ECLI:NL:RBGEL:2023:2225

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/05/408147 / HZ ZA 22-263
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het gebruik van een buurweg en de bestemming daarvan voor agrarische doeleinden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over het gebruik van een buurweg die over het perceel van de eisende partijen naar dat van de gedaagde partijen loopt. De eisende partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Versluis, vorderen dat de gedaagde partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.E. Davelaar, worden verboden de buurweg anders te gebruiken dan voor voetgangers, fietsverkeer, veedrift en incidenteel met een lichte tractor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de buurweg is bestemd voor agrarisch gebruik en dat het gebruik door derden niet is toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partijen de buurweg niet met auto’s mogen berijden en dat het gebruik met tractoren beperkt moet blijven tot agrarische doeleinden met een maximaal motorvermogen van 75 kW. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde partijen moeten gedogen dat de eisende partijen hekwerken plaatsen om derden te weren van de buurweg. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die als onterecht zijn afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagde partijen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/408147 / HZ ZA 22-263
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van

1.[eisende partij 1]

2.
[eisende partij 2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisende partijen] ,
advocaat: mr. H. Versluis te Enschede,
tegen

1.[gedaagde partij 1]

2.
[gedaagde partij 2],
beiden wonende te [plaats] ),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] ,
advocaat: mr. H.E. Davelaar te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 augustus 2022
- de akte houdende vermeerdering van eis
- de akte houdende producties van [eisende partijen] van 7 september 2022
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 16 november 2022
- de akte houdende producties van [eisende partijen] van 16 december 2022
- de mondelinge behandeling van 16 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij akte van levering van 1 oktober 2019 (productie 1 [eisende partijen] ) is [eisende partijen] eigenaar geworden van een woonboerderij met aanhorigheden, gelegen aan de [adres+plaats 1] , en enkele percelen cultuurgrond. De grond van [eisende partijen] is gelegen tegen de landsgrens tussen Nederland en Duitsland.
Direct aan de andere zijde van de landgrens is het woonhuis van [gedaagde partijen] met opstallen ten behoeve van zijn melkveehouderij gelegen aan het [adres+plaats 2] . De landbouwgrond die bij het bedrijf van [gedaagde partijen] hoort, ligt deels in Nederland.
2.2.
Sinds de 17e eeuw loopt vanaf de [naam weg] , over de percelen van [eisende partijen] en langs de daarop gelegen woonboerderij, over een afstand van een paar honderd meter een onverharde weg naar het erf van [gedaagde partijen] De weg is lange tijd als kerkepad gebruikt. Na de sloop van de kerk is op enig moment door de rechtsvoorgangers van [gedaagde partijen] de boerderij in Duitsland gerealiseerd. Zowel [eisende partijen] als [gedaagde partijen] heeft een bord “verboden toegang” bij de weg geplaatst.
2.3.
In een tussen de heer [betrokkene 1] (een rechtsvoorganger van [eisende partijen] , hierna: [betrokkene 1] ), en gedaagde sub 1 (hierna: [gedaagde partijen] ) gewezen vonnis van 28 januari 1999 (productie 7 [eisende partijen] ) heeft de rechtbank te Zutphen geoordeeld dat aan de weg de bestemming buurweg is gegeven. Daarbij is overwogen
:“Door het eeuwenlang gebruik als zodanig is die bestemming ontstaan. Dit blijkt evenzeer uit de onder 2.6 vermelde verklaring welke [betrokkene 1] heeft ondertekend ten verzoeke van de Kerkvoogdij; daaruit blijkt de bestemming tot gezamenlijk gebruik van de ten processe bedoelde weg. (…)Dit oordeel brengt mee dat de indertijd ontstane rechten niet dan in overleg tussen de buren kunnen worden gewijzigd. Die rechten komen hierop neer dat de weg kan worden gebruikt voor veedrift, voet- en fietsverkeer en - incidenteel - gebruik door een landbouwtractor en andere landbouwwerktuigen. Dergelijk gebruik dient [betrokkene 1] zich te laten welgevallen en hij is niet gerechtigd dit gebruik feitelijk te belemmeren of te bemoeilijken, behoudens in overleg met [gedaagde partijen] , waarbij gedacht kan worden aan het gebruik van hekken als door [betrokkene 1] .”De Rechtbank heeft [betrokkene 1] veroordeeld tot het verwijderen van een hek en andere belemmeringen die door hem op de buurweg waren geplaatst en heeft hem verboden de vrije doorgang van de weg te belemmeren.
2.4.
Het geschil over de buurweg is vervolgens in volle omvang voorgelegd aan het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft in een tussenarrest van 25 april 2000 (productie 8 [eisende partijen] ) - voor zover van belang - overwogen:
“4.2. Op grond van hetgeen door beide partijen over dit pad met behulp van foto’s en kaarten naar voren is gebracht, wordt aangenomen dat het pad de voor een buurweg noodzakelijke eigenschappen heeft, te weten: vanwege de ligging en uiterlijke staat geschikt en bestemd voor verkeer (personen, lichte tractoren en vee), aan verscheidene buren gemeen in gebruik en strekkende tot uitweg van deze buren. Het is, anders dan [betrokkene 1] meent, niet nodig dat meer dan twee buren (in casu partijen) van het pad gebruik maken en evenmin dat het pad voor hen de enige uitweg vormt. (…)4.3. De vraag is echter of het pad ooit tot buurweg is bestemd. Daarvoor is vereist een uitdrukkelijke of stilzwijgende daarop gerichte wilsverklaring van de eigenaar van de grond.4.4. Vaststaat dat het hier gaat om een eeuwenoud pad. Tot in de 18e eeuw werd het gebruikt als kerkepad door in Nederland wonende gelovigen die een in Duitsland, naast de boerderij van [gedaagde partijen] , gelegen roomskatholieke kerk bezochten. (…) Door [betrokkene 1] is erkend dat het pad ook al door de vader van [gedaagde partijen] is gebruikt om vanaf zijn boerderij in Duitsland, met of zonder vee, naar zijn in Nederland gelegen gronden te gaan en daarvan terug te keren. [gedaagde partijen] heeft gesteld dat het pad altijd is gebruikt voor landbouwdoeleinden door omwonende boeren en pachters, die voor de komst van de tractor met paard en wagen over het pad hebben gereden. [betrokkene 1] heeft dat niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.5.
Op grond van het voorgaande wordt aangenomen dat het pad vóór de ruilverkaveling, omstreeks 1967, door een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring van de eigenaar van de grond waarover het pad loopt de bestemming van buurweg heeft gekregen.(…)4.12. Daarbij wordt reeds nu overwogen dat afsluiting van een pad door middel van hekken, die door de betrokken buren open kunnen worden gemaakt, op zichzelf geen afbreuk hoeft te doen aan het karakter van een buurweg. (…)”2.5. In het eindarrest van 4 september 2001 (productie 10 [eisende partijen] , productie 3 [gedaagde partijen] ) heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daarbij is
- voor zover van belang - geoordeeld dat de bestemming van buurweg na de ruilverkaveling onveranderd is gebleven. Daarbij is overwogen:
“2.7. Dat blijkt met name uit de schriftelijke verklaring van de voorzitter en secretaris van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente [plaats] -Buurse van 25 januari 2001:“Tot 1994 was de Kerkvoogdij eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [kad.gegevens 1] . Dit betrof een perceel landbouwgrond. Over dit perceel lag - en ligt nog steeds - een weg, die, voor de woning [adres+plaats 1] langs, leidt naar de boerderij van de familie [gedaagde partijen] in Duitsland.Zolang de Kerkvoogdij eigenaar was van de grond, is de weg over deze grond altijd in gebruik geweest ten behoeve van de aangrenzende landerijen, waaronder met name ook de boerderij van [gedaagde partijen] . De weg werd gebruikt door een ieder die naar en van de boerderij kwam. Dit gebruik van de weg gebeurde met instemming van de Kerkvoogdij. Tijdens en na de ruilverkaveling is aan dit gebruik niets veranderd.” (…)”2.6. De arresten van het hof hebben kracht van gewijsde verkregen.
2.7.
In de leveringsakte waarbij de registergoederen aan [eisende partijen] zijn geleverd (productie 1 [eisende partijen] ) is vermeld dat in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank te Zutphen, bekrachtigd door het hof te Arnhem, is bepaald dat de over het perceel van [eisende partijen] naar [gedaagde partijen] lopende weg de bestemming buurweg heeft. Daarna is - voor zover van belang - vermeld:
“De indertijd ontstane rechten kunnen niet anders dan in overleg tussen de buren worden gewijzigd. Deze rechten komen er op neer dat de weg kan worden gebruikt voor veedrift, voet- en fietsverkeer en incidenteel gebruik door een landbouwtractor en andere landbouwwerktuigen. Dergelijk gebruik mag niet worden belemmerd of bemoeilijkt.”

3.Het geschil

3.1.
[eisende partijen] vordert na vermeerdering van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partijen] :
1. verbiedt de buurweg anders te (doen) gebruiken dan als voetganger, voor fietsverkeer, voor veedrift of incidenteel per lichte tractor en andere landbouwwerktuigen met een maximaal motorvermogen van 75 kW, mits rijdend met een snelheid van maximaal 5 kilometer per uur en mits rijdend op het midden van de buurweg,
2. verbiedt de buurweg respectievelijk de naastgelegen bermen te beschadigen, althans kapot te (doen) rijden
,3. verbiedt de buurweg per tractor te gebruiken anders dan voor directe en noodzakelijke bouwkundige agrarische doeleinden,
4. verbiedt het gebruiken van de buurweg per tractor tussen zonsondergang en zonsopgang,
5. verbiedt het gebruiken van de buurweg per tractor indien deze is voorzien van aanbouwdelen die breder zijn dan de tractor of op andere wijze gevaar kunnen opleveren voor andere personen en voertuigen die zich bevinden op de buurweg,
6. verbiedt het gebruiken van een tractor op de buurweg vaker dan incidenteel, waaronder te verstaan meer dan tien dagen per jaar,
7. veroordeelt te gehengen en te gedogen dat [eisende partijen] een houten hek, met afstandsbediening op afstand te openen, doet plaatsen aan ieder der uiteinden van de buurweg, met afgifte door [eisende partijen] van twee afstandsbedieningen aan [gedaagde partijen] ,
8. veroordeelt te voorkomen dat vanaf zijn terreinen honden van [gedaagde partijen] de in eigendom van [eisende partijen] toebehorende terreinen betreden zonder deugdelijk te zijn aangelijnd en zonder begeleiding door een persoon die zorg draagt voor ordelijk gedrag,
9. veroordeelt de brievenbus langs de buurweg binnen twee dagen na dagtekening van het wijzen van vonnis te verwijderen en verwijderd te houden,
10. veroordeelt te gehengen en te gedogen dat [eisende partijen] de op zijn terreinen aanwezige waterput inclusief watermeter op grond van de wettelijke verleggingsregeling van artikel 5:73 Burgerlijk Wetboek (BW) op zijn kosten verlegt naar de grens met de percelen van [gedaagde partijen] ,
dit alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde partijen] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die proceskosten vanaf veertien dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisende partijen] legt de volgende stellingen aan zijn vorderingen ten grondslag.
Op grond van de historie en de uitspraken van rechtbank en gerechtshof mag de buurweg alleen gebruikt worden voor veedrift, voet- en fietsverkeer en - incidenteel - door een lichte landbouwtractor en andere landbouwwerktuigen. Uit de uitspraken volgt verder dat [gedaagde partijen] en [eisende partijen] de enige belanghebbenden zijn, waarmee tevens gezegd is dat het pad niet bestemd is voor derden en het incidentele gebruik door [gedaagde partijen] per tractor beperkt is tot het gebruik voor agrarische doeleinden. [eisende partijen] is als rechtsopvolger van [betrokkene 1] gebonden aan de uitspraken van de rechtbank en het hof.
De vorderingen strekken tot het aan banden leggen van het te omvangrijke gebruik van de buurweg door [gedaagde partijen] en derden. Het gebruik dat [gedaagde partijen] van de buurweg maakt is onnodig gevaarzettend, onnodig hinderlijk en schadelijk voor [eisende partijen] , de buurweg en de bermen, en daardoor onrechtmatig.
[gedaagde partijen] gebruikt de buurweg om derden de boerderij te laten bereiken, te voet, met de fiets, met de auto, met de vrachtauto, zelfs met het zwaarste materieel van loonwerkers. Hij gebruikt de weg ook vaak zonder agrarisch doel. Het tractorgebruik is niet incidenteel, maar regelmatig. Daarnaast gebruikt hij de tractor onverantwoord, is de tractor te groot en te zwaar voor het pad en worden aan de tractor aanbouwdelen bevestigd die het zicht op de weg belemmeren, hetgeen onveilige situaties en een risico van schade aan de weg met zich brengt. Ook handelt [gedaagde partijen] gevaarzettend en onrechtmatig door de weg bij donker te gebruiken, omdat de weg onverlicht, smal en bij vochtig weer glad is en bovendien vlak langs de woning van [eisende partijen] loopt. [gedaagde partijen] rijdt bovendien ook met een personenauto over de buurweg, hetgeen niet is toegestaan.
Het grootste belang van [eisende partijen] bij een ordentelijk gebruik van de buurweg is gelegen in de kwetsbaarheid van zijn zoon.
[eisende partijen] heeft er belang bij om aan de uiteinden van de buurweg een met afstandsbediening te openen hek te plaatsen, teneinde buitenstaanders te weren. Nu [gedaagde partijen] de buurweg alsdan nog steeds ongestoord en onbelemmerd kan gebruiken, kan [gedaagde partijen] het afsluiten van de weg met dit hek in alle redelijkheid niet weigeren.
[gedaagde partijen] handelt gevaarzettend en dus onrechtmatig door zijn honden onbewaakt en onaangelijnd over de buurweg in de richting van de woning van [eisende partijen] te laten lopen.
[eisende partijen] heeft er belang bij om de waterput en watermeter die zich ten behoeve van [gedaagde partijen] op het erf van [eisende partijen] bevinden te verplaatsen naar de grens met het perceel van [gedaagde partijen] Voor zover sprake is van een erfdienstbaarheid, is [eisende partijen] hiertoe bevoegd op grond van artikel 5:73 BW. Als er geen erfdienstbaarheid is, is de aanwezigheid van de put en watermeter onrechtmatig.
[eisende partijen] heeft tevens belang bij het vorderen van een verbod tot het houden van een brievenbus aan de slagboom van [eisende partijen] Door hier een brievenbus te houden maakt [gedaagde partijen] inbreuk op het eigendom van [eisende partijen] en handelt hij onrechtmatig.
3.3.
[gedaagde partijen] concludeert dat de rechtbank de vorderingen van [eisende partijen] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal afwijzen, met zijn veroordeling in de kosten van de procedure. Op de stellingen van [gedaagde partijen] zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partijen] is bij het B16-formulier waarbij vonnis is gevraagd nog inhoudelijk op de zaak ingegaan. Nu hiertoe geen gelegenheid was gegeven, laat de rechtbank de gemaakte opmerkingen buiten beschouwing.
De vorderingen met betrekking tot de buurweg4.2. De vorderingen 1 tot en met 7 hebben betrekking op een weg die over het perceel van [eisende partijen] naar dat van [gedaagde partijen] loopt. Partijen zijn het erover eens dat de weg als een buurweg als bedoeld in artikel 719 van het vóór 1992 geldende Burgerlijk Wetboek (oud BW) dient te worden aangemerkt. Dit artikel luidde als volgt: “Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve bestemd zijn geweest.”
4.3.
Totdat [betrokkene 1] het perceel waarover de buurweg loopt en een ten noorden van de buurweg gelegen perceel van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente [naam gemeente] (hierna: de Kerkvoogdij) aankocht, werd de buurweg ook gebruikt door de landbouwers die deze percelen van de Kerkvoogdij in gebruik hadden gekregen. Vanaf 1994 is [gedaagde partijen] de enige omwonende wiens perceel rechtstreeks aan de buurweg ligt. Daarom zijn thans alleen [eisende partijen] en [gedaagde partijen] buren in de zin van artikel 719 BW oud. Alleen zij kunnen rechten aan het recht van buurweg ontlenen.
Gezag van gewijsde
4.4.
[gedaagde partijen] heeft onder meer aangevoerd dat de vorderingen van [eisende partijen] strekken tot wijziging van het recht van buurweg en dienen te worden afgewezen, omdat het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 4 september 2001 al onherroepelijk heeft beslist op een vordering van [betrokkene 1] , rechtsvoorganger van [eisende partijen] , tot wijziging van het recht. Over een wijziging van de rechten van de buurweg kan niet opnieuw een oordeel worden gevraagd, omdat de beslissing van het hof gezag van gewijsde heeft, aldus [gedaagde partijen]
4.5.
Hierover wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 236 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (ook wel gezag van gewijsde genoemd). Daarbij worden onder partijen mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit (artikel 236 lid 2 Rv).
Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Heeft het andere geding (mede) betrekking op andere geschilpunten dan die waarover in het eerdere geding is beslist, dan strekt het gezag van gewijsde van de beslissing in het eerdere geding zich niet uit tot die andere geschilpunten. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust (Hoge Raad 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099).
4.6.
Aanleiding tot de procedure die tot het arrest van het gerechtshof leidde, was de omstandigheid dat [betrokkene 1] door het plaatsen van een hek de toegang tot de weg in kwestie had geblokkeerd, althans belemmerd. Door [gedaagde partijen] werd gevorderd een verklaring voor recht dat sprake was van een erfdienstbaarheid van weg, dat [betrokkene 1] zou worden veroordeeld tot het verwijderen van het hek en dat het [betrokkene 1] zou worden verboden de vrije doorgang van de weg te belemmeren. [gedaagde partijen] beriep zich in de procedure erop dat door verjaring een erfdienstbaarheid van weg was ontstaan, alsmede dat de weg als buurweg diende te worden gekwalificeerd. Het beroep op een erfdienstbaarheid van weg werd door de rechtbank verworpen. Zowel de rechtbank en later het hof oordeelden dat sprake was van een buurweg. Uit de vaststelling dat sprake was van een buurweg vloeide voort dat [betrokkene 1] aan [gedaagde partijen] niet de toegang tot die weg mocht ontzeggen. Daarom bekrachtigde het hof in hoger beroep het vonnis van de rechtbank waarbij de vorderingen van [gedaagde partijen] die op die buurweg zagen, werden toegewezen.
4.7.
In de onderhavige procedure heeft [eisende partijen] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde partijen] op onrechtmatige wijze gebruik maakt van de buurweg. Volgens hem heeft [gedaagde partijen] het toegestane gebruik eigenmachtig uitgebreid. De omvang van het recht van buurweg is in de eerder gevoerde procedure geen geschilpunt geweest dat ter beoordeling aan rechtbank of hof is voorgelegd. De overwegingen van het hof over de omvang van het recht (met name welk verkeer van de buurweg gebruik mag maken, rechtsoverwegingen 4.2 en 4.4 van het tussenarrest) zijn feitelijke vaststellingen waaraan het hof geen rechtsgevolgen heeft verbonden. De vaststellingen zijn niet noodzakelijk geweest ter bepaling van de concrete rechtsverhouding tussen partijen en dragen niet (mede) de beslissing in het dictum van het eindarrest, zodat aan deze vaststellingen geen gezag van gewijsde toekomt (Hoge Raad 17 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1885).
4.8. Hieruit volgt dat het gerechtshof in de eerder tussen [betrokkene 1] en [gedaagde partijen] gewezen arresten niet heeft beslist aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het onderhavige geding aan de orde is. De eerdere arresten staan dus niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eisende partijen]
Het voorgaande betekent eveneens dat [gedaagde partijen] niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat [eisende partijen] misbruik van (proces)recht maakt door hem te dagvaarden over een geschil dat al in een kracht van gewijsde gegaan arrest is beslecht.
De omvang van het recht van buurweg
4.9. Vraag is vervolgens wat de omvang van het recht van buurweg is.
[eisende partijen] heeft zich - met een beroep op het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 28 januari 1999 en de arresten van het gerechtshof te Arnhem van 25 april 2000 en 4 september 2001 - op het standpunt gesteld dat vóór 1992 alleen gebruik voor veedrift, voet- en fietsverkeer en - incidenteel - gebruik door [gedaagde partijen] met een lichte landbouwtractor of licht landbouwwerktuig ten behoeve van agrarische doeleinden was toegestaan.
heeft zich op het standpunt gesteld dat de weg ertoe bestemd is te worden gebruikt door eenieder die van en naar zijn boerderij ging. De buurweg wordt door hem en derden gebruikt om vanaf zijn boerderij in Nederland te komen, onder andere voor het bewerken van landbouwgrond, het verzorgen van vee, het ophalen en brengen van vee en tevens voor het bezoeken van mensen in de buurt. [gedaagde partijen] heeft verder aangevoerd dat hij de buurweg met de tractor niet meer dan incidenteel gebruikt en dan alleen als dat nodig is voor de agrarische bedrijfsvoering. Daarbij gaat het volgens hem om normale tractoren die passend zijn voor het agrarische bedrijf en gebruikelijk bij soortgelijke bedrijven.
4.10. Zoals reeds is overwogen, komt aan de overwegingen van het hof over de omvang van het recht geen gezag van gewijsde, en dus geen bindende kracht voor de beoordeling van het onderhavige geschil toe.
4.11.
De omvang van een recht van buurweg hangt (net als het ontstaan van een buurweg) uitsluitend af van de door de eigenaar van het perceel waarover de weg loopt (uitdrukkelijk of stilzwijgend) aan die weg gegeven bestemming. Deze bestemming kan mede worden afgeleid uit feitelijke omstandigheden, waaronder de wijze waarop de weg pleegt te worden gebruikt. De beslissing over de omvang van het recht moet echter worden ontleend aan de bestemming die de eigenaar aan het betrokken perceel heeft gegeven (Hoge Raad 3 december 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB6780). Deze bestemming moet vóór 1 januari 1992 (de datum waarop het huidige recht intrad) hebben plaatsgevonden, omdat na deze datum niet meer of andere rechten uit hoofde van een buurweg kunnen ontstaan (artikel 160 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek). Daarom is alleen de situatie zoals die bestond voor genoemde datum relevant.
4.12.
Aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag tot welk gebruik de eigenaar de buurweg vóór 1992 heeft bestemd, kunnen worden gevonden in de verklaring van de Kerkvoogdij van 25 januari 2001 (geciteerd in rechtsoverweging 2.5). De Kerkvoogdij was tot 1994 eigenaar van het perceel waarover de weg naar de boerderij van [gedaagde partijen] loopt. Samengevat houdt de verklaring van de Kerkvoogdij in dat de weg, zolang de Kerkvoogdij eigenaar van de grond was, met haar instemming altijd in gebruik is geweest ten behoeve van de aangrenzende landerijen en gebruikt werd door een ieder die naar en van de boerderij van [gedaagde partijen] kwam. Van belang is tevens de verklaring van de Kerkvoogdij die [betrokkene 1] in 1994 heeft ondertekend bij de aankoop van het perceel:
“Verkoper heeft koper uitdrukkelijk verklaard, dat derden eventueel gebruik kunnen maken van de weg, op grond van burenrecht, recht van overpad of veedrift, aangegeven op een aangehechte situatieschets, op het verkochte.”Op grond van deze (wils)verklaringen van de rechtsvoorganger van [eisende partijen] moet worden aangenomen dat de buurweg bestemd is geweest tot agrarisch gebruik en tevens tot gebruik door derden die van en naar de boerderij van [gedaagde partijen] gingen. Dat de weg uitsluitend in geval van een agrarische bestemming mag worden gebruikt, zoals [eisende partijen] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft gesteld, wordt niet gesteund door de verklaringen van de Kerkvoogdij en is onvoldoende onderbouwd.
4.13.
De verklaringen van de Kerkvoogdij bevatten geen nadere aanduiding van de verkeersmiddelen waarmee de weg mag worden gebruikt. In geschil is of de buurweg ook mag worden bereden met auto’s. In dit verband is van belang dat in een door [eisende partijen] overgelegd krantenbericht uit 1992 (productie 6 [eisende partijen] ) een interview met [gedaagde partijen] is opgetekend waarin is te lezen:
“Tot voor enkele jaren moesten de [betrokkene 2] de ijzeren staaf over het erf gespannen houden om grensverkeer hier onmogelijk te maken. Zelf mochten de [betrokkene 2] er ook niet anders dan met de tractor overheen. Anders moest via de officiële grensovergang [naam grensovergang] worden omgereden, die echter na ’s avonds 22.00 uur ook dicht ging. Werd het met een feestje aan de Nederlandse zijde wat laat, dan zette liet men de auto maar ‘in Nederland’ staan, en slopen de [naam bewoners] - op zichzelf illegaal - langs de slagboom over het erf.”[gedaagde partijen] heeft niet gemotiveerd betwist dat de inhoud van dit krantenbericht juist is. Hij heeft erop gewezen dat sinds de Europese eenwording een vrij verkeer van personen en goederen tussen de lidstaten van de Europese Unie bestaat, maar deze stelling is niet relevant, nu het bij het vaststellen van het bestemde gebruik van de weg gaat om de periode tot 1992. Het Verdrag van Schengen, waarbij de personencontrole aan de gemeenschappelijke binnengrenzen werd afgeschaft, trad voor Nederland en Duitsland pas op 26 maart 1995 in werking. Aangenomen moet derhalve worden dat gebruik van de buurweg met de auto door de aanwezigheid van de ijzeren staaf feitelijk niet mogelijk was.
4.14.
[gedaagde partijen] heeft ook overigens onvoldoende onderbouwd dat de weg altijd met auto’s is gebruikt. De door hem overgelegde verklaringen ondersteunen zijn stelling niet. De personen die destijds in het kader van de procedure bij het gerechtshof een verklaring hebben afgelegd over het gebruik van de weg (productie 11 [gedaagde partijen] ) hebben vrijwel allemaal verklaard dat de weg sinds jaar en dag wordt gebruikt om te komen van en te gaan naar de boerderij van [gedaagde partijen] met landbouwmachines, met vee, per paard, per fiets en te voet. Van de in 2022 door een aantal gebruikers afgelegde verklaringen (productie 13 [gedaagde partijen] ) is voor een deel niet duidelijk of deze verklaringen zien op de situatie voor 1992 of daarna. Bovendien verklaart ook een deel van deze gebruikers niet dat ook auto’s op de weg zijn toegelaten. Uit de verklaring van [betrokkene 3] (productie 12 [gedaagde partijen] ) blijkt dat zij in 1932, en haar ouders in 1962 uit [plaats] zijn vertrokken, zodat haar beeld over de door de eigenaar aan de weg gegeven bestemming niet hoeft overeen te komen met het door de eigenaar aan de weg gegeven bestemming.
4.15.
Conclusie is dus dat de weg niet bestemd is om gebruikt te worden met auto’s, noch door [gedaagde partijen] , noch door derden.
4.16.
[eisende partijen] heeft zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - in afwijking van de formulering van zijn vordering sub 1 - op het standpunt gesteld dat de weg alleen mag worden gebruikt met een agrarisch doel en dus niet te voet of per fiets zonder agrarisch doel. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Het vindt geen steun in de verklaringen van de Kerkvoogdij, waarin staat dat de weg werd gebruikt door een ieder die naar en van de boerderij van [gedaagde partijen] kwam. Dat de weg te voet en met de fiets werd gebruikt, is bovendien aannemelijk op basis van de door [gedaagde partijen] overgelegde verklaringen van gebruikers (productie 11 [gedaagde partijen] ). [eisende partijen] heeft zijn hiervan afwijkende standpunt onvoldoende nader onderbouwd.
4.17.
Op grond van het voorgaande wordt aangenomen dat de weg tevens is bestemd om gebruikt te worden door voetgangers en fietsers die gaan van en naar de woning van [gedaagde partijen]
4.18.
Partijen zijn het erover eens dat de weg eveneens was bestemd tot veedrift.
4.19.
Vervolgens dient te worden beoordeeld tot welk agrarisch gebruik de buurweg bestemd is en onder welke voorwaarden de weg met een tractor mag worden bereden. [eisende partijen] heeft zich op het standpunt gesteld dat de buurweg alleen bestemd is voor incidenteel gebruik met een lichte tractor en dan alleen voor agrarische doeleinden.
4.20.
De vaststelling dat de buurweg niet bestemd is voor gebruik met auto’s, brengt logischerwijze met zich dat de weg ook niet met een tractor of ander landbouwwerktuig mag worden bereden als daar geen agrarisch doel mee gediend is. [gedaagde partijen] heeft onvoldoende aangevoerd om hierover anders te oordelen.
Dit betekent dat vordering 3 van [eisende partijen] zal worden toegewezen, met dien verstande dat het daarin opgenomen woord ‘bouwkundige’ zal worden weggelaten, omdat niet duidelijk is gemaakt wat bouwkundige agrarische doeleinden zijn en waarom alleen deze doeleinden geoorloofd zouden zijn.
4.21.
In het kader van de buurweg is niets bepaald over de omvang en de zwaarte van de landbouwvoertuigen die over de buurweg mogen rijden en evenmin over de omvang van eventuele aanbouwdelen aan die voertuigen.
Onder overlegging van een foto van een tractor (productie 45 [eisende partijen] ), heeft [eisende partijen] gesteld dat de vader van [gedaagde partijen] vóór 1992 van de tractor op deze foto gebruik maakte en dat alleen lichte tractoren op de buurweg zijn toegestaan. [gedaagde partijen] heeft niet gemotiveerd weersproken dat - zoals [eisende partijen] met verwijzing naar een rapportage van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid heeft gesteld - lichte tractoren landbouwtrekkers zijn waarvan het vermogen maximaal 75 kW bedraagt. [gedaagde partijen] heeft evenmin gemotiveerd betwist dat vóór 1992 alleen met lichte tractoren op de buurweg werd gereden.
Uit de door [eisende partijen] tevens overgelegde foto’s en filmopnames (producties 11, 11, 16 tot en met 23, 47 en 55) moet worden afgeleid dat de door of in opdracht van [gedaagde partijen] op de buurweg gebruikte landbouwvoertuigen beduidend groter zijn dan de lichte tractor die vóór 1992 werd gebruikt. Uit de producties blijkt bovendien dat de landbouwvoertuigen in een aantal gevallen waren voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk of lading, waardoor het zicht werd belemmerd. Hierdoor is sprake van een verzwaring van het gebruik van de buurweg. Een verzwaring is geoorloofd, mits daardoor geen wijziging wordt gebracht in de bestemming die de buurweg had en daardoor niet op onredelijke wijze nadeel wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de eigenaar van de grond of van anderen die recht hebben op het gebruik van de weg (gerechtshof Amsterdam 18 december 1946, ECLI:NL:GHAMS:1946:47).
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat door deze verzwaring op onredelijke wijze nadeel wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van [eisende partijen] Hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- [eisende partijen] heeft er als eigenaar van de weg belang bij dat schade aan de weg wordt voorkomen of beperkt. De buurweg is een zandweg zonder verharding. [gedaagde partijen] heeft niet gemotiveerd weersproken dat de gesteldheid van de weg niet geschikt is voor grotere en zwaardere landbouwvoertuigen omdat deze voertuigen meer schade aan de weg toebrengen. Terecht heeft [eisende partijen] in dit verband gewezen op de opmerking in het proces-verbaal van de comparitie van partijen in het kader van het hoger beroep bij het gerechtshof (productie 9 [eisende partijen] ) dat beide partijen, dus ook [gedaagde partijen] , hebben bevestigd dat de ruilverkavelingsweg op zich een alternatief voor de buurweg vormt en dat zware landbouwwerktuigen beter daarover kunnen worden verplaatst, omdat die weg in een betere staat verkeert dan de weg in geschil. [gedaagde partijen] heeft tijdens die comparitie tevens verklaard de buurweg niet te willen belasten met zware landbouwwerktuigen.
- De buurweg ligt geheel op het perceel van [eisende partijen] en loopt kort langs zijn woonhuis. [eisende partijen] heeft een zoon die, zo heeft hij onbetwist gesteld, graag op het erf speelt en met regelmaat op de buurweg komt, maar vanwege zijn handicap eerder dan een gemiddeld persoon door het verkeer op de weg bij een ongeval betrokken zou kunnen raken. Het is daarom voor [eisende partijen] van groot belang dat het risico op ongelukken op de buurweg zoveel mogelijk wordt beperkt. Vanzelfsprekend veroorzaken grotere en zwaardere landbouwvoertuigen een groter gevaar voor de zoon van [eisende partijen] dan kleinere en lichtere voertuigen. De op de voertuigen aangebrachte aanbouwdelen belemmeren het zicht naar voren en/of opzij en vergroten hierdoor het risico op ongevallen.
- Het belang van [gedaagde partijen] bij de buurweg is erin gelegen dat hij minder ver hoeft te rijden naar zijn landbouwgronden in Nederland. Volgens de door [eisende partijen] overgelegde foto’s (productie 46 [eisende partijen] ) bedraagt de afstand via de buurweg 252 meter en de afstand via de ruilverkavelingswet 741 meter. Het verschil is dus nog geen 500 meter.
- [eisende partijen] heeft zich bereid verklaard de weg te verleggen op zijn terrein, maar [gedaagde partijen] is hiermee niet akkoord gegaan.
4.23.
Dit betekent dat de buurweg alleen voor agrarische doeleinden mag worden gebruikt met tractoren of andere landbouwwerktuigen met een maximaal motorvermogen van 75 kW die niet zijn voorzien van aanbouwdelen die breder zijn dan de tractor of op andere wijze gevaar kunnen opleveren voor ander personen en voertuigen die zich op de buurweg bevinden.
4.24.
De rechtbank ziet, de hiervoor benoemde belangen van partijen afwegend, tevens aanleiding om te bepalen dat [gedaagde partijen] hierbij niet harder dan stapvoets, dat wil zeggen niet meer dan 15 kilometer per uur, zal mogen rijden, dat hij op het midden van de buurweg rijdt en dat hij geen gebruik van de weg maakt tussen zonsondergang en zonsopgang. Deze verplichtingen vloeien voort uit de redelijkheid en billijkheid die [gedaagde partijen] in zijn rechtsverhouding met [eisende partijen] jegens [eisende partijen] in acht dient te nemen (artikel 6:2 lid 1 BW).
4.25.
Op grond van hetgeen is overwogen zal de eerste vordering worden toegewezen in die zin dat het [gedaagde partijen] zal worden verboden de buurweg anders te (doen) gebruiken dan als voetganger, voor fietsverkeer, voor veedrift of per tractor of ander landbouwwerktuig met een maximaal vermogen van 75 kW, mits rijdend met een snelheid van maximaal 15 kilometer per uur en mits rijdend op het midden van de buurweg. Het voorgaande betekent tevens dat ook de onder 4 en 5 gevorderde verboden zullen worden toegewezen.
4.26.
[eisende partijen] vordert onder 6 dat het gebruik voor agrarische doeleinden slechts incidenteel mag plaatsvinden. Er bestaat echter geen grondslag om het toegestane gebruik voor agrarische doeleinden tot incidenteel gebruik te beperken. Bovendien, als er al een grondslag zou bestaan, dan is de vordering te onbepaald om toegewezen te worden.
4.27.
De tweede vordering zal worden afgewezen, nu het beschadigen van de buurweg of de daarnaast gelegen bermen niet noodzakelijk het gevolg is van onrechtmatig handelen.
De vordering met betrekking tot het hek
4.28.
[eisende partijen] wil aan het begin en aan het einde van de buurweg op zijn kosten een hek (laten) plaatsen. Hij vordert dat [gedaagde partijen] wordt geboden het plaatsen van deze hekwerken te gedogen. [eisende partijen] heeft voldoende aangetoond dat de buurweg vaker wordt gebruikt door derden, die hiertoe geen recht hebben. Om deze derden te kunnen weren heeft hij belang bij het (laten) plaatsen van de hekwerken.
4.29.
Reeds geoordeeld is dat de buurweg (alleen) bestemd is te worden gebruikt te voet en met de fiets van en naar de woning van [gedaagde partijen] , voor veedrift en agrarische doeleinden (onder bepaalde voorwaarden).
Indien de hekwerken, zoals [eisende partijen] heeft gesteld, met afstandsbediening automatisch door [gedaagde partijen] zijn te openen, kan niet worden gezegd dat de aanwezigheid van deze hekwerken daadwerkelijk inbreuk maakt op het recht om de weg voor agrarische doeleinden te gebruiken. Immers, alles wat nodig is om gebruik te kunnen maken van de weg is een druk op de knop van de afstandsbediening.
Het hek dat [eisende partijen] voor ogen heeft (productie 33 [eisende partijen] ) zou voetgangers en fietsers die van of naar de boerderij van [gedaagde partijen] willen gaan evenwel de doorgang beletten en in die zin dus afbreuk doen aan het recht van buurweg. Een dergelijk hek is dus niet toelaatbaar.
Wel toewijsbaar is een veroordeling die ziet op het gehengen en gedogen van hekwerken die een zodanige ruimte laten dat voetgangers en fietsers de hekwerken kunnen passeren en dus gebruik kunnen maken van de buurweg. Om derden, die geen recht hebben de buurweg te gebruiken, zo veel mogelijk van de buurweg te weren, dienen de hekwerken te worden voorzien van een bord “verboden toegang” en aan de zijkant van een poortje, dat aan voetgangers en fietsers die van en naar de boerderij van [gedaagde partijen] gaan toegang verleent tot de buurweg. De rechtbank zal de vordering van [eisende partijen] in die zin – als zijnde het mindere van die vordering – toewijzen.
De vordering met betrekking tot de honden van [gedaagde partijen]4.30. De vordering die erop ziet dat [gedaagde partijen] dient te voorkomen dat zijn honden de aan [gedaagde partijen] toebehorende terreinen betreden, zal worden toegewezen. In de hoedanigheid van eigenaar van de terreinen mag [eisende partijen] van [gedaagde partijen] verlangen dat laatstgenoemde erop toeziet dat zijn honden het terrein van [eisende partijen] niet betreden zonder te zijn aangelijnd en zonder begeleiding.
De vordering met betrekking tot brievenbus
4.31.
De vordering tot verwijdering van de brievenbus zal worden afgewezen, nu [gedaagde partijen] onbetwist heeft aangevoerd dat de paal waaraan de brievenbus is bevestigd niet op eigendomsgrond van [eisende partijen] staat, zodat een rechtsgrond voor toewijzing van de vordering ontbreekt.
De vordering met betrekking tot de waterput en watermeter
4.32.
De vordering die ziet op de waterput en watermeter zal wegens gebrek aan belang worden afgewezen, nu [eisende partijen] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat partijen hierover reeds afspraken hebben gemaakt.
Dwangsom4.33. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
Proceskosten
4.34.
[gedaagde partijen] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partijen] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.635,03

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verbiedt [gedaagde partijen] :
1. de buurweg anders te (doen) gebruiken dan als voetganger, voor fietsverkeer, voor veedrift of per tractor of ander landbouwwerktuig met een maximaal vermogen van 75 kW, mits rijdend met een snelheid van maximaal 15 kilometer per uur en mits rijdend op het midden van de buurweg,
2. de buurweg per tractor te gebruiken anders dan voor directe en noodzakelijke agrarische doeleinden,
3. het gebruik van de buurweg per tractor tussen zonsondergang en zonsopgang,
4. het gebruik van de buurweg per tractor, indien deze is voorzien van aanbouwdelen die breder zijn dan de tractor, alsmede van aanbouwdelen die op een andere wijze gevaar kunnen opleveren voor andere personen en voertuigen die zich bevinden op de buurweg,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partijen] te gehengen en te gedogen dat [eisende partijen] een houten hek, met afstandsbediening automatisch op afstand te openen, doet plaatsen aan ieder der uiteinden van de buurweg, welke hekwerken dienen te zijn voorzien van bord “verboden toegang” en aan de zijkanten van een poortje, dat aan voetgangers en fietsers die van en naar de boerderij van [gedaagde partijen] gaan toegang verleent tot de buurweg, met afgifte door [eisende partijen] van twee afstandsbedieningen voor dat hek aan [gedaagde partijen] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partijen] om te voorkomen dat vanaf zijn terreinen honden van [gedaagde partijen] de in eigendom van [eisende partijen] toebehorende terreinen betreden, zonder degdelijk te zijn aangelijnd en zonder te zijn begeleid door een persoon die zorg draagt voor ordelijk gedrag,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, des dat als en voor zover de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisende partijen] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan, respectievelijk voor iedere gelegenheid gedurende welke c.q. waarbij [gedaagde partijen] de hiervoor vermelde verboden niet, niet juist c.q. niet tijdig nakomt, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan de beslissing is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.6.
veroordeelt [gedaagde partijen] - hoofdelijk - in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.635,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
GR/Vg