ECLI:NL:RBGEL:2023:2556

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
AWB_21_4037
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stelling aanvraag omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 4 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 27 juli 2021 beoordeeld. Eiser had op 12 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een voormalige timmerwerkplaats tot kantoor. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de aanvraag op 22 januari 2021 buiten behandeling gesteld, omdat niet alle gevraagde gegevens waren ontvangen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft de beslissing op bezwaar in stand gelaten. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college eiser ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om tegenstrijdigheden in de aanvraag te herstellen. De rechtbank stelt vast dat er een tegenstrijdigheid bestond tussen het aanvraagformulier en de bijbehorende tekeningen, maar het college heeft eiser niet gewezen op deze tegenstrijdigheid voordat de aanvraag buiten behandeling werd gesteld. Dit is in strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen en dat de beslissing op bezwaar vernietigd moet worden. De rechtbank oordeelt echter dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand blijven, omdat het college de aanvraag alsnog buiten behandeling had kunnen stellen op basis van onduidelijkheid over het gebruik van de verdieping.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beslissing op bezwaar, maar bepaalt dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. I.E. Nauta)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigden: mr. P.M. Tummers en mr. M. Verhulst).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 27 juli 2021 waarin de buiten behandeling stelling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning van 22 januari 2021, in stand is gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, namens eiser zijn echtgenote [C] , echtgenote van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 12 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’. [1] Eiser wil de voormalige timmerwerkplaats aan [het adres D] in [plaats E] verbouwen tot een kantoor.
1.1.
Bij brief van 25 juni 2020 heeft het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan eiser de gelegenheid geboden de aanvraag binnen vier weken na de verzenddatum van deze brief aan te vullen. In deze brief heeft het college vermeld welke gegevens eiser moet aanleveren om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. De termijn is tweemaal op verzoek van eiser verlengd. Op 29 december 2020 zijn aanvullende gegevens opgestuurd naar het college.
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2021 heeft het college de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten omdat niet alle gevraagde gegevens waren ontvangen.
1.3.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het besluit van 22 januari 2021 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de buiten behandeling stelling aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Het geschil dat aan de rechtbank is voorgelegd beperkt zich tot de vraag of de aanvraag al dan niet terecht buiten behandeling is gesteld. Omdat het beroep zich hiertoe beperkt, komt de rechtbank aan het achterliggende geschil, namelijk de vraag of het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht verlenen, niet toe.
[F] B.V. ten onrechte aangemerkt als derde-belanghebbende?
4. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de rechtbank [F] B.V. ten onrechte als derde-belanghebbende heeft aangemerkt. Als hierboven omschreven staat in deze procedure alleen centraal of het college de aanvraag al dan niet terecht buiten behandeling heeft gesteld. Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat de aanvraag wel inhoudelijk beoordeeld had moeten worden, dan dient het college dit alsnog te doen. Hierdoor heeft [F] B.V. slechts een mogelijk toekomstig belang, omdat de aanvraag en het mogelijke belang van [F] B.V. in dit geschil niet worden beoordeeld. Het belang van [F] B.V. is daarom niet rechtstreeks bij de beslissing op bezwaar betrokken, zodat [F] B.V. in deze procedure geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.1.
De rechtbank heeft [F] B.V. ten onrechte als derde-belanghebbende aangemerkt en zal de inbreng van [F] B.V. dan ook buiten beschouwing laten.
Had het college eiser in de gelegenheid moeten stellen om de tegenstrijdigheid te herstellen?
5. Eiser voert aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de tegenstrijdigheid tussen het aanvraagformulier en de bij de aanvraag behorende tekening te herstellen. Op het aanvraagformulier is namelijk vermeld dat het uiterlijk van het pand niet wordt gewijzigd, terwijl uit de tekeningen blijkt dat in de voorgevel en linkerzijgevel twee nieuwe kozijnen worden geplaatst. Het college heeft deze tegenstrijdigheid voor het eerst opgemerkt bij het besluit van 22 januari 2022. Hierdoor heeft het college in strijd gehandeld met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
5.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘’Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. (…);
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen het aanvraagformulier en de bij deze aanvraag behorende tekening. De vraag die voorligt is of het college, gelet op de tekst van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb eiser de mogelijkheid had moeten bieden om de tegenstrijdigheid in de aanvraag te herstellen.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat het college eiser de gelegenheid had moeten bieden om de tegenstrijdigheid te herstellen. In de brief van 25 juni 2020 is eiser door het college niet gewezen op de tegenstrijdigheid in de aanvraag. Dit heeft het college voor het eerst gedaan in het besluit tot buiten behandeling stelling van de aanvraag van 22 januari 2021. Het college heeft, voordat het de aanvraag buiten behandeling liet, eiser ten onrechte niet de gelegenheid geboden om de tegenstrijdigheid in de aanvraag te herstellen. [2] De beroepsgrond slaagt.
Heeft het college de aanvraag inhoudelijk getoetst?
