Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
[eisende partij] toe waarom van de vervolging van [gedaagde partij] wordt afgezien.
3.Het geschil
[eisende partij] op lichamelijke integriteit en het handelen in strijd met de wet. Dit gedrag kan aan [gedaagde partij] worden toegerekend. [gedaagde partij] is dan ook gehouden om de schade die
[eisende partij] dientengevolge heeft geleden aan hem te vergoeden. De schade bestaat enerzijds uit vermogensschade en anderzijds uit immateriële schade.
4.De beoordeling
[eisende partij] zijn verjaard en doet daarbij een beroep op artikel 3:310 lid 1 BW. De daarin genoemde termijn van vijf jaar is verstreken. [eisende partij] neemt het standpunt in dat de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW is aangevangen per 8 februari 2018 en dat voorts artikel 3:310 lid 4 BW van toepassing is zodat zijn vorderingen nog niet zijn verjaard.
[eisende partij] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij pas op 8 februari 2018 bekend is geworden met de aansprakelijke persoon. Hij zou op dat moment pas beschikken over het (nagenoeg) volledige procesdossier. Uit het schrijven van 30 januari 2017 en uit het op
11 mei 2017 ingediende klaagschrift artikel 12 Sv blijkt evenwel dat [eisende partij] al ruim voor 8 februari 2018 bekend was met de – in zijn ogen – aansprakelijke persoon.