ECLI:NL:RBGEL:2023:1564

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
05-093804-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft de veroordeelde een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd voor het medeplegen van drugshandel gedurende een periode van ruim 15 maanden. Daarnaast is er een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedaan, waarbij het voordeel door de officier van justitie is geschat op € 853.042,14. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie de vordering aangepast en het geschatte voordeel verlaagd naar € 490.145,76, na argumenten van de verdediging over de representativiteit van de referentieweek. De verdediging heeft betoogd dat de berekening van het voordeel niet correct was en dat de referentieweek niet representatief was voor de gehele ontnemingsperiode. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de ontnemingsperiode van 104 weken en dat de extrapolatie van de resultaten naar de gehele periode gerechtvaardigd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 466.806,08, waarvan de helft, € 233.403,04, aan de veroordeelde is opgelegd. De rechtbank heeft ook verzoeken van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer: 05/093804-22 (ontneming)
Datum uitspraak : 21 maart 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [P.I.] .
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 853.042,14.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. M.J.R. Roethoef, advocaat in Arnhem.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat, in tegenstelling tot waar het rapport berekening ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) van uitgaat, de totale winst ten aanzien van de gehele ontnemingsperiode met [medeverdachte 1] is gedeeld. De officier van justitie vordert daarom dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 490.145,76.
Ter terechtzitting is de officier van justitie er door de rechtbank op gewezen dat in het rapport een verkeerde berekening is toegepast ten aanzien van de winstmarges van de cocaïne en heroïne. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel de juiste winstmarges gehanteerd moeten worden.
De verdediging heeft aangevoerd dat voor de berekening van het voordeel gebruik is gemaakt van extrapolatie en dat daarbij niet is voldaan aan de uit de jurisprudentie voortvloeiende voorwaarden. De verdediging heeft in dat verband gesteld dat de referentieweek niet representatief is voor de gehele ontnemingsperiode. Ten eerste omdat die referentieweek slechts 0,96% uitmaakt van de totale ontnemingsperiode van 104 weken. Daarnaast omdat de referentieweek niet representatief is voor de tapperiode. Tot slot geldt dat de analyse van de tapgesprekken laat zien dat er ook gesprekken over andere (niet aan het dealen van harddrugs gerelateerde) onderwerpen gaan. Indien de rechtbank de resultaten van de referentieperiode wel aannemelijk acht, wordt verzocht de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden en een statisticus te horen.
Daarnaast is aangevoerd dat de onderzoeksresultaten onvoldoende aanknopingspunten bieden om een onderbouwde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te maken. Primair heeft de verdediging zich daarom op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden. Ook is daartoe aangevoerd dat geen sprake is van voordeel. Indien de rechtbank niet overgaat tot het afwijzen van de vordering, wordt verzocht de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te horen.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 21 maart 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij hij veroordeeld is onder andere ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een geldbedrag worden ontnomen van een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Ontnemingsperiode
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld van welke ontnemingsperiode moet worden uitgegaan. Het rapport gaat uit van een ontnemingsperiode van 2 jaren (104 weken).
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontnemingsperiode het volgende. Bewezen is dat veroordeelden [veroordeelde] en [medeverdachte 1] gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 12 april 2022 respectievelijk 3 mei 2022 tezamen en in vereniging cocaïne en heroïne hebben gedeald. Dit betreft een periode van 15 à 16 maanden. Uit het dossier volgen echter voldoende aanwijzingen dat veroordeelden gedurende een langere tijd hebben gedeald dan de periode die is tenlastegelegd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat veroordeelde [veroordeelde] al drie jaar harddrugs verkoopt. [2] Getuige [getuige 2] heeft aangegeven dat hij sinds 7-8 maanden coke koopt bij [veroordeelde] , die hij op een foto herkent. [3] Ook voeren [veroordeelde] en [medeverdachte 1] op 1 februari 2022 een discussie over het matsen van afnemers met aanbiedingen. [medeverdachte 1] stuurt tijdens deze discussie naar [veroordeelde] : "We hebben al 3 jaar deze discussie, we hebben vaker dezee discussie gehad, keer op keer". [veroordeelde] zegt dan: "Ja bro ik heb vaker gezegd kom ronde maken, dan zie je het". [4]
De rechtbank stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat veroordeelde zich, samen met veroordeelde [medeverdachte 1] , op 1 februari 2022 al geruime tijd bezig houdt met de handel in harddrugs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde gedurende tenminste een periode van 104 weken wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal dan ook het wederrechtelijk verkregen voordeel over een periode van 104 weken berekenen.
