ECLI:NL:RBGEL:2023:2654

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB_22_1747
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorschriften omgevingsvergunning in het belang van milieu en geluidshinder

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 10 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de wijziging van de omgevingsvergunning van de vergunninghouder beoordeeld. Eiser, woonachtig op een afstand van ruim 100 meter van de inrichting van de vergunninghouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de geluidgrenswaarden die zijn vastgesteld in de omgevingsvergunning van 12 september 2011. De rechtbank heeft op 31 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de geluidgrenswaarden heeft kunnen wijzigen in het belang van de bescherming van het milieu. De wijziging van de vergunning is gedaan om de handhaafbaarheid van de geluidsnormen te verbeteren, omdat de bestaande voorschriften moeilijk te controleren waren. Eiser stelt dat de wijziging niet in het belang van het milieu is, maar de rechtbank concludeert dat de aanpassing van de voorschriften ook daadwerkelijk bijdraagt aan de bescherming van omwonenden.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin in vergunningvoorschrift 8.3.1 van een te hoge grenswaarde is uitgegaan en in voorschrift 8.3.2 wordt gesproken van een verhoogd geluidniveau. De rechtbank vervangt deze delen van het besluit en laat het overige in stand. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.M. Blankvoort)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe (het college).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[C] B.V.uit [plaats B] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van de omgevingsvergunning [1] van de vergunninghouder van 27 december 2021.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mr. B.E.F. Vastenhoud, mr. F.P. Keuning en O. Cevaal-Douma namens het college en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De vergunninghouder exploiteert een sloop-, afval-/grondbedrijf [gelegen aan het adres D] in [plaats B] . Eiser woont op ruim 100 meter afstand.
2.2.
Voor de inrichting van de vergunninghouder geldt de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” van 12 september 2011. Met het besluit van 27 december 2021 heeft het college deze omgevingsvergunning gedeeltelijk gewijzigd op grond van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De wijzigingen zijn:
- voorschriften 8.3.1, 8.3.2 en 8.3.3 van de omgevingsvergunning van 12 september 2011 worden ingetrokken en daarvoor komen nieuwe voorschriften 8.3.1, 8.3.2 en 8.3.3 in de plaats;
- voorschrift 8.4 wordt toegevoegd.
De wijziging ziet er zo uit:
Vergunde situatie 12 september 2011
Vergunning na wijziging
2.3.
Bij de voorbereiding van dit besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast [2] en eiser heeft een zienswijze ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de wijziging van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep omwonenden niet-ontvankelijk
4. Eiser heeft zijn pro forma beroepschrift van 1 april 2022 op eigen naam ingediend. Bij het aanvullende beroepschrift van 25 mei 2022 heeft eiser aangegeven dat dit mede is ingediend namens andere omwonenden [E] , [F] , [G] , [H] , [I] en [J] . Dit aanvullende beroepschrift is bij de rechtbank binnengekomen na het verstrijken van de beroepstermijn. Nu de identiteit van deze omwonenden niet binnen de beroepstermijn bekend was, is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het namens hen in ingesteld. [3] Het beroep is wel ontvankelijk voor zover het door eiser is ingesteld.
In het belang van de bescherming van het milieu?
5.1.
Eiser stelt dat de vergunning op grond van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo alleen kan worden gewijzigd “in het belang van de bescherming van het milieu”. Dat is hier niet zo, omdat de wijzigingen zijn gedaan vanuit doelmatigheidsoverwegingen nu de vigerende geluidvoorschriften moeilijk te controleren zijn. Dat mag niet. [4]
Eiser is het er niet mee eens dat de geldende voorschriften worden ingetrokken, omdat daarmee de geluidgrenswaarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van zijn woning vervallen. Dit is niet in het belang van de bescherming van het milieu en het milieu wordt hierdoor minder beschermd dan voorheen vergund was. Het gestandaardiseerd immissieniveau Li geeft alleen informatie over het geluiddrukniveau op het moment van meting, maar voor de vraag of het milieu voldoende wordt beschermd is volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van belang.