6. Eiser voert aan dat hij heeft voldaan aan de vereisten als neergelegd in artikel 2.3, van de Regeling omgevingsrecht. Uit de bij de aanvraag ingediende tekeningen is op te maken dat de ontsluiting van het pand zal blijven als bestaand en hoeveel parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. De door het college opgeworpen omstandigheid dat het discutabel is of [F] B.V. toestemming geeft om haar toegangsweg te gebruiken als ontsluitingsweg voor het pand, kan niet leiden tot een buiten behandeling stelling, maar tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
6.1.
In de beslissing op bezwaar heeft het college besloten dat er nog geen duidelijkheid bestaat over de bereikbaarheid van het pand, omdat er nog een civiele procedure loopt tussen eiser en [F] B.V. waarin de ontsluiting van het pand centraal staat. Deze duidelijkheid is volgens het college vereist om inhoudelijk te kunnen beoordelen of de opgegeven parkeerplaatsen voldoen aan de voorschriften uit de beheersverordening en het Facetbestemmingsplan Parkeren en of het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). Ook heeft het college opgenomen dat wanneer aanvrager aangeeft dat het perceel bereikbaar is, dit bij de aanvraag onderbouwd moet worden met een geldige toestemming.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het college op dit onderdeel niet de aanvraag buiten behandeling mocht stellen. Eiser heeft met de tekeningen, de benodigde gegevens aangeleverd om op dit onderdeel het bouwplan te toetsen aan het geldende planologische regime. Het college had de aangeleverde gegevens kunnen toetsen en daaropvolgend kunnen besluiten de aanvraag af te wijzen. In de overweging dat er duidelijkheid en een geldige toestemming wordt vereist, ligt een inhoudelijke toets besloten. Het college had kunnen besluiten dat op basis van de aangeleverde gegevens de aangevraagde omgevingsvergunning niet verleend kan worden, omdat de bereikbaarheid van het pand onvoldoende is verzekerd. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond.
Tussenconclusie
7. Het beroep is gelet op de voorgaande overwegingen gegrond en de beslissing op bezwaar dient daarom op grond van artikel 8:72, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Op grond van artikel 8:41a, van de Awb dient de bestuursrechter het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand kunnen blijven.
Kunnen de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand blijven?
8. In de beslissing op bezwaar heeft het college ook besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen omdat het onduidelijk is wat het gebruik van de verdieping in de nieuwe situatie wordt. Door deze onduidelijkheid heeft het college het bouwplan niet kunnen toetsen aan de planologische regels en de geldende parkeernormen. Daarnaast heeft het college het bouwplan door de onduidelijkheid niet kunnen toetsen aan de normen uit het Bouwbesluit, bijvoorbeeld de toets of door het bouwplan de uiteindelijke brandcompartimentering van het gehele pand nog voldoet aan de wettelijke vereisten.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser bij de aanvraag van 12 mei 2020 heeft vermeld dat het ‘slapen’ op de verdieping ongewijzigd blijft. Het college heeft daaropvolgend in de brief van 25 juni 2020 meegedeeld dat het voor het college onduidelijk is wat het huidige gebruik van de verdieping is, omdat het laatste gebruik van de verdieping dat bij het college bekend, een werkplaats is. Het college heeft daarbij de laatst vergunde plattegrond van de verdieping uit 1963 als afbeelding opgenomen.
8.2.
Op 24 december 2020 levert eiser onderstaande afbeelding aan met de vermelding: ‘
voormalige timmerwerkplaats wordt veranderd in een kantoor’en dat het bouwwerk gebruikt gaat worden als ‘
kantoor. Daarnaast stuurt eiser onderstaande plattegrond mee met daarop de tekst: ‘
Verdieping: ‘’Bestaand. Ongewijzigd. NB Geen uitbreiding kantoor functies!
8.3.
Op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 van de Regeling Omgevingsrecht dient bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager verschillende gegevens aan te leveren om het plan te kunnen toetsen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit en de geldende planologische regels (zoals het geldende bestemmingsplan). Zo dient de aanvrager aan te geven wat het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden is waarop de aanvraag betrekking heeft. [3] De aanvrager moet ook de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie aanleveren. [4]
8.4.
De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Met datgene wat is aangeleverd op 24 december 2020 heeft eiser de onduidelijkheid over het huidige feitelijke gebruik van de verdieping niet weggenomen. Het vermelden dat de kantoorfunctie niet naar de verdieping wordt uitgebreid en bestaand blijft, geeft geen duidelijkheid over het huidige feitelijke gebruik van de verdieping. Zoals op zitting is toegelicht door het college, kan door deze onduidelijkheid niet worden getoetst of het bouwplan voldoet aan de vereisten uit het Bouwbesluit en de geldende parkeernormen. Het had op de weg van eiser gelegen om het huidige feitelijke gebruik van de verdieping inzichtelijk te maken aan het college. Door dit achterwege te laten, heeft eiser niet de gegevens verschaft die het college nodig had voor de beslissing op de aanvraag, terwijl eiser wel de beschikking had om deze gegevens te kunnen aanleveren. [5] Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de buitenbehandelingstelling terecht is op grond van op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat weliswaar namens eiser eerst op de zitting is aangegeven dat op de verdieping sprake is van vier (afzonderlijke) kamers maar hiermee is nog steeds geen duidelijkheid gegeven over het feitelijk gebruik van die kamers.
8.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat wanneer het college wel de gelegenheid aan eiser had geboden om de tegenstrijdigheid te herstellen, het college gelet op de onduidelijkheid over het huidige gebruik van de verdieping, de aanvraag alsnog buiten behandeling kon stellen. Dit betekent dat het college de aanvraag niet alsnog inhoudelijk hoeft te beoordelen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar, maar het college hoeft geen nieuw besluit te nemen.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 2868,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1).
11. De rechtbank bepaalt verder dat het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op. 4 me 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 8:26

