Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het vonnis in incident (en in de hoofdzaak) van 13 april 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 november 2022.
2.De feiten
Vervolgens hebben er diverse besprekingen tussen partijen plaatsgevonden en is er ook mail-contact geweest.
“-Integratie op locatie [plaats 1]
- Half jaar betrokken bij de overdracht”
- En als wensen van [eisende partij] onder meer:
- Sluit aan bij wensen [gedaagde partij] ”
[eisende partij] vermeldt daarin onder meer:
“• De huurovereenkomst in [plaats 2] wordt beëindigd• [gedaagde partij]( [gedaagde partij] c.s., rechtbank)
blijft huren tijdens fase van overdracht(…)
rekent een fee aan ons in periode van overdracht op basis van 60% van declarabel tarief (nb het gaat dan wel om productieve uren)(…)• Overdracht middels de weg der geleidelijkheid, [naam 3] en [naam 4] zullen in inwerkperiode op beide kantoren aanwezig zijn. Zo zullen zij in [plaats 1] zijn om ingewerkt te worden. Er zullen ook besprekingen met cliënten en overleg in [plaats 2] plaatsvinden (…)
Met betrekking tot de huur van het kantoorpand in [plaats 2] deelt [naam 1] het volgende aan [eisende partij] mede:
“In het eindvoorstel gaan wij er van uit dat de regeling met betrekking tot de huur blijft zoals die is besproken. Namelijk dat wij de huur betalen zolang we de ruimte gebruiken (…) Je uitleg dat je de nodige ruimte krijgt om de overgang goed te laten verlopen past binnen onze manier waarop we willen samenwerken. Dat neemt niet weg dat onder het motto “wie betaalt bepaald” wij natuurlijk altijd primair verantwoordelijk blijven.”
“Voor ons (en voor jou) is belangrijk dat de klanten zich na de overgangsperiode klant bij [gedaagde partij] voelen.
“Jouw laatste mail verduidelijkt het één en ander met betrekking tot de samenwerking.Moeten wij verder praktische invulling aan geven doch met wat jij aan hoofdlijnen aan het papier hebt toevertrouwd kan ik mee leven”
“Vooraf de opmerking dat ik alle vertrouwen heb in de samenwerking met [naam 1] en [naam 2] . Ik kijk met genoegen uit naar de periode 1 mei 2019-31 december 2020 om met hen samen te werken ten einde mijn praktijk in goede handen over te dragen.(…)De besprekingen en onderhandelingen hebben in een bepaalde sfeer plaatsgevonden; op basis van vertrouwen en wederzijds respect(…)
“Zoals we vorige week al aangaven willen wij de kantoren uiterlijk in september a.s. samenvoegen.(…)Dit betekent dat wij vanaf 1 oktober a.s. geen gebruik meer zullen maken van het pand in [plaats 2] .”
3.De vordering in conventie
1. voor recht zal verklaren dat [gedaagde partij] aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade,
€ 45.000,-- exclusief btw bij wijze van inkomstenderving en een bedrag van € 31.351,83 ter zake van schadevergoeding, dan wel door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid, dan wel vanaf 15 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
Dat de omzet thans mogelijk op een substantieel lager bedrag is uitgekomen valt volledig in de risicosfeer van [gedaagde partij] heeft volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan de afspraken in de overeenkomst die zien op samenwerking, het gezamenlijk vaststellen van omzetten en gezamenlijke communicatie met cliënten alsmede alle andere afspraken neergelegd in artikel 10 van de overeenkomst. Dat de omzet over 2020 is tegengevallen is te wijten aan het feit dat [eisende partij] door [gedaagde partij] na 1 oktober 2019 op een zijspoor is gezet, zodat hij geen enkele regie meer had over ‘zijn’ klanten en de wijze waarop zij verder werden bediend. Uitgaande van een omzet van € 250.000,-- bedraagt de koopsom volgens artikel 4 lid 1 sub b ii van de overeenkomst € 275.000,-- (welk bedrag ook als uitgangspunt is genomen bij het door [gedaagde partij] in mei 2019 aan haar betaalde bedrag van € 205.000,--). Daarnaast heeft zij op grond van artikel 4 lid 1 sub a aanspraak op een bedrag van € 12.500,--.
In totaal is dit € 287.500,--. Na aftrek van het reeds door [gedaagde partij] betaalde bedrag van € 205.000,-- resteert een door [gedaagde partij] aan haar te vergoeden bedrag van € 82.500,--.
Tegen de afspraken in heeft [gedaagde partij] aangestuurd op een koude, snelle overgang van de praktijk en heeft zij [eisende partij] na oktober 2019 niet in de gelegenheid gesteld om werkzaamheden voor de overgedragen klanten te verrichten.
[gedaagde partij] is toerekenbaar tekort geschoten en dient als schadevergoeding een bedrag van € 45.000,-- aan [eisende partij] te betalen.
€ 31.351,83.
4.Het verweer in conventie
5.De vordering in reconventie
1. voor recht zal verklaren dat er sprake is van een tekortkoming door [eisende partij] in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 2, 10.2 en 16.3 van de overeenkomst,
3. [eisende partij] op basis van deze tekortkomingen, inbreuken en artikel 19 van de overeenkomst zal veroordelen tot vergoeding van de door hen geleden schade, nader op te maken bij staat,
a. [eisende partij] heeft haar voor het sluiten van de overeenkomst niet vermeld dat er meerdere malen klachten tegen [eisende partij] gegrond waren verklaard en dat hij daarvoor in 2010 en 2014 is berispt. Tevens heeft [eisende partij] verzwegen dat hij medio december 2018 is geschorst wegens een ondeugdelijke waardering voor de klant [naam 5] . [eisende partij] schond hiermee zijn informatieplicht (artikel 2 van de overeenkomst). Als zij dit had geweten zou zij geen overeenkomst met [eisende partij] hebben gesloten, althans had dit invloed gehad op de prijs.
6.Het verweer in reconventie
7.De vordering in het incident
• facturen per klant over 2018 en de eerste 4 maanden van 2019;
- [naam 7] (opgevoerd met een omzet van € 1.250,--) bestond al niet meer sinds november 2018;
- [naam 8] (waarbij een omzet van € 600,-- zou kunnen worden gegenereerd) was al een lege BV ten tijde van de overname en deze B.V. werd later in 2019 opgeheven;
- Ten aanzien van [naam 9] stond op de lijst van [eisende partij] een omzet van € 24.500,--. [naam 9] heeft de betreffende facturen niet betaald;
- [eisende partij] declareerde volgens klant [naam 10] excessief. [naam 10] is wegens onvrede hierover geen klant meer. Op de lijst van [eisende partij] staat deze klant nog wel voor een omzet van
- Ook volgens [naam 11] en [naam 12] declareerde [eisende partij] excessief;
- Tot slot was ook [naam 13] ontevreden. [naam 13] heeft nooit betaald;
- [naam 11] en [naam 12] en [naam 13] stonden gezamenlijk voor een omzet van € 20.000,-- op de lijst van [eisende partij] .
in totaal € 50.850,-- niet redden. De door [eisende partij] overgelegd lijst is misleidend.
8.Het verweer in het incident
9.9. De beoordeling in de hoofdzaak
De gevorderde verklaring voor recht heeft -nu [eisende partij] haar schade heeft gespecificeerd- geen zelfstandige betekenis.
naar verwachtingin 2021 zal kunnen worden gerealiseerd. Meer dan een prognose is het dus niet. Daarbij is (naast een vast eenmalig bedrag van € 12.500,--) overeengekomen dat de koopsom minimaal € 192.500,-- zal bedragen.
€ 275.000,--.
Dit mocht [eisende partij] op grond van de overeenkomst niet verwachten. De definitieve koopprijs is uitdrukkelijk afhankelijk van toekomstige -onzekere- gebeurtenissen. In artikel 4 lid 2 van de overeenkomst is uitdrukkelijk rekening gehouden met het gegeven dat een deel van de overgedragen klanten kan afvallen.
€ 275.000,--.
“Een ‘entire agreement clause’ kan een relevante omstandigheid zijn bij de uitleg van een overeenkomst waarvan deze clausule deel uitmaakt. Welke betekenis aan een dergelijke clausule toekomt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de bewoordingen van de clausule, de aard, de inhoud, de strekking en de mate van gedetailleerdheid van de overeenkomst waarvan de clausule deel uitmaakt, en de wijze waarop de clausule tijdens de onderhandelingen ter sprake is gekomen en onderdeel van de overeenkomst is geworden. De clausule heeft naar Nederlands recht niet zonder meer een bijzondere betekenis en staat niet zonder meer eraan in de weg dat voor de uitleg van de in de overeenkomst vervatte bepalingen betekenis wordt toegekend aan verklaringen die zijn afgelegd dan wel gedragingen die zijn verricht in het stadium voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst.”
Onder deze omstandigheden komt er grote betekenis toe aan de ‘entire agreement clause’.