5.2.
In het bestreden besluit staat dat de wijziging is gedaan omdat de voorschriften uit de vergunning van 12 september 2011 voor de incidentele bedrijfssituatie in de praktijk moeilijk te controleren zijn, omdat het toetspunt op grote afstand van het terrein van de vergunninghouder ligt waarop de puinbreker aanwezig is. In het besluit staat:
“doordat het toetspunt zich op grote afstand van de inrichting bevindt is het bij het uitvoeren van controlemetingen moeilijk vast te stellen of de geluidshinder die ter plaatse door omwonenden wordt ervaren in de incidentele bedrijfssituatie inderdaad afkomstig is van het bedrijf. Door een aanhoudend aantal klachten en handhavingsverzoeken bleek er grote behoefte aan een betrouwbaardere manier van meten en controleren. Daarom is gekozen om een tweetal nieuwe toetspunten te definiëren, gelegen op kortere afstand van het bedrijf (tussen het bedrijf en De Pal 10-20) en met duidelijke coördinaten. (…) Hierdoor verbetert de handhaafbaarheid van de in de vergunning van 2011 opgenomen geluidsnormen. (…).”
5.3.
Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, “voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is.” [5]
Voor wat “in het belang van de bescherming van het milieu is” wordt aangesloten bij het begrip uit artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. [6] Daarin staat:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen:
worden onder gevolgen voor het milieu in ieder geval verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen;
worden onder gevolgen voor het milieu mede verstaan gevolgen die verband houden met een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, gevolgen die verband houden met het verbruik van energie en grondstoffen, alsmede gevolgen die verband houden met het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting;
worden onder bescherming van het milieu mede verstaan de verbetering van het milieu, de zorg voor een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen, alsmede de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting.
Het bevoegd gezag heeft beleidsvrijheid bij de beslissing om vergunningvoorschriften op grond van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo te wijzigen. [7]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen wijzigen in het belang van de bescherming van het milieu. Het college heeft namelijk in het bestreden besluit onderbouwd dat dit juist is gedaan in het belang van de bescherming van omwonenden en dat is een belang dat valt onder de bescherming van het milieu. Dat de handhaving hierdoor eenvoudiger wordt, en de wijziging misschien ook vanuit doelmatigheidsoogpunt is gesteld, betekent niet dat de wijziging niet (ook) in het belang van de bescherming van het milieu is.
Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het vervallen van de geluidgrenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van zijn woning ertoe leidt dat het milieu minder wordt beschermd. Het college heeft namelijk onderbouwd dat de door eiser gewenste geluidgrenswaarden niets toevoegen ten opzichte van de bescherming door het nieuwe immissieniveau, omdat deze waarden naar elkaar kunnen worden omgerekend en dat het immissieniveau juist tot een betere handhaafbaarheid leidt, omdat daarin geen rekening hoeft te worden gehouden met correcties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet klopt. Dat eiser liever zelf het geluid op zijn eigen woning wil kunnen controleren, maakt dat niet anders, want het is aan het college en niet aan eiser om eventuele overtredingen vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Definitie “gestandaardiseerde immissieniveau Li” wijkt af van definitie uit HMRI 1999
6.1.
Eiser stelt dat de definitie van “gestandaardiseerde immissieniveau Li” in het bestreden besluit afwijkt van die definitie uit de HMRI 1999. De definitie in het bestreden besluit maakt geen onderscheid naar de verschillende bedrijfstoestanden binnen de incidentele bedrijfssituatie en de HMRI 1999 wel. Hierdoor is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit op dit punt niet onzorgvuldig, want het college heeft onderbouwd dat het gestandaardiseerde immissieniveau hier juist niet per bedrijfstoestand is gesteld, omdat het college dat niveau hier voor de hele bedrijfstoestand inclusief puinbreken heeft willen stellen. Dit is juist in het belang van eiser, omdat in het immissieniveau geen rekening wordt gehouden met correcties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet klopt en dat het besluit hierdoor onzorgvuldig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenliggende bebouwing
7.1.