1. De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.

Artikel 8:41a

De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.

Artikel 8:72

1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven,
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
Ministeriële regeling omgevingsrecht
Artikel 2.2
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het bouwbesluit 2012:
1. uit het oogpunt van veiligheid:
a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1˚. Belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
2˚. De uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
1°.de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
2°.de constructieve samenhang;
3°.het stabiliteitsprincipe;
4°.de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
c.de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
d.de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;
e.de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
f.de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;
g.de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;
h.de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;
2. uit het oogpunt van gezondheid:
a.de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, de bescherming tegen geluid van installaties, de geluidsabsorptie van gemeenschappelijke verkeersruimten, gangen en trappenhuizen ingeval het bouwwerk een woonfunctie heeft, de geluidwering tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie en de geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties;
b.de wateropname van toegepaste materialen van vloer, wand en plafond in sanitaire ruimten;
c.de lucht- en waterdichtheid, de factor van de temperatuur en vochtwerende voorzieningen van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;
d.de ventilatievoorzieningen van ruimten en voorzieningen betreffende de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;
e. gegevens en bescheiden over het weren van ratten en muizen;
f.de daglichttoetreding;
3. uit het oogpunt van bruikbaarheid:
uit het oogpunt van bruikbaarheid:
a.de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;
b.de aanduiding van bad- of toiletruimte, liften, buitenberging en buitenruimte;
c. gegevens en bescheiden over de integrale toegankelijkheid van het bouwwerk en in het bouwwerk gelegen ruimten;
d.de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein;
e.de aanduiding van de opstelplaats van het aanrecht en van kook-, stook- en warmwatertoestellen;
f. indien het bouwwerk een utiliteitsgebouw betreft: de aanduiding van de stallingruimte voor fietsen;
4. (…);
5. (…);
6. (…);
7. (…);

Artikel 2.3

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:
a. de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
b. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
c. een opgave van de bruto inhoud in m³ en de bruto vloeroppervlakte in m² van het (deel van het) bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
e. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
f. de inrichting van de parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
g. gegevens en bescheiden welke samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit in een gebied met een agrarische bestemming;
h. gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan en bestemmingsplan, beheersverordening dan wel een besluit als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
i. indien dat is voorgeschreven in het bestemmingsplan: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
j. gegevens en bescheiden welke samenhangen met en eventueel benodigde toetsing aan een exploitatieplan.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Vergelijk ABRvS 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8843, r.o. 2.4.1.
3.Artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Mor.
4.Artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Mor.
5.Als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.