ECLI:NL:RBGEL:2023:2657

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB_21_2674
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake overtredingen van vergunningvoorschriften door een sloopbedrijf

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek van 1 oktober 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe had op 1 juni 2021 het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard. Eiser verzocht om handhaving vanwege vermeende overtredingen van de voorschriften uit de omgevingsvergunning door de derde-partij, die op 10 en 11 juni 2020 puin zou hebben gebroken. De rechtbank heeft op 31 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van het college en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de controles die door het college zijn uitgevoerd niet representatief waren. Echter, dit leidt niet tot een andere uitkomst, omdat het handhavingsverzoek enkel betrekking had op de overtredingen op 10 en 11 juni 2020, en het nu niet meer mogelijk is om te controleren of er daadwerkelijk overtredingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat niet kan worden vastgesteld of er op die dagen overtredingen zijn geweest. Eiser krijgt gelijk, maar dit heeft geen gevolgen voor de uitkomst van de zaak.

De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De totale vergoeding voor de rechtsbijstand bedraagt € 837,-. De uitspraak is gedaan door rechter M. Duifhuizen en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.M. Blankvoort)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe (het college).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[C] B.V.uit [plaats B] (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de afwijzing van zijn handhavingsverzoek van 1 oktober 2020. Met het bestreden besluit van 1 juni 2021 op het bezwaar van eiser, is het college bij die afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mr. B.E.F. Vastenhoud, mr. F.P. Keuning en O. Cevaal-Douma namens het college en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser woont aan [het adres D] in [plaats B] . Hij woont ruim 100 meter van de locatie van het sloop-, afval-/grondbedrijf van de derde-partij aan [het adres E] in [plaats B] .
2.2.
Ten tijde van belang gold voor de derde-partij de omgevingsvergunning (milieu, OBM) van 12 september 2011 (hierna: de omgevingsvergunning). Eiser heeft het college op 25 juni 2020 om handhaving verzocht in verband met overtreding van de voorschriften uit deze omgevingsvergunning. Eiser verzoekt het college in dat handhavingsverzoek om handhavend op te treden tegen het langer dan 8 uur puin breken op 10 en 11 juni 2020.
2.3.
Op 1 oktober 2020 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juni 2021 is het college bij de afwijzing gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat dit niet tot een andere uitkomst leidt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overtredingen?
4. Eiser stelt dat er wel overtredingen waren van de voorschriften 2.6.1 en 8.3.2 uit de omgevingsvergunning. In deze voorschriften staat, voor zover relevant, dat de inrichting
“12 keer per jaar, gedurende 8 uur in de dagperiode (tussen 07:00-19:00 uur), puin mag breken met een mobiele breekinstallatie.”Volgens eiser is op 10 en 11 juni 2020 meer dan 8 uur achter elkaar puin gebroken.
Constateringen in Geluidmeetrapport
5.1.
Eiser stelt dat het college alleen al had moeten handhaven, omdat uit het Geluidmeetrapport [1] volgt dat de toezichthouder heeft geconstateerd “
dat de breker en de zeef 9,5 uur aan het breken en zeven zijn. Hiermee wordt niet voldaan aan voorschrift 2.6.1 en 8.3.2 van de vigerende vergunning.”Dit rapport voldoet aan de bewijsregels uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
Verder volgt uit het Geluidmeetrapport dat de toezichthouder in de dagperiode tussen 7.00-19.00 uur aanwezig is geweest, zodat hij ook feitelijk heeft kunnen constateren dat langer dan 8 uur is puin gebroken.
Uit het Geluidmeetrapport volgt verder dat de aggregaat nog aan stond in de pauzes. Omdat de aggregaat onderdeel is van de puinbreekinstallatie, moet deze tijd meetellen als puinbreken. Ook volgt uit het rapport dat de puinbreekinstallatie niet op de vergunde plek stond.
5.2.
Het college heeft in het bestreden besluit afgezien van handhaving, omdat
“de conclusie die in het rapport is getrokken, niet getrokken had mogen worden.”Die conclusie kan namelijk niet uit het Geluidmeetrapport worden getrokken, omdat de metingen niet langer dan 8 uur hebben plaatsgevonden en de toezichthouder op 11 juni 2020 ook niet de hele dag aanwezig is geweest. Verder heeft de toezichthouder later zelf in een e-mail van 16 maart 2023 verklaard dat
“de conclusie fout is”en dat
“9,5 uur nooit uit de bijlage kan komen want zolang is er niet aaneen stuk gemeten”en
