ECLI:NL:RBGEL:2023:2441

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10225239
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming huurwoning in het kader van de toeslagenaffaire met belangen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Zutphen op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting de Woonplaats en RB Bewindvoering B.V. als bewindvoerder van een gedaagde, die erkend slachtoffer is van de toeslagenaffaire. De Woningstichting vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 8.740,22. De gedaagde, een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen, heeft de huur al maanden niet betaald en is onder bewind gesteld. De gemeente heeft een plan van aanpak opgesteld om de gedaagde te ondersteunen in haar financiële problemen.

De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen, omdat de belangen van de kinderen zwaarwegend zijn. De rechter oordeelde dat de gedaagde de woning nodig heeft om de zorg voor haar kinderen te kunnen hervatten. De bewindvoerder heeft de verantwoordelijkheid om de huurachterstand te betalen en de lopende huur te voldoen. De rechter heeft de huurachterstand tot aan de datum van het vonnis toegewezen, maar de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd geacht, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak.

De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en de proceskosten aan de zijde van de Woningstichting vastgesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 10225239 \ CV EXPL 22-3284
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
de stichting
Woningstichting de Woonplaats,
te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: de Woningstichting,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
RB Bewindvoering B.V.in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[gedaagde],
te Doesburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde van [gedaagde] : mr. K.T. Ghaffari.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023
- de mondelinge behandeling van 30 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Op de mondelinge behandeling zijn verschenen
-voor de Woningstichting: medewerkers Van Braak en Mes en de gemachtigde van GGN mr. Blikman,
-voor [gedaagde] : [gedaagde] , [bewindvoerder van gedaagde] van RB Bewindvoering B.V. en mr. Ghaffari.
1.3.
Toen [gedaagde] werd gedagvaard op 5 december 2022 was er nog geen sprake van bewindvoering. Bij beschikking van 24 maart 2023 van de kantonrechter te Zutphen [1] zijn de goederen van [gedaagde] onder bewind gesteld.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] huurt een woning van de Woningstichting.
2.2.
[gedaagde] is een erkend slachtoffer van de toeslagenaffaire.
2.3.
[gedaagde] is een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen. De kinderen zijn in september 2021 uit huis geplaatst. Het plan is dat de kinderen uiteindelijk (door geleidelijk aan steeds vaker bij [gedaagde] te verblijven) weer bij [gedaagde] komen wonen. Op dit moment verblijven de kinderen een weekend per twee weken bij [gedaagde] .
2.4.
[gedaagde] heeft - vooral in 2022 - een hoge huurachterstand opgelopen, zij betaalt al maandenlang geen huur meer.
2.5.
De gemeente Winterswijk heeft op 7 maart 2023 een plan van aanpak opgesteld waarin is vastgesteld dat [gedaagde] in ernstige financiële problemen is geraakt en dat zij behoefte heeft aan een nieuwe start en financiële stabiliteit. Het plan houdt onder meer in dat [gedaagde] onder bewind wordt gesteld en dat vervolgens de bedragen die te maken hebben met achterstanden voor wat betreft huur (en ook gas en elektra, water en zorgverzekering) worden overgemaakt aan de bewindvoerder, zodat deze volledig kunnen worden voldaan aan de schuldeisers.

