ECLI:NL:RBGEL:2023:2626

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
21/5865
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging van een varkenshouderij

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging van de varkenshouderij op het perceel te Aalten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten had op 11 november 2021 het bezwaar van eisers tegen de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond.

De vergunninghouder exploiteert een varkenshouderij en had eerder een omgevingsvergunning verkregen voor de uitbreiding en wijziging van de varkenshouderij. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van de luchtwassystemen van BWL 2009.12 naar BWL 2007.02 geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt dan eerder vergund. Eisers betogen dat de milieugevolgen van de wijziging onzeker zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van eisers niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de wijziging voldoet aan de voorwaarden voor een milieuneutrale wijziging volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De rechtbank concludeert dat de geluidsemissie en geur van de nieuwe systemen niet zullen toenemen ten opzichte van de eerder vergunde situatie. De beroepsgrond van eisers slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat eisers geen griffierecht terugkrijgen of vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5865

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] ,

[…], te [woonplaats]
[eiser 3],
[eisers 4] , [eisers 5] , [eisers 6] , [eisers 7] , [eiseres 8] , [eisers 9] , [eisers 10] en [eiser 11], allen te [woonplaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten, (het college)
(gemachtigde: mr. ing. A. Vos).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: ing. R.B.M. Aagten).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging van de varkenshouderij op het perceel [locatie] te Aalten.
Met het bestreden besluit van 11 november 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 3] , [eisers 6] , [eisers 7] en [eisers 9] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en [derde-partij] , [derde-partij] en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder exploiteert op het perceel een varkenshouderij. Het college heeft op 18 juli 2017, gewijzigd bij besluit van 21 december 2017, een omgevingsvergunning voor de activiteiten “bouwen” en “milieu” verleend ten behoeve van een uitbreiding en wijziging van de varkenshouderij. In deze omgevingsvergunning zijn voor stal 3 twee combi-luchtwassystemen BWL 2009.12 opgenomen. In deze stal worden in totaal 10.752 gespeende biggen gehuisvest.
2. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen deze omgevingsvergunning gegrond verklaard. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak vernietigd, de rechtsgevolgen in stand gelaten en bepaald dat aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de uitlaatopeningen boven de luchtwassystemen in stal 3 elk een oppervlakte van 4,48 m² moeten hebben. [2]
Deze omgevingsvergunning is in rechte onaantastbaar.
Vergunninghouder heeft op 23 februari 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om de luchtwassystemen op stal 3 te wijzigen van BWL 2009.12 naar BWL 2007.02. Dit luchtwassysteem zit ook op de andere stallen van het bedrijf. Bij besluit van 12 april 2021 heeft het college een omgevingsvergunning milieuneutraal veranderen verleend aan vergunninghouder. Het daartegen ingediende bezwaar door eisers heeft het college bij het besluit van 11 november 2021, met aanvulling van de juridische grondslag en verduidelijking van de gevolgen voor de geluidsemissie, ongegrond verklaard. Het college heeft in dit bestreden besluit overwogen dat de milieugevolgen van de wijziging voor wat betreft de aspecten geluid, ammoniak, geur en fijnstof niet toenemen, zodat voor de verandering een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging kan worden verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2, en artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Beoordeling door de rechtbank