Eiser stelt dat met het schrappen van de beoordelingspunten langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,Lt) op de woningen en het introduceren van grenswaarden van het gestandaardiseerde immissieniveau (Li) in dB(A) op twee referentiepunten ten onrechte voorbij wordt gegaan aan het feit dat tussen de woning en het bedrijfsterrein gebouwen zijn gerealiseerd. Die leiden ertoe dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van woning zal afnemen. Eiser wil daarom een verlaagd langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op zijn woning.
7.2.
Wat betreft het schrappen van de geluidgrenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de woning van eiser heeft de rechtbank hiervoor onder 5 overwogen dat het college dat in redelijkheid heeft kunnen doen. Voor zover eiser een verlaagde waarde op zijn woning wenst, merkt de rechtbank op dat in deze procedure alleen de voorschriften voorliggen die met het bestreden besluit zijn opgelegd en niet de door eiser gewenste (alternatieve) voorschriften. [8] De beroepsgrond slaagt niet.
Te hoge grenswaarde?
8.1.
Eiser stelt dat in het nieuwe voorschrift 8.3.1 op beoordelingspunt RP01-B een 1 dB(A) te hoge grenswaarde is opgenomen (73 dB(A)). Als onderdeel van het bestreden besluit is een berekening uitgevoerd van het gestandaardiseerde immissieniveau (Li).
Daaruit blijkt dat het gestandaardiseerde immissieniveau op een beoordelingshoogte van 5 meter op beoordelingspunt RP01-B 72,4 dB(A) bedraagt, afgerond 72 dB(A).
In het bestreden besluit is daardoor een hoger gestandaardiseerd immissieniveau toegestaan dan noodzakelijk.
8.2.
Het college heeft ter zitting erkend dat de waarde 72 dB(A) moet zijn bij een beoordelingshoogte van 5 meter. De beroepsgrond slaagt.
Rechtszekerheid voorschrift 8.3.1
9.1.
Eiser stelt dat in voorschrift 8.3.1 ten onrechte alleen het gebruik van de mobiele breekinstallatie (breker en zeef) en kraan benoemd wordt. Maar, bij puinbreekactiviteiten in de incidentele bedrijfssituatie zijn ook een grondzeef, aggregaat en shovel in bedrijf. Het voorschrift is daarom in strijd met de rechtszekerheid.
9.2.
Vergunningvoorschrift 8.3.1 is van toepassing op
“de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het gebruiken van de mobiele breekinstallatie (met breker en zeef) en kraan ten behoeve van puinbreekactiviteiten.”Hieronder vallen alle door eiser genoemde activiteiten. Het voorschrift is niet rechtsonzeker. De beroepsgrond slaagt niet.
Motivering nieuwe toetspunten
10.1.
Eiser stelt dat de motivering van de nieuwe toetspunten onjuist is. Die motivering is “de twee toetspunten zijn zo gekozen dat ter plaatse van De Pal 10-20 nog steeds een zelfde geluidbelasting is toegestaan als in de vigerende vergunning.” Volgens eiser klopt dit niet want uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op zijn woning lager is dan de grenswaarde uit voorschrift 8.3.1 van de vigerende vergunning: de berekende waarde is 48 dB(A) en de vergunde waarde 49 dB(A).
10.2.
Deze beroepsgrond is gericht tegen een waarde die al is vergund in de vergunning uit 2011. Die vergunning ligt hier niet ter beoordeling voor. De beroepsgrond slaagt daarom al niet.
Definities / Verlaten grondslag aanvraag?
11.1.
Eiser stelt dat de definities “incidentele bedrijfssituatie” en “puinbreken” tekort schieten. Het is al duidelijk wat hieronder valt, want in de vergunning van 12 september 2011 staat dat het akoestisch onderzoek deel uitmaakt van de vergunning. In dat onderzoek staat (H1, paragraaf 2.1 en 3.5) wat de incidentele bedrijfssituatie is. Verder staat in bijlage II welke materieel en geluidbronnen deel uitmaken van de incidentele bedrijfssituatie. De definities zijn dus niet noodzakelijk.