Extrapolatie
Vanwege het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel dient bij de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft verworven. Om het verkregen voordeel te schatten, is in de onderhavige zaak onder meer gebruikgemaakt van ‘extrapolatie’. Bij het gebruik van die methode worden de vaststellingen over de omvang van het voordeel dat gedurende een deelperiode wederrechtelijk is verkregen gebruikt voor een schatting van het voordeel dat over de gehele periode is verkregen. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van de veroordeelde om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (Zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243, r.o. 2.4.) Enkel de geringe duur van de referentieperiode ten opzichte van de totale duur van de ontnemingsperiode hoeft aan toepassing van extrapolatie niet in de weg te staan.
Het benoemen van een statisticus, zoals door de raadsvrouw verzocht, vindt de rechtbank niet noodzakelijk. Het ligt op de weg van de verdediging om aan te geven waarom de van de referentieperiode weergegeven gegevens niet representatief zouden zijn. De verdediging kan niet volstaan met het innemen van de enkele stelling dat de gekozen week niet representatief is. Aangezien een nadere onderbouwing van deze stelling is uitgebleven en veroordeelde ook overigens geen inzicht heeft gegeven in de omvang van de drugshandel en de inkomsten die hij uit drugshandel heeft verkregen, is er onvoldoende informatie voorhanden om een statistische berekening te kunnen laten maken. De rechtbank wijst het verzoek af.
Inkomsten
Voor wat betreft de inkomsten neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Uit het rapport volgt dat in de tapperiode van 28 maart 2022 tot en met 12 april 2022 6170 tapgesprekken hebben plaatsgevonden. In het rapport worden de inkomsten berekend aan de hand van het aantal tapgesprekken waarin deals zijn gesloten in de referentieperiode van 28 maart 2022 t/m 3 april 2022. Dat betreft 2540 totale opgenomen en uitgeluisterde gesprekken, waarvan 1154 gesprekken zijn aangemerkt als dealgesprek. In een groot aantal gevallen vinden meerdere dealgesprekken plaats voordat er daadwerkelijk een deal plaatsvindt. Uiteindelijk worden 550 gesprekken aangemerkt als een nettodeal. Uit de analyse van die gesprekken is voorts een gemiddeld dealbedrag van € 29,66 gevonden. De omzet in de referentieweek is zodoende berekend op (550 x € 29,66 =) € 16.313,-.
