ECLI:NL:RBGEL:2023:2222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/05/417265/ KZ ZA 23-50
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van kinderen door ouder met eenhoofdig gezag en de gevolgen voor de omgangsregeling

In deze zaak heeft de vader, die alleen gezag heeft over de kinderen, zonder overleg met de moeder, de kinderen verhuisd naar een locatie 122 kilometer van de moeder. De moeder heeft in kort geding gevorderd dat de vader met de kinderen terug zou verhuizen, omdat zij van mening is dat deze verhuizing niet in het belang van de kinderen is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vader de beslissing om te verhuizen in beginsel kon nemen zonder toestemming van de moeder, omdat hij het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft. De rechter heeft echter ook overwogen dat de verhuizing de omgang tussen de kinderen en de moeder in gevaar kan brengen. De moeder heeft gesteld dat de verhuizing schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen en dat de omgangsregeling niet kan worden voortgezet zoals voorheen. De vader heeft verweer gevoerd en aangegeven dat hij de verhuizing snel moest doorvoeren vanwege omstandigheden met zijn oude woning. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van de kinderen niet ernstig in het gedrang komen door de verhuizing en heeft de vordering van de moeder om de vader te bevelen terug te verhuizen afgewezen. De rechter heeft wel benadrukt dat de vader zijn verplichtingen moet nakomen om de omgang tussen de kinderen en de moeder te bevorderen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer / rolnummer: C/05/417265/ KZ ZA 23-50
Vonnis kort geding van 4 april 2023
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
eiser,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
advocaat mr. H.J. Scholten te Zutphen,
tegen
[naam vader](hierna: de vader),
gedaagde,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
advocaat mr. R.R. Wijnakker te Arnhem .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 maart 2023;
- de brief met producties 1 tot en met 9 van de vader van 3 april 2023;
- de mondelinge behandeling van 4 april 2023.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 4 april 2023. Daarbij waren aanwezig de beide partijen, bijstaan door hun advocaat. Ook waren aanwezig een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming Gelderland, locatie Doetinchem.
1.3.
Ten slotte is in verband met de spoedeisendheid van de zaak terstond na afloop van de mondelinge behandeling op 4 april 2023 vonnis gewezen. De feiten, de vorderingen en de motivering waarop de beslissing steunt, worden hieronder vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van partijen zijn geboren de kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 juli 2021 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de vader. Het Gerechtshof te Arnhem heeft in de beschikking van 16 juni 2022 deze beslissing van de rechtbank bekrachtigd.
2.3.
De kinderrechter heeft bij mondelinge uitspraak van 12 april 2022 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 21 april 2023. Deze uitspraak is in de beschikking van 21 april 2022 schriftelijk vastgelegd.
2.4.
Bij beschikking van 21 maart 2023 van deze rechtbank is als omgangsregeling bepaald dat [kind 1] en [kind 2] minimaal één (woensdag)middag in de week uit school/opvang tot 18:00 uur omgang hebben met de moeder, waarbij de moeder de kinderen ophaalt van school/opvang en de vader de kinderen ophaalt bij de moeder.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. de vader te verbieden met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] , althans de provincie [naam provincie] , althans buiten de gemeente [naam gemeente] , dan wel hem te bevelen terug te verhuizen naar de gemeente [naam gemeente] , op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat de vader in gebreke is in de nakoming van het in dezen te wijzen vonnis;
II. de vader te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De moeder heeft gesteld dat de vader - zonder overleg met haar dan de wel GI - met de kinderen zeer recent is verhuisd naar [plaats 1] en dat is 122 km (1½ uur rijden) van haar woonplaats ( [woonplaats] ). Zij vindt het kwalijk dat de vader deze beslissing heeft genomen zonder haar hierin te kennen, vooral omdat de omgangsregeling goed liep, onlangs is uitgebreid en de onderlinge communicatie en verstandhouding de afgelopen periode waren verbeterd. De moeder vindt deze verhuizing niet in het belang van de kinderen, omdat zij plotseling zijn weggetrokken uit hun vertrouwde omgeving, van hun school en uit de buurt van hun moeder. De moeder is sinds kort op de hoogte van het nieuwe adres van de vader, maar zij weet tot op heden niet naar welke opvang [kind 2] gaat. Ook heeft zij bezwaren tegen de nieuwe school van [kind 1] . De vader zegt dat hij de huidige omgangsregeling kan waarborgen, maar dit is niet realistisch. De kinderen verblijven namelijk sinds enkele maanden iedere woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de moeder en deze omgangsregeling kan niet worden voortgezet als de kinderen in [plaats 1] wonen. De voorstellen van de vader om de omgangsregeling op andere dagen te laten plaatsvinden zijn voor haar niet haalbaar. De moeder volgt in ieder geval iedere vrijdag en - indien nodig op de dinsdag - een intensief EMDR-traject. Van deze therapie moet zij een aantal dagen bijkomen. Gelet hierop is bewust ervoor gekozen om de omgangsregeling op de woensdag en op de donderdag te laten plaatsvinden. Het voorstel van de vader om de kinderen op woensdagmiddag bij haar te laten verblijven, waarbij de vader de kinderen brengt en ophaalt is niet in het belang van de kinderen. Dit omdat de kinderen dan minder contact hebben met de moeder dan voorheen en de kinderen die dag drie uur reistijd hebben. De moeder vindt het in het belang van de kinderen dat de huidige omgangsregeling kan worden voorgezet. Zij betwist dat de vader niet meer terug kan naar zijn voormalige woning en dat hij op korte termijn geen andere woning in de omgeving van de gemeente [naam gemeente] kan vinden. Verder heeft de moeder opgemerkt dat de vader heeft gezegd dat hij wil gaan verhuizen, omdat zijn partner niet kan aarden in de [naam regio] . Dit is echter geen reden om de kinderen uit hun vertrouwde omgeving te halen. De moeder realiseert zich dat zij niet is belast met het gezag over de kinderen, maar het uitgangspunt is dat een kind en een ouder recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht wordt gewaarborgd in de wet en de vader moet er alles aan doen de banden tussen de moeder en de kinderen te waarborgen en te bevorderen.
3.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft gevraagd om de vorderingen van de moeder af te wijzen.
3.4.
De vader heeft gesteld dat hij inderdaad - zonder overleg met de moeder - het afgelopen weekend (van 2 en 3 april 2023) plotseling is verhuisd naar [plaats 1] . Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij alleen is belast met het gezag over de kinderen en over deze verhuizing niet hoefde te overleggen met de moeder. Overleg met de moeder is bovendien bijzonder lastig, waarbij de vader verwijst naar het verleden waarbij aan hem ook (onder andere om die reden) het eenhoofdig gezag is toegekend. Hij ziet echter wel in dat hij deze situatie niet goed heeft aangepakt en hij heeft daarom spijt van zijn handelswijze. De vader begrijpt namelijk dat de moeder is geschrokken van deze beslissing en dat hij deze verhuizing met de moeder had moeten bespreken. De vader heeft opgemerkt dat hij al enige tijd op zoek was naar een andere woning. De GI was daarvan op de hoogte. In februari 2023 kreeg hij van de verhuurder van zijn voormalige woning te horen dat hij per juni 2023 zijn woning moest verlaten. Dit omdat de verhuurder de woning wilde gaan slopen, zodat hij daar een nieuwe woning kon gaan bouwen om daar vervolgens in te gaan wonen. De vader moest daarom sowieso op korte termijn een andere woning zoeken. Deze verhuizing is snel gegaan, omdat hij een woning kreeg aangeboden in [plaats 1] en gelet op de krapte van de woningmarkt moest hij deze woning aannemen. Wat ook mee heeft gewogen in zijn beslissing om te verhuizen naar [plaats 1] is dat hij dan dichterbij zijn werk/vrienden woont, dat zijn geloofsgemeente daar is gevestigd en dat zijn partner (die van hem in verwachting is en binnenkort zal bevallen) niet in de [naam regio] kon aarden. De vader heeft de moeder verschillende alternatieven aangeboden om de huidige frequentie en omvang van de omgangsregeling tussen haar en de kinderen voort te zetten, maar de moeder is hiermee niet akkoord. Zo heeft de vader bijvoorbeeld aangeboden dat de kinderen op andere dagen (vrijdag en/of zaterdag) bij de moeder kunnen verblijven en dat hij bereid is de kinderen te brengen en op te halen dan wel de reiskosten van de moeder te vergoeden. Ook heeft de vader opgemerkt dat het juist is dat de omgangsregeling de afgelopen periode goed is verlopen, maar de vader betwist ten stelligste dat de onderlinge verstandhouding en communicatie is verbeterd. Hij is het ook zeker niet eens met de verslaglegging door Entrea Lindenhout, waar overigens maar één gesprek heeft plaatsgevonden. Dit blijkt uit de door de vader overgelegde e-mails. Verder heeft de vader opgemerkt dat [kind 1] gisteren is begonnen op haar nieuwe school en dat deze schooldag goed is verlopen. De vader heeft ten slotte aangevoerd dat de verhuizing niet meer terug te draaien is, omdat de verhuurder inmiddels is begonnen met de sloop van de oude woning. Hij heeft geen alternatieve woonruimte in de regio [naam gemeente] .