11.2.
De nieuwe definities zijn opgenomen ter verduidelijking. Dit laat onverlet dat de vergunninghouder zich aan de vergunning van 12 september 2011 moet houden. Anders dan eiser veronderstelt, is daardoor met het toevoegen van nieuwe definities geen sprake van onduidelijkheid of van het – in weerwil van de vergunning - toestaan van een onbeperkt aantal activiteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtszekerheid voorschrift 8.3.2
12.1.
Eiser stelt dat in de eerste regel van voorschrift 8.3.2 wordt gesproken over “verhoogd geluidniveau” maar daarvan is geen sprake, omdat in voorschrift 8.3.1 de beoordelingsgrootheid langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van woningen is vervangen door immissieniveau op twee referentiepunten. Nu sprake is van twee verschillende grootheden kan niet meer gesproken worden van een verhoogd geluidniveau.
12.2.
Het college heeft ter zitting erkend dat dit betoog klopt. De beroepsgrond slaagt.
Rechtszekerheid voorschrift 8.3.3, g.
13.1.
In dit voorschrift wordt volgens eiser gesproken van “geluidbelasting”. In de HMRI 1999 is deze grootheid gedefinieerd als: “etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau (Lar,lt) in dB(A) op een bepaalde plaats afkomstig van een bepaalde bron of brongroep of inrichting(en) gelegen op een zoneringsplichtig industrieterrein.” De grootheid “geluidbelasting” is niet relevant in relatie tot het gestandaardiseerde immissieniveau in dB(A) op twee referentiepunten. Daarom is dit voorschrift in strijd met de rechtszekerheid.
In voorschrift 8.3.3. onder g, staat dat in een logboek moet worden bijgehouden o.a. “eventuele bijzonderheden met betrekking tot de geluidbelasting gedurende deze activiteiten zoals het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidbronnen”.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat dit voorschrift niet rechtsonzeker is. Het bestreden besluit ziet namelijk op geluidbelasting uitgedrukt in een gestandaardiseerd immissieniveau. Daarvan heeft het college onderbouwd dat dit een waarde is die kan worden teruggerekend naar het langtijdgemiddelde niveau. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij in voorschrift 8.3.1 van een te hoge grenswaarde is uitgegaan en in voorschrift 8.3.2 wordt gesproken van een verhoogd geluidniveau.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en vervangt dit deel van het vernietigde besluit als volgt:
Vergunningvoorschrift 8.3.1
In de nieuwe tabel op de regel van RP01_B “Referentiepunt-Nieuw toetspunt” uit het bestreden besluit vervangt de rechtbank 73 dB(A) door 72 dB(A).
Vergunningvoorschrift 8.3.2
In het vergunningvoorschrift 8.3.2 schrapt de rechtbank het woord “verhoogd”.
14.2.
De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand.
14.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en ook een vergoeding van zijn proceskosten betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [E] , [F] , [G] , [H] , [I] en [J] ;
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat is ingesteld door eiser;
- vernietigt het besluit van 27 december 2021 voor zover daarin in vergunningvoorschrift 8.3.1 is gesproken van “73 dB(A)” en in vergunningvoorschrift 8.3.2 is gesproken van “verhoogd geluidniveau”;
- bepaalt dat in plaats daarvan in vergunningvoorschrift 8.3.1 “72 dB(A)” komt te staan en dat in vergunningvoorschrift 8.3.2 het woord “verhoogd” wordt geschrapt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Artikel 3.10, eerste lid jo. artikel 3.15, derde lid, van de Wabo en paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.AbRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2031.
4.Eiser verwijst naar AbRvS 12 oktober 1998, ECLI:NL:RVS:1998:AN5818.
5.Artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo.
6.Artikel 1.1, tweede lid, van de Wabo.
7.AbRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1619, r.o. 13.1.
8.Zie bijvoorbeeld AbRvS 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1308.