3.Het geschil

3.1.
De Woningstichting vordert - samengevat - dat
- de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld de woning te ontruimen.
Daarnaast wordt betaling gevorderd van:
- € 8.740,22 aan huurachterstand tot en met november 2022, inclusief buitengerechtelijke incassokosten;
- de nog te vervallen huurpenningen vanaf de maand december 2022 tot de datum van ontbinding;
- schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst van € 705,62 per maand dat [gedaagde] het gehuurde na de ontbinding in gebruik houdt;
- de proceskosten.
3.2.
De Woningstichting legt aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst door geen huur te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de gevorderde ontbinding en ontruiming.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Procespartij
4.1.
Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte [2] . Hoewel dit ter zitting niet expliciet is besproken wordt de bewindvoerder, die ter zitting is verschenen, gezien als de formele procespartij [3] .
Kern
4.2.
[gedaagde] /de bewindvoerder moet de huurachterstand betalen en [gedaagde] mag de woning blijven huren. Dit vanwege de zwaarwegende belangen van de kinderen om weer thuis te komen wonen bij [gedaagde] èn omdat er concreet zicht is op betaling van zowel de hele huurachterstand als de lopende huur in de toekomst.
Huurachterstand
4.3.
[gedaagde] /de bewindvoerder erkent de huurachterstand. De vordering tot betaling van de huurachterstand zal worden toegewezen tot aan de datum van dit vonnis (en dus niet tot aan ontbinding, zoals is gevorderd).
Geen ontbinding en ontruiming
4.4.
Voor wat betreft de gevorderde ontbinding en ontruiming bepleit [gedaagde] dat de tekortkoming de ontbinding in haar specifieke geval niet rechtvaardigt. [gedaagde] doet een beroep op de zogenaamde tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW.
[gedaagde] voert aan dat zij in betalingsproblemen is gekomen door de toeslagenaffaire en vervolgens de uithuisplaatsing van haar kinderen. [gedaagde] heeft de woning nodig omdat zij bezig is om de kinderen weer thuis te krijgen. Zij doet een beroep op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daarnaast voert [gedaagde] aan dat zij inmiddels onder bewind is gesteld, de gemeente haar huurschuld zal betalen en dat zij vanaf nu de lopende huur zal voldoen.
4.5.
Uit het arrest van de HR van 28 september 2018 [4] volgt dat een tekortkoming van voldoende gewicht vereist is voor een ontbinding. Om dat af te wegen zijn de omstandigheden van het geval van belang.
4.6.
Voorop staat dat de huurachterstand hoog is. De Woningstichting heeft er terecht op gewezen dat de tekortkoming ernstig is. In beginsel zou de huurovereenkomst ontbonden kunnen worden.
Maar in dit geval wordt die ontbinding met haar gevolgen niet gerechtvaardigd door de volgende specifieke omstandigheden:
 In de eerste plaats zou ontbinding en ontruiming negatieve gevolgen hebben voor [gedaagde] en haar kinderen. Ter zitting heeft [gedaagde] verteld (en dit is niet tegengesproken door de Woningstichting, zodat daarvan kan worden uitgegaan) dat de kinderen op dit moment eens per twee weken weer bij [gedaagde] thuis komen en dat zij er stap voor stap aan werkt om de kinderen na de zomervakantie weer helemaal thuis te laten wonen. Afhankelijk van het advies van Jeugdzorg wordt hierover in juni 2023 een beslissing genomen door de rechter. De belangen van de kinderen wegen zwaar mee in de afweging of tot ontruiming moet worden besloten, zoals ook staat in artikel 3 lid 1 IVRK [5] . Als [gedaagde] de woning zou moeten verlaten, heeft dat negatieve gevolgen voor de kinderen en [gedaagde] omdat de plannen om weer thuis te gaan wonen dan moeilijker worden om uit te voeren.
 [gedaagde] is inmiddels onder bewind gesteld. Haar bewindvoerder zal er op toezien dat de lopende huur weer wordt betaald. Ook zal de bewindvoerder er zo snel mogelijk voor zorgdragen dat de gemeente de huurachterstand zal betalen, zoals staat beschreven in het plan van aanpak van 7 maart 2023. [bewindvoerder van gedaagde] heeft op de zitting toegelicht dat hij vlak voor de zitting hierover al contact heeft opgenomen met de gemeente en dat aan hem is bevestigd dat die betaling zal worden verricht als de bewindvoerder een overzicht van de huurschuld heeft ingediend bij de gemeente. Er is dus concreet zicht op voldoening van de gehele huurschuld en vooruitzicht op hervatting van tijdige betaling van de lopende huur.
4.7.
[gedaagde] heeft ter zitting verzocht om haar een ‘terme de grâce’ te verlenen (dat wil zeggen haar een maand uitstel geven om alsnog aan de verplichtingen te voldoen, zoals is bepaald in artikel 7:280 BW [6] ). De Woningstichting heeft zich niet verzet tegen het toestaan van een extra maand om alsnog de huurachterstand te betalen.
Dit standpunt van de Woningstichting geeft aan dat zij een voortduring van de huurovereenkomst met [gedaagde] kennelijk wel voor zich ziet (onder de voorwaarde dat de huurachterstand en de lopende huur worden betaald).
Omdat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden, is een terme de grâce evenwel niet aan de orde, zodat hierover geen beslissing wordt genomen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 758,27 zullen worden toegewezen omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] /de bewindvoerder wordt als, (deels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Woningstichting vastgesteld op € 127,43 aan explootkosten, € 514,00 aan griffierecht en
€ 660,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan de stichting Woningstichting de Woonplaats te betalen
- een bedrag van € 8.740,22 zijnde de huurachterstand tot en met november 2022 en buitengerechtelijke incassokosten,
- € 705,62, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand vanaf december 2022 tot aan de datum van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, aan de zijde van de stichting Woningstichting de Woonplaats tot dit vonnis vastgesteld op € 1.301,43;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.

Voetnoten

1.zaaknummer 10391941 BM VERZ 23-1596
2.Artikel 1:441 lid 1 BW
5.Artikel 3 lid 1 IVRK:
6.Artikel 7:280 BW: