ECLI:NL:RBGEL:2023:2202

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5751
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een pluimveestal en de belangen van omwonenden

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 18 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een pluimveestal door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede beoordeeld. De omgevingsvergunning werd op 21 juni 2021 verleend en het college heeft het bezwaar van eiseres op 29 november 2021 in stand gelaten. Eiseres, die op ongeveer 400 meter afstand van de bouwlocatie woont, vreest voor overlast in de vorm van geur, stof en ongedierte, en voor gezondheidsrisico's door de nabijheid van de nieuwe schuur.

De rechtbank heeft op 9 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres, de gemachtigde van het college, en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de milieuvergunning, die volgens haar ingetrokken zou zijn, daadwerkelijk niet meer geldig is. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiseres voldoende zijn betrokken in de besluitvorming en dat de besluitvorming van het college niet onjuist of onzorgvuldig is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning blijft staan en eiseres haar griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5715

uitspraak van de meervoudige kamer van in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, het college

(gemachtigde: G.H. Landeweerd).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [C] B.V. uit [plaats D] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. P.P.A. Bodden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan de vergunninghouder.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning op 21 juni 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 29 november 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep van andere omwonenden en Stichting Milieuwerkgroep Ede (22/233), op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het bouwen van een pluimveestal [1] , afwijken van het bestemmingsplan [2] en een beperkte milieutoets [3] voor [het adres E] in [plaats B] . Eiseres woont aan [het adres F] , op ongeveer 400 meter afstand.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Belangen eiseres
4.1.
Eiseres vindt dat de gemeente door het verlenen van de omgevingsvergunning niet opkomt voor haar belangen en dat de gemeente meer geïnteresseerd is in de belangen van een zakenman uit een andere gemeente. De nieuw te bouwen schuur komt op zodanige korte afstand van haar woonhuis dat zij vreest voor overlast in de vorm van geur, stof en ongedierte en voor gezondheidsrisico’s.
4.2.
Het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van het college. Zo’n omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” en het college moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt niet zelf of het verlenen van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [4]
4.3.
De rechtbank heeft er begrip voor dat eiseres zich zorgen maakt over haar woon- en leefklimaat, maar de rechtbank is van oordeel dat het college de belangen van eiseres voldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Bij de verlening van de omgevingsvergunning en het beslissen op het bezwaar van eiseres heeft het college namelijk onderbouwd dat de ruimtelijke gevolgen voor de omliggende woningen, waaronder die van eiseres, aanvaardbaar zijn. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze motivering van het college niet juist zou zijn. Dat het college aan de belangen van eiseres niet de doorslag heeft gegeven, maakt de besluitvorming op zichzelf nog niet onjuist of onzorgvuldig. Deze beroepsgrond van eiseres volgt de rechtbank daarom niet.
Nieuwvestiging
5.1.
Eiseres stelt dat het niet zo kan zijn dat de gemeente nu een vergunning verleent voor een nieuwe intensieve veehouderij, terwijl er voorheen een slapende veehouderij zat waar al jaren geen vee meer is gehouden. Juist in deze tijden van stikstof-, fijnstof- en ammoniakproblematiek en met veel omwonenden in de nabijheid van de Veluwse bossen. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat deze beroepsgrond zo is bedoeld dat hier onterecht is uitgegaan van bestaande rechten in de vorm van een milieuvergunning uit 2005, terwijl die milieuvergunning later moet zijn ingetrokken. Dit volgt uit het koopcontract, waarin de koper, vergunninghouder, heeft verklaard dat het aan hem bekend is dat er geen vergunningen meer gelden. Ook de oud-bewoner en de rechtsvoorganger van vergunninghouder, heeft gezegd dat de gemeente de milieuvergunning inmiddels, vermoedelijk in 2013, heeft ingetrokken.
5.2.
De rechtbank kan er niet van uit gaan dat de milieuvergunning uit 2005 is ingetrokken, omdat deze stelling van eiseres niet met stukken is onderbouwd. Het college heeft in het m.e.r-beoordelingsbesluit onderzocht of de bestaande vergunning (gedeeltelijk) vervallen is, waarbij is gebleken dat dit niet het geval is. Het college heeft ter zitting verklaard dat hij niet bekend is met een besluit tot intrekking van deze vergunning. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat haar beroep er niet toe leidt dat de omgevingsvergunning wordt vernietigd. Eiseres krijgt daarom haar griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.In de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo.
4.Dit is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in deze zaken, zie bijvoorbeeld AbRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.