4.Het standpunt van de gezinsvoogd

4.1.
De gezinsvoogd heeft naar voren gebracht dat de ouders het afgelopen jaar hard hebben gewerkt, dat zij grote stappen hebben gezet en dat de huidige omgangsregeling goed verliep. De kinderen vonden het fijn om hun moeder weer te zien en ook op de school ging het goed met [kind 1] . Op 14 maart 2023 is er tijdens de beschermingstafel gesproken over de beëindiging van de ondertoezichtstelling en dit is uiteindelijk ook besloten. Op 22 maart 2023 stuurt de vader een e-mail waarin staat dat de vader met de kinderen wil verhuizen. Jeugdbescherming was op de hoogte van het feit dat de vader wilde verhuizen, maar niet op de hoogte dat hij wilde verhuizen naar de omgeving van [plaats 1] . De wijze waarop de vader deze verhuizing heeft aangepakt is niet in het belang van de kinderen. Het is namelijk zorgwekkend dat de omgangsregeling weer op het spel staat. Een wijziging van de omgangsregeling kan impact hebben op de ontwikkeling van de kinderen en de huidige omgangsregeling moet daarom worden voortgezet. Het feit dat de vader is verhuisd naar [plaats 1] , maakt niet dat jeugdbescherming een verzoek bij de rechtbank zal indienen om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen.

5.Het advies van de Raad

5.1.
De zittingsvertegenwoordigster heeft opgemerkt dat zij ernaar neigt om te adviseren dat de vader met de kinderen terug moet verhuizen. De wijze waarop de vader heeft gehandeld kan gewoon niet. De kinderen zijn abrupt verhuisd en de moeder weet niet waar de kinderen wonen. De vader heeft het recht om een nieuw leven op te bouwen, maar de vader heeft deze verhuizing met de kinderen niet goed aangepakt. De gezinsvoogd en de ouders moeten met elkaar in gesprek gaan over hoe de omgangsregeling zo snel mogelijk opgestart kan worden en van de vader mag meer inzet verwacht worden. Het is lastig om een advies uit te brengen, omdat er gekozen moet worden tussen twee kwaden.

