Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank beoordeelt of eiseres te veel omzetbelasting voor het eerste kwartaal 2018 op aangifte heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. Het geschil spitst zich toe op de vraag of, en zo ja in welke mate, eiseres recht heeft op aftrek van de voorbelasting die [bv A] aan haar in rekening heeft gebracht.
11. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat zij recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting van € 1.539.385. Zij voert daarvoor aan dat zij één enkele dienst (een pensioenuitvoeringsdienst) onder bezwarende titel verricht aan de werkgevers en dat die dienst niet is vrijgesteld. De vergoeding voor deze dienst is slechts een gedeelte van de premie, namelijk de premieopslag voor de uitvoeringskosten. De dienstverlening van [bv A] staat in een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de pensioenuitvoeringsdienst die eiseres verricht aan de werkgevers en daarom bestaat een volledig recht op aftrek. Eiseres beroept zich op het arrest PPG Holdingsvan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat een gedeeltelijk recht op aftrek bestaat voor een bedrag van € 170.482.
12. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat eiseres één dienst verricht die bestaat uit het uitvoeren van de pensioenregeling van de deelnemers, die is vrijgesteld omdat sprake is van een verzekeringsdienst. Subsidiair stelt de inspecteur dat de diensten van [bv A] zowel betrekking hebben op de (belaste) pensioenuitvoeringsdienst als op niet-economische activiteiten, in welk geval eiseres een bedrag van € 6.701 aan voorbelasting in aftrek kan brengen. Meer subsidiair stelt de inspecteur dat de diensten van [bv A] zowel betrekking hebben op de (belaste) pensioenuitvoeringsdienst als op de vrijgestelde pensioenuitvoering waarvoor geen recht op aftrek bestaat. In dat geval heeft eiseres volgens de inspecteur met inachtneming van de pro rata recht op aftrek voor een bedrag van € 162.985.
13. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres geen recht op aftrek heeft van de voorbelasting die [bv A] aan haar in rekening heeft gebracht en dat zij dus niet te veel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het recht op aftrek van de door [bv A] in rekening gebrachte voorbelasting
14. Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) brengt een ondernemer onder de in dat artikel vermelde voorwaarden de omzetbelasting in aftrek die door andere ondernemers in rekening is gebracht voor door hen geleverde prestaties, voor zover die prestaties door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. De ondernemer die het recht op aftrek wil uitoefenen, moet bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het recht op aftrek is voldaan. Dat geldt ook voor de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het door de ondernemer voor een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.Een dienst wordt onder bezwarende titel verricht als er een rechtstreeks verband bestaat tussen die dienst en de door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie. Een dergelijk rechtstreeks verband bestaat wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de ten behoeve van de ontvanger verrichte dienst.
15. Op grond van de Pensioenwetsluiten werkgevers met werknemers pensioenovereenkomsten. De werkgevers dienen de pensioenovereenkomsten onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. Dit kan door middel van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst, maar als sprake is van een bedrijfstakpensioenfonds vindt dat onder voorwaarden plaats op basis van een uitvoeringsreglement. Een pensioenuitvoerder heeft op grond van de Pensioenwet de taak een pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van een uitvoeringsovereenkomst of een uitvoeringsreglement.
16. In artikel 1 van de Pensioenwet is de premie gedefinieerd als de in geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor de verzekering van pensioen en de daaraan verbonden kosten.
17. Op grond van artikel 128 van de Pensioenwet stelt een pensioenfonds een kostendekkende premie vast, die bestaat uit (samengevat):
de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen;
de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen;
de opslag die nodig is voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten van het pensioenfonds; en
- in bepaalde situaties - de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening.
18. Eiseres is een bedrijfstakpensioenfonds en geeft krachtens het uitvoeringsreglement uitvoering aan de door de werkgevers met de werknemers op grond van de cao-overeenkomst gesloten pensioenovereenkomsten. Zij verricht hiermee diensten. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een rechtsbetrekking op grond waarvan eiseres deze diensten verricht in ruil waarvoor zij een vergoeding ontvangt en dat zij deze diensten dus onder bezwarende titel verricht. De rechtbank volgt partijen hierin. Partijen verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag of de volledige premie (standpunt de inspecteur) dan wel uitsluitend de premieopslag voor de uitvoeringskosten (standpunt eiseres) als de vergoeding voor deze diensten moet worden beschouwd. In wezen gaat het dan om de vraag wat de maatstaf van heffing is.