Aanhaakplicht natuurvergunning
3. In het primaire besluit staat dat op 6 april 2021 een aparte aanvraag voor de gevraagde wijzigingen is ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Omdat er sprake is van een aparte aanvraag voor een natuurvergunning voor het project is de zogenoemde aanhaakplicht als bedoeld in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht niet aan de orde. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het project waarvoor de natuurvergunning is aangevraagd, afwijkt van de voorliggende omgevingsvergunning.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de verandering milieuneutraal?
4. Eisers betogen dat de milieugevolgen van de wisseling van het luchtwassertype onzeker zijn voor wat betreft geluid en geur. Met betrekking tot het aspect “geur” verwijzen eisers naar het onderzoek “Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen” van de Universiteit Wageningen uit 2018. De emissiereductie van 45% is volgens eisers gelet op dit onderzoek onzeker en het percentage van 45% zoals nu genoemd in de Regeling geurhinder en veehouderij is ook een gemiddelde en geen zekere prestatie. Met betrekking tot het aspect “geluid” geven eisers aan dat voorwaarde 2c en 2e wezenlijke technische verschillen geven in de dimensionering. Hetzelfde luchtdebiet gaat door een aanzienlijk kleiner aanstroomoppervlak, wat betekent dat de lucht met meer kracht door een kleiner oppervlak gedrukt zal moeten worden. Daarvoor zal een krachtiger ventilatie nodig zijn waardoor volgens eisers de geluidbelasting zal toenemen.
Omdat er volgens eisers sprake is van grotere milieugevolgen, kon niet worden volstaan met een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging.
4.1.
Een omgevingsvergunning voor het milieuneutraal wijzigen van de werking van de inrichting kan worden verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo.
Artikel 3.10, derde lid, stelt daartoe de volgende voorwaarden:
- verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan;
- er bestaat geen verplichting tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer;
- verlenen van de omgevingsvergunning leidt niet tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging kan worden verleend, is de situatie bepalend zoals die is vergund in 2017.
Geur
4.3.
In het milieuspoor vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader. De Wgv biedt niet de vrijheid om andere geuremissiefactoren te hanteren dan die uit de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). [3] Tot 20 juli 2018 ging de Rgv ervan uit dat een gecombineerd luchtwassysteem in een stalsysteem van het type BWL 2009.12 én BWL 2007.02 een geurreductie van 85% kon behalen. Vanaf 20 juli 2018 is bijlage 1 van de Rgv aangepast in die zin dat de geuremissiefactoren van dieren die worden gehouden in een van deze stalsystemen, zijn gebaseerd op een geurreductie van 45%. Nu voor beide systeemtypes moet worden gerekend met dezelfde geuremissiereductie, is er voor wat betreft het aspect geur geen sprake van grotere nadelige gevolgen voor het milieu bij wisseling van systeem.
4.4.
Eerst ter zitting hebben eisers betoogd dat de emissiefactoren uit de Rgv onverbindend zijn vanwege strijd met artikel 8 van het EVRM. Daargelaten of dit betoog ertoe kan leiden dat in het milieuspoor wél andere geuremissiefactoren beoordeeld worden, is van belang dat het in deze procedure draait om een milieuneutrale wijziging. Het gaat niet om de vraag of de geuremissie van het eerder vergunde systeem met voldoende zekerheid is vastgesteld en ook niet om de vraag of de eerder vergunde situatie voor omwonenden aanvaardbaar is. Dat alles is al in rechte komen vast te staan. Het draait in deze procedure alleen om de vraag of het nieuwe stalsysteem grotere nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben dan het al vergunde systeem. Uit de door eisers zelf overgelegde beschrijvingen van de systemen volgt echter dat beide systemen voor een gelijke geurreductie zorgen. Gelet daarop had het op de weg van eisers gelegen om concreet te onderbouwen dat het nieuwe stalsysteem toch meer geur zal verspreiden dan het oude, vergunde, systeem. Dit hebben eisers op geen enkele wijze gedaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
4.5.
Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het aanstroomoppervlak toeneemt, maar dat de luchtbelasting (m³ ventilatielucht per m² aanstroomoppervlak per uur) naar rato afneemt. Hierdoor blijft de aan te voeren lucht gelijk aan wat vergund is en hoeven de ventilatoren niet meer vermogen te leveren. Ook de maximale ventilatiecapaciteit is gelijk aan vergund waardoor niet meer geluidemissie kan ontstaan dan vergund. Hierdoor neemt de geluidemissie vanuit de luchtwasser niet toe ten opzichte van wat is vergund.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college afdoende gemotiveerd dat de wijziging niet zal leiden tot een grotere geluidbelasting dan in de omgevingsvergunning uit 2017. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wijziging wel zal leiden tot een grotere geluidbelasting dan de omgevingsvergunning uit 2017. De enkele stelling dat krachtiger ventilatie nodig zal zijn is onvoldoende.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1069