk wordt gedwongen met haar kinderen zich te blijven onderwerpen aan de Nederlandse wetgeving. Dit is een schending van het in artikel 2, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM (in samenhang met artikel 8 EVRM en 12 IVBPR) neergelegde recht om het land te verlaten. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet wordt gedwongen om in Nederland te blijven of zich te blijven onderwerpen aan de Nederlandse wetgeving. Dat zij haar kinderen niet in het buitenland aan het opzicht van LJ&R mag onttrekken, houdt geen beperking in van het in artikel 2, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM vervatte recht.
Het feit is dus strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het strafrecht niet het instrument is dat hier moet worden ingezet en dat dingen zou kunnen oplossen. De raadsman heeft bepleit dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is, gelet op het feit dat een straf binnen het strafrecht geen enkele meerwaarde kan hebben. Daarbij acht de raadsman de stigmatiserende werking die van strafoplegging uitgaat niet in het belang van de kinderen, dat ook moet worden meegewogen. Als een straf moet worden opgelegd dan vindt de verdediging een onvoorwaardelijke taakstraf met aftrek een meer passende strafmodaliteit.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is met haar minderjarige kinderen die onder toezicht stonden van LJ&R naar het buitenland vertrokken zonder informatie te geven over de verblijfplaats van de kinderen. Daarmee heeft verdachte het onmogelijk gemaakt voor het LJ&R toezicht te houden. Verdachte heeft zich daarmee niets aangetrokken van de uitspraak van de kinderrechter van 11 augustus 2022. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit de BRP-gegevens van verdachte blijkt dat zij al eerder meermaals naar het buitenland is vertrokken. Ondanks het oordeel van de kinderrechter dat de kinderen moeten kunnen ervaren hoe het is om een stabiel leven te hebben waarbij zij langer op één plaats verblijven, naar school gaan en vaste sociale contacten hebben, heeft verdachte op de zitting in deze strafzaak verklaard dat in haar ogen stabiliteit in het gezin niet locatiegebonden is. Kennelijk ziet verdachte de ernst van het feit niet in. Deze omstandigheden in samenhang bezien maken dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van recidivegevaar.
De rechtbank zal rekening houden met de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. In Portugal en Nederland samen zijn dit 67 dagen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden.
Het voorwaardelijke gedeelte van deze straf is hoger dan door de officier van justitie geëist, gelet op de ernst van het feit en het voornoemde recidivegevaar. Het feit dat verdachte een rechterlijke beslissing heeft genegeerd en de ernst daarvan niet inziet, zou ook een hoger onvoorwaardelijk strafdeel hebben gerechtvaardigd. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging daarvan echter niet geboden. Zij hoopt dat de langere voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ervan zal weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 dagen;
 bepaalt dat deze een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
53 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van drie jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Bögemann (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. S.A.L van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2023.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022510656, gesloten op 21 januari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Beschikking van de rechtbank Noord-Holland, p. 33 en 38.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 22.
4.Verklaring bij de rechter-commissaris op 23 januari 2023.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 22 en 23.
6.Beschikking van de rechtbank Noord-Holland, overwegingen 5.1, 5.2, 5.4 en 5.5.
7.Beschikking van de rechtbank Noord-Holland, p. 34.
8.Brief van LJ&R 16 augustus 2022, p. 55 – 56.
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 5 – 6.
10.Verzoekschrift spoedmachtiging uithuisplaatsing, p. 51 en 52.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 19, 22 – 23.