€ 150,--, maar niet dat dat ook zo toen of later met laatstgenoemde is afgesproken. Uit de door [eisende partij] als productie 49 overgelegde “Aantekeningen gesprek 8 januari 2019” d.d. 12 januari 2019, dat door [eisende partij] is opgesteld, blijkt niet méér dan dat [eisende partij] de wens te kennen heeft gegeven in 2019 en 2020 nog een groot aantal uren in de “samenstelpraktijk” werkzaam te zijn tegen een nader overeen te komen tarief. [gedaagde partij] heeft overigens ter zitting verklaard dat zij dit stuk niet kent en dat zij de echtheid daarvan, meer in het bijzonder de datum waarop het stuk is opgesteld, betwist.
“ [eisende partij]( [eisende partij] , rechtbank)
geeft aan dat de 1000 uur, incl. adviesuren voorgenoemd zijn”,maar daarin valt niet lezen dat [gedaagde partij] garandeerde dat [eisende partij] na de overdracht nog minimaal 900 declarabele uren zou kunnen maken (tegen een uurloon van € 150,--) voor de overgedragen klanten. Uit het verslag blijkt ook dat er klanten van [eisende partij] buiten de overname van zijn praktijk zouden blijven en dat in bedoelde 1000 uren de adviesuren voor niet overgedragen klanten waren begrepen.
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
Dit betekent dat de vordering, voor zover deze is gebaseerd op schending van artikel 2 van de overeenkomst, niet voor toewijzing vatbaar is.
beidepartijen de verplichting om zich in te spannen om -zo begrijpt de rechtbank- klanten van [eisende partij] te bewegen om hun relatie voort te zetten met
9.33. Als het al mogelijk zou zijn om klanten te bewegen om over te stappen naar [gedaagde partij] , dan heeft [gedaagde partij] toch meer mogelijkheden dan [eisende partij] , die immers zijn praktijk overdoet. Onduidelijk is wat voor stappen [gedaagde partij] (anders dan het sturen van een mail aan de nieuwe klanten en het in oktober 2019 organiseren van een receptie voor de nieuwe klanten) heeft ondernomen om de klanten van [eisende partij] te bewegen om hun relatie met haar voor te zetten. Als [eisende partij] in de persoon van [eisende partij] in deze al zou zijn tekortgeschoten, wat niet vaststaat, heeft [gedaagde partij] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daardoor schade heeft geleden. Dit staat aan verwijzing naar de schadestaatprocedure in de weg.
Dit geldt ook voor de aansprakelijkheidstelling van [naam 6] . Dat [naam 6] klanten van [eisende partij] heeft geadviseerd bij het kantoor te stoppen, kan niet worden geschaard onder het bereik van (de geest van) artikel 16 lid 3 van de overeenkomst. Het betreft hier immers geen actieve handeling van [eisende partij] , maar is slechts het mogelijk gevolg van het dispuut tussen [naam 6] en [eisende partij] .
9.41. De vordering, voor zover deze is gebaseerd op schending van artikel 13 e van de overeenkomst, is evenmin voor toewijzing vatbaar.
Bestudering van bijlage 1 bij de koopovereenkomst (door [eisende partij] overgelegd bij haar conclusie van antwoord in het incident) laat overigens zien dat [eisende partij] daarin ook klanten vermeldt waarvan in 2019 geen omzet meer te verwachten is dan wel dat het in 2019 gaat om een eenmalige dienstverlening.
Uit hetgeen hierna in het incident zal worden overwogen, volgt overigens dat niet is komen vast te staan dat [eisende partij] [gedaagde partij] in de daar besproken gevallen welbewust onjuist heeft voorgelicht over (de omzet van) het over te nemen klantenbestand. Het enige dat [eisende partij] hier hooguit kan worden verweten is dat zij de omzet van zijn klant [naam 5]
€ 1.196,00 ter zake van salaris advocaat (2 punten x € 598,00).
10.De beoordeling in het incident
€ 205.000,-- te veel heeft betaald. Immers, indien het hiervoor door [gedaagde partij] gemiste bedrag aan omzet wordt meegenomen, zou dat tot de minimum koopprijs van
€ 192.500,-- hebben geleid (vermeerderd met het vaste bedrag van € 12.500,--).
Dit wordt niet anders doordat [gedaagde partij] in 2020 naar zij stelt, maar niet met cijfers onderbouwt, een aanzienlijk lagere omzet heeft behaald. Als dit al het geval zou zijn, dan kan zij dat niet aan [eisende partij] tegenwerpen.
€ 598,00 ter zake van salaris advocaat (1 punt x € 598,00).