“waar de 9,5 uur vandaan komt weet ik niet maar slaat nergens op”.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat als een toezichthouder in een rapport opschrijft dat sprake is van een overtreding dat nog niet per definitie betekent dat het college er van uit moet gaan dat sprake is van een overtreding. Voordat het college zich mag baseren op een conclusie in een deskundigenrapport, moet het college zich er namelijk eerst zelf van vergewissen of dat rapport zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daar op aansluiten. [3] Dat heeft het college hier gedaan en daarbij heeft het college geconcludeerd dat het rapport niet kan worden gebruikt als onderbouwing dat er een overtreding heeft plaatsgevonden.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college deze conclusie niet heeft mogen trekken. Dat een toezichthouder de hele dagperiode aanwezig is geweest, volgt niet uit het Geluidmeetrapport en is ook in de latere e-mail van de toezichthouder weersproken. Verder staat vast dat de geluidmetingen niet langer dan 8 uur hebben plaatsgevonden, zodat het rapport niet kan dienen als onderbouwing dat langer dan 8 uur puin is gebroken. Dat de aggregaat in de pauzes aan stond, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat op dat moment ook sprake was van overtreding van de vergunningvoorschriften in de vorm van “puin breken”. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de puinbreker niet op de vergunde plek stond, geen onderdeel is geweest van het handhavingsverzoek. Omdat een handhavingsverzoek na het besluit daarop niet meer mag worden uitgebreid kan dit niet leiden tot de conclusie dat het college ten onrechte het handhavingsverzoek heeft afgewezen. [4]
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Controles representatief?
6.1.
Eiser stelde in zijn beroepschrift dat uit de geluidmetingen uit het Geluidmeetrapport kon worden afgeleid dat meer dan 8 uur was puin gebroken. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij bedoelt dat de controles niet representatief waren, omdat minder dan 8 uur is gemeten, zodat op basis van die metingen nooit had kunnen worden vastgesteld dat sprake was van overtredingen van de vergunningvoorschriften.
6.2.
De gemachtigde van de derde-partij heeft op de zitting gesteld dat deze beroepsgrond voor het eerst op de zitting, en dus te laat, is aangevoerd. De rechtbank behandelt deze beroepsgrond desondanks inhoudelijk, omdat deze beroepsgrond in het verlengde ligt van de al aangevoerde beroepsgronden en partijen hier op zitting op hebben kunnen reageren en dat ook hebben gedaan.
6.3.
Hoewel niet in elke zaak van een bestuursorgaan wordt verwacht dat het naar aanleiding van een handhavingsverzoek elke dag controleert, is wel vereist dat het aantal controles representatief is en dat de wijze van toezichthouden die door een bestuursorgaan wordt gekozen, deugdelijk is. [5]
6.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 10 en 11 juni 2020 niet (minimaal) 8 uur is gemeten of puin werd gebroken en dat ook niet alle metingen gericht waren op vaststellen hoe lang puin werd gebroken. Partijen zijn het er ook over eens dat op basis van deze metingen en waarnemingen eigenlijk niet had kunnen worden vastgesteld dat langer dan 8 uur puin is gebroken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de controles daarom niet representatief geweest. De beroepsgrond slaagt. Toch leidt dit niet tot een andere uitkomst, omdat het handhavingsverzoek alleen zag op de duur van het puinbreken op 10 en 11 juni 2020. Het college opdragen om een nieuw besluit te nemen heeft geen zin, omdat nu niet meer kan worden vastgesteld of op die dagen langer dan 8 uur is puin gebroken.
Latere overtredingen
7. Eiser heeft zich er nog op beroepen dat later wel overtredingen zijn geconstateerd (op 17 december 2020) en dat dit bevestigt dat de derde-partij zich niet aan de vergunningvoorschriften houdt. De rechtbank overweegt dat eventuele latere handhavingsbesluiten niet voorliggen in deze procedure. Hier gaat het alleen om de vraag of het college kon afzien van handhaving (na de controles) op 10 en 11 juni 2020. Dat kan alleen als het bevoegd gezag op die momenten ook zelf overtredingen constateert. Dat op een later moment overtredingen zijn geconstateerd en wel is gehandhaafd, maakt op zichzelf nog niet dat dat eerder ook al had gemoeten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond, omdat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat niet alsnog kan worden gecontroleerd of op 10 en 11 juni 2020 sprake was van overtredingen. Dat betekent dat eiser wel gelijk krijgt, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juni 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 837,- aan proceskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Geluidmeetrapport, Herms, Hammerweg 38, [plaats B] , opgesteld door Omgevingsdienst Veluwe IJssel van 7 juli 2020.
2.Eiser beroept zich op de uitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.
3.Zie bijvoorbeeld AbRvS 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1182, r.o. 3.1.
4.Zie bijvoorbeeld AbRvS 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2902, r.o. 3.
5.Zie bijvoorbeeld AbRvS 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1542, r.o. 6.3.