19. De maatstaf van heffing is alles wat een dienstverrichter voor zijn handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden.De maatstaf van heffing is de werkelijk ontvangen tegenwaarde voor de dienstverlening waarover hij daadwerkelijk voor eigen rekening kan beschikken. Het Hof van Justitie heeft in het kader van de exploitatie van speelautomaten en bingospelen geoordeeld dat de maatstaf van heffing in die zaken het saldo was van de ontvangsten verminderd met het uit te keren prijzengeld, omdat het uit te keren prijzengeld bij wet was vastgesteld waardoor hierover niet vrij beschikt kon worden en het niet tot de maatstaf van heffing behoorde.
20. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet vrij kan beschikken over de premie omdat deze moet worden aangewend voor het doen van uitkeringen en beleggingen. Zij wijst in dat verband op artikel 128 van de Pensioenwet en de hiervoor aangehaalde speelautomaten- en bingospelenarresten van het Hof van Justitie. De opslag die samenhangt met de kosten vormt in haar ogen een afzonderlijke geldstroom. De inspecteur stelt daartegenover dat de werkgevers op grond van de cao verplicht zijn een brutopremie te voldoen, inclusief kostenopslag, en dat eiseres hierover vrij kan beschikken. Volgens de inspecteur is geen sprake van gescheiden geldstromen.
21. Uit het uitvoeringsreglement, het pensioenreglement en de ABTN volgt dat eiseres voor het uitvoeren van de diensten een premie ontvangt, die in 2018 25,2% van de premiegrondslag bedraagt. Uit deze stukken volgt echter niet dat eiseres slechts een gedeelte van de premie ontvangt voor het uitvoeren van de diensten. Het staat ook vast dat eiseres de volledige premie in rekening brengt aan de werkgevers en deze in beginsel volledig int. De rechtsbetrekking op grond waarvan eiseres de diensten verricht kan daarom in zoverre niet zo worden uitgelegd dat eiseres de diensten verricht voor een lager bedrag dan de volledige premie.
22. Uit de hiervoor genoemde bepalingen van de Pensioenwet volgt niet dat de uitvoering van pensioenovereenkomsten plaatsvindt in ruil voor uitsluitend de premieopslag voor de uitvoeringskosten. Anders dan in de speelautomaten- en bingospelenarresten aan de orde was, kan in deze bepalingen ook geen verplichting worden gelezen voor een pensioenfonds om een bepaald gedeelte van de premie te bestemmen voor het doen van uitkeringen en beleggingen. Eiseres heeft op de zitting desgevraagd ook niet kunnen aangeven op grond waarvan een dergelijke verplichting zou bestaan. Zij heeft alleen gewezen op het systeem van de Pensioenwet. Het is op zichzelf aannemelijk dat uit het wezen van een pensioenfonds volgt dat premies zoveel mogelijk dienen te worden bestemd voor het doen van uitkeringen en het beleggen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een uitzondering aan te nemen op het uitgangspunt dat de maatstaf van heffing alles is wat een dienstverrichter voor zijn handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen. Eiseres kan vrij beschikken over de premies en is niet verplicht een gedeelte ervan af te zonderen. Dat in de ABTN is opgenomen dat 7% van de premie is bestemd voor de uitvoeringskosten maakt dit niet anders, omdat deze bepaling er niet aan af doet dat eiseres zelf kan beslissen welk deel van de premie zij daadwerkelijk gebruikt voor de dekking van de kosten. De volledige premie is dan ook de vergoeding voor de door eiseres verrichte diensten.
23. Partijen verschillen ten aanzien van hun primaire standpunten niet van mening dat eiseres één ondeelbare dienst verricht. De rechtbank acht dit juist. Eiseres verricht in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling diverse handelingen. Het gaat dan in de kern om het voeren van een pensioenadministratie, het innen van premies en het beheer van de premies. Deze handelingen zijn in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling zo nauw met elkaar verbonden, dat zij objectief gezien één niet te splitsen prestatie vormen en het kunstmatig zou zijn om deze uit elkaar te halen.
24. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat eiseres één enkele ondeelbare economische prestatie onder bezwarende titel verricht waarbij de maatstaf van heffing wordt gevormd door de volledige premie die in rekening wordt gebracht en wordt ontvangen.
25. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat deze prestatie is vrijgesteld omdat sprake is van een handeling ter zake van verzekering. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. De rechtbank stelt voorop dat het standpunt van eiseres niet kan leiden tot een gegrond beroep. In het geval dat haar standpunt juist is, heeft eiseres weliswaar recht op aftrek, maar zij is dan ook omzetbelasting verschuldigd over de volledige premie. Niet in geschil is dat de verschuldigde omzetbelasting de voorbelasting in aanzienlijke mate overtreft. Eiseres heeft in dat geval niet te veel, maar juist te weinig omzetbelasting op aangifte voldaan. Voor de beslechting van het geschil is de toepassing van de vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekeringen daarom niet relevant. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar verzoek om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de toepassing van deze vrijstelling. Wel zal de rechtbank op verzoek van partijen een oordeel geven over de toepassing van de vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekeringen (de verzekeringsvrijstelling), in feite ten overvloede.
De toepassing van de verzekeringsvrijstelling
26. Op grond van artikel 11, eerste lid, letter k, van de Wet OB zijn vrijgesteld handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen. Deze verzekeringsvrijstelling is gebaseerd op artikel 135, eerste lid, onder a, van de Btw-richtlijn. In de onderhavige zaak verschillen partijen van mening of de door eiseres verrichte diensten kwalificeren als handelingen ter zake van verzekeringen.
27. In de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie wordt als kenmerkend voor handelingen ter zake van verzekeringen aangenomen dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico een uitkering te verstrekken die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen.Het begrip ‘handelingen ter zake van verzekering’ omvat niet alleen door de verzekeraars zelf verrichte handelingen maar is in beginsel ruim genoeg om ook de dekking van een verzekering te omvatten die wordt geboden door een belastingplichtige die zelf geen verzekeraar is, maar die in het kader van een collectieve verzekering zijn cliënten een dergelijke dekking verschaft door gebruik te maken van de diensten van een verzekeraar die het verzekerde risico op zich neemt.
28. Op grond van de cao is in wezen sprake van een collectieve pensioenovereenkomst op grond waarvan werkgevers zich jegens werknemers verplichten om te voorzien in een ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Deze collectieve pensioenovereenkomst is ondergebracht bij eiseres. Zij heeft zich daarmee rechtstreeks ertoe verbonden om tegen betaling van een premie bij het intreden van een toekomstige onzekere gebeurtenis, te weten het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of (voortijdig) overlijden, een uitkering te doen, bestaande uit een ouderdoms-, partner- of wezenpensioen. In de statuten van eiseres is dit ook verankerd. Daarmee is sprake van een handeling ter zake van verzekering, omdat de dienst van eiseres de kenmerkende bestanddelen (risico, premie, garantiedienst) daarvan omvat. Dat de hoogte van de uitkering niet vast ligt, doet hier niet aan af. De rechtbank laat in het midden of de deelnemers of de werkgevers als de afnemers van de dienst moeten worden beschouwd. In beide gevallen is namelijk sprake van een handeling ter zake van verzekering omdat aan de kenmerkende elementen daarvan is voldaan.
29. Omdat de vrijstelling van toepassing is op de door eiseres verrichte diensten, heeft zij geen recht op aftrek van de door [bv A] in rekening gebrachte voorbelasting.
30. Het arrest PPG Holdings waar eiseres naar verwijst, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak had een onderneming een ondernemingspensioenfonds opgericht en had de onderneming de kosten van de (uitbestede) administratie betaald en deze niet doorberekend aan het pensioenfonds. Het Hof van Justitie oordeelde dat de onderneming recht had op aftrek van de omzetbelasting die drukte op deze kosten. In de onderhavige zaak is sprake van een andere situatie. Eiseres heeft de kosten van een dienstverlener zelf voor haar rekening genomen en de vraag is of eiseres recht op aftrek heeft. Het beginsel van fiscale neutraliteit leidt niet tot een andere uitkomst, omdat dit beginsel een uitlegbeginsel is, dat er niet toe kan leiden dat een aftrekrecht gecreëerd wordt waar het niet bestaat.