6.De beoordeling

Spoedeisend belang
6.1.
De moeder heeft een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering in kort geding.
Zij stelt namelijk in de dagvaarding dat de vader voornemens is om op korte termijn met de
kinderen te verhuizen of al met de kinderen is verhuisd.
Verhuisverbod
6.2.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader inmiddels met de kinderen is verhuisd naar [plaats 1] . Het door de moeder gevorderde verbod om met de kinderen te verhuizen zal daarom worden afgewezen.
Bevel om terug te verhuizen
6.3.
De voorzieningenrechter zal eerst vaststellen wat het juridisch kader is waaraan
de vordering van de moeder moet worden getoetst. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan nemen.
6.4.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513)
volgt dat in geval van gezamenlijk gezag de rechter op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel eerstgenoemde ouder te gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden. Ook bij eenhoofdig gezag bestaat volgens deze uitspraak een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Op grond van artikel 1:247 lid 3 BW in verbinding met artikel 8 EVRM is de rechter in dat geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen of een bevel aan die ouder om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
6.5.
Uit deze uitspraak van de Hoge Raad volgt volgens de voorzieningenrechter niet dat een
ouder die met het eenhoofdig gezag is belast (vervangende) toestemming nodig heeft om met het
kind te mogen verhuizen. De mogelijkheid die de Hoge Raad de rechter biedt om de met het
gezag belaste ouder te verbieden te verhuizen met het kind, dan wel te bevelen terug te
verhuizen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een instrument om te bewerkstelligen
dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders. Andere instrumenten daartoe zijn
onder meer het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of het belasten van de andere ouder met het
eenhoofdig gezag.
6.6.
Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vader de beslissing om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen in beginsel kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de moeder nodig was, omdat hij op dat moment met het eenhoofdig gezag over de kinderen was belast. De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de voorzieningenrechter dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of de vader voldoet aan zijn uit artikel 1:247 lid 3 BW in verbinding met artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting om omgang tussen de moeder en de kinderen te bevorderen en zo nee, of het bevel om met de kinderen terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
6.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van de moeder om de vader te
bevelen terug te verhuizen naar de gemeente [naam gemeente] moet worden afgewezen. De gevolgen van de verhuizing van de kinderen naar [plaats 1] voor de omgang met moeder zijn niet zodanig dat de belangen van de kinderen ernstig in het gedrang komen of dat de ontwikkeling van de banden tussen de kinderen en de moeder ernstig wordt geschaad.
6.8.
Het staat vast dat als gevolg van de verhuizing de ouders geen uitvoering meer kunnen geven aan de huidige - in onderling overleg overeengekomen - omgangsregeling van de woensdagmiddag op de donderdagochtend. De reden hiervoor is dat door de verhuizing de reisafstand tussen de woonplaatsen van de ouders is vergroot (1½ uur rijden enkele reis), waardoor het voor de kinderen onmogelijk is om bij de moeder van woensdag na school tot en met donderdagochtend te verblijven. De kinderen moeten namelijk donderdagochtend weer naar school of naar de opvang. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader alternatieven aangeboden om de frequentie en omvang van de huidige omgangsregeling doorgang te laten vinden (bijvoorbeeld van de vrijdag op de zaterdag), maar de moeder ziet hiertoe op dit moment geen mogelijkheden, omdat zij een intensief EMDR-traject volgt en het voor haar niet mogelijk is om deze therapie op andere dagen te volgen. De vader heeft daarom in ieder geval aangeboden dat de kinderen iedere woensdag van 13.30 uur tot 18.00 uur bij de moeder kunnen verblijven en dat hij zal zorgdragen voor het vervoer heen en terug. [kind 1] is op de huidige school op de woensdag eerder uit (12:00) dan op de vorige school (14:00), zodat in zoverre voor de moeder de omgang op hetzelfde tijdstip kan starten. In deze optie kan de moeder zich niet vinden, omdat de duur van de omgangsregeling dan wordt beperkt. Op zichzelf bezien is dat juist, maar deze beperking van de omgangsregeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig dat de kinderen in hun belangen of in hun ontwikkeling ernstig worden geschaad. De kinderen blijven, weliswaar wat minder dan voorheen, hun moeder in ieder geval wekelijks zien. Daar komt bij dat deze omgangsregeling ook overeenkomt met de minimale omgangsregeling zoals die onlangs nog vastgesteld is bij beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2023. Bovendien is zeker niet uitgesloten dat op termijn de omgang zal kunnen gaan plaatsvinden van de vrijdag op de zaterdag, als de behandeling van de moeder verplaatst kan worden of klaar is.
6.9.
Bij het oordeel dat de vader niet behoeft terug te verhuizen weegt voor de voorzieningenrechter verder mee dat de vorige woning van de vader inmiddels wordt gesloopt, dat de vader geen alternatieve woonruimte in de regio van [naam gemeente] heeft en dat [kind 1] inmiddels al is gestart op haar nieuwe school. Een gedwongen terug verhuizing in die situatie, waarbij dan mogelijk opnieuw een nieuwe school zal moeten worden gezocht voor [kind 1] , acht de voorzieningenrechter niet in het belang van de kinderen.
6.10.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat zij het in het belang van de kinderen acht dat de minimale omgangsregeling zo snel mogelijk wordt uitgebreid naar de frequentie van de huidige omgangsregeling. Hiervoor is het noodzakelijk dat de ouders met elkaar in gesprek gaan, zo nodig met de hulp van hun advocaten en/of de nu nog betrokken gezinsvoogd. Voor het geval dat niet mocht lukken, vraagt de voorzieningenrechter zich af of de gezinsvoogd in dat kader niet betrokken dient te blijven om de situatie van de kinderen te volgen en om een vinger aan de pols te houden. Vooral omdat de verhuizing van de vader de verhoudingen tussen de ouders weer op scherp heeft gezet en deze situatie niet in het belang is van de kinderen.
6.11.
De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat de wijze waarop de vader heeft gehandeld op zijn zachtst omschreven zeker niet de schoonheidsprijs verdient. Hij heeft alle betrokkenen voor het blok gezet. De vader heeft door zijn handelen de omgangsregeling gestagneerd en het vertrouwen van de moeder geschaad. Deze situatie acht de voorzieningenrechter zorgelijk en evenmin in het belang van de kinderen. Het is dan ook aan de vader om het onderlinge vertrouwen weer te herstellen door bijvoorbeeld zoveel mogelijk alternatieven te blijven bieden aan de moeder, waardoor zij de kinderen weer net zo vaak kan zien als voorheen. Zo kan de vader (bijvoorbeeld) het halen en brengen van de kinderen steeds voor zijn rekening nemen en kan de vader verdere compensatie aanbieden gedurende de schoolvakanties.
Dwangsom en proceskosten
6.12.
Het verzoek van de moeder om een dwangsom aan de vader op te leggen en de vader te veroordelen in de proceskosten zal de voorzieningenrechter afwijzen, omdat de vorderingen van de moeder worden afgewezen.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
7.1.
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.H. Bovy en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023. De feiten, de vorderingen en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn vastgelegd op 13 april 2023.