Daarnaast bieden de gevoerde gesprekken tussen de veroordeelde en [medeverdachte 1] in het dossier nadere aanknopingspunten dat er gedurende een ruime periode een grotendeels gelijke omzet wordt behaald. In hun gesprekken wordt gesproken over rondes, waaraan bedragen worden gekoppeld. Hierna worden berichten geciteerd uit het dossier die veroordeelde [veroordeelde] aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd. Op 9 januari 2021 betreft het de volgende berichten: “2de ronde 1110,60” en “3de ronde 1148”. Op 12 januari 2021: “1190 die laatste”. [5]
Op 1 februari 2022 vraagt [medeverdachte 1] wanneer [veroordeelde] met deze ronde eindigt, of hij dat dan kan melden, en dat [veroordeelde] gisteren al was begonnen. [veroordeelde] zegt dat hij gisteren al was begonnen en komt goed. [medeverdachte 1] vraagt of hij wil melden als hij eindigt. Vervolgens stuurt veroordeelde [veroordeelde] de volgende berichten aan [medeverdachte 1] . Op 2 februari 2022 “Ronde is geëindigd, € 1029.” Op 4 februari 2022 “Yo bro ronde is geëindigd € 1057”. [6] Op 3 maart 2022: “5e ronde was 1054”. Op 5 maart 2022 “Bro ronde 6 € 920, ben bezig met ronde 7”. Op 7 maart 2022 “Goedemiddag bro ronde 7 1034, ronde 8 is bezig”. Op 9 maart 2022 “Ronde8. €1060 bro”. Op 13 maart 2022 €910 was de ronde bro, ben met de 10 bezig”. Op 15 maart “GM bro ronde 10 was 980”. Op 17 maart 2022 “Goedemiddag bro 1035”. Op 19 maart 2022 “Eerste ronde 1040 bro”. Op 21 maart 2022 “Gm bro ik maak deze ronde af dan begin ik met hem, 1010 is het” [7]
Uit deze chatgesprekken volgt dat de omzetten van “rondes” grotendeels stabiel zijn gebleven, en in 2021 eerder hoger dan lager lagen. Bovendien worden met een soortgelijke frequentie bedragen gerapporteerd met betrekking tot de rondes. De verdediging heeft gesteld dat de referentieweek niet tot uitgangspunt kan worden genomen, maar heeft niet gesteld dat de opbrengsten buiten de tapperiode (veel) lager hebben gelegen dan daarbinnen. In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat kan worden aangenomen dat de omzet gedurende de gehele op voordeel onderzochte periode betrekkelijk constant is geweest.
De rechtbank stelt ten aanzien van de inkomsten het volgende vast.
In de tapperiode hebben 6170 tapgesprekken plaatsgevonden. Gemiddeld genomen staat dat gelijk aan 2399 tapgesprekken per week. Dat betreft een afwijking van (naar boven afgerond en daarmee in het voordeel van veroordeelde) 5,6% ten opzichte van de gesprekken in de referentieweek. Aangezien onvoldoende gesteld is om aan te nemen dat de referentieweek ook overigens niet representatief zou zijn voor de tapperiode betekent dit dat de omzet in de referentieweek met dit percentage gecorrigeerd moet worden. De inkomsten worden daarmee begroot op ((1-0,056)*16.313) afgerond € 15.399,00.
Door de raadsvrouw is betoogd dat uit het dossier naar voren komt dat sommige klanten werden ‘gematst’ en dat bij de berekening van de inkomsten hiermee rekening gehouden dient te worden. De rechtbank overweegt dat in het dossier indicaties te vinden zijn voor deze stelling. Op basis van het chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en veroordeelde [veroordeelde] waarin over deze gang van zaken wordt gesproken, kan echter niet worden geconcludeerd hoe groot het aandeel gematste klanten is. De rechtbank ziet daarin aanleiding de totale inkomsten / omzet naar beneden bij te stellen op € 15.000,00 per week.
Kosten
Voor wat betreft de kosten neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Kosten inkoop
Voor wat betreft de kosten ten aanzien van de inkoop van de cocaïne en heroïne neemt de rechtbank het rapport als uitgangspunt. Uit het dossier volgt niet wat de inkoopprijs is geweest. Daarom wordt gebruik gemaakt van het informatiedocument Prijzen, drugs & (pre-)precursoren. Daaruit volgt ten aanzien van cocaïne dat de inkoopprijs € 27,85 en de verkoopprijs € 51 per gram bedraagt. De rechtbank stelt vast het kostenpercentage van cocaïne 54,61% bedraagt (27,85 gedeeld door 51 maal 100). Ten aanzien van heroïne volgt uit het informatiedocument dat de inkoopprijs € 11,10 en de verkoopprijs € 18 per gram bedraagt. De rechtbank stelt vast dat het kostenpercentage van heroïne 61,67% bedraagt (11,10 gedeeld door 18 maal 100). De rechtbank stelt het gemiddelde kostenpercentage van cocaïne en heroïne vast op 58,14% ((54,61 plus 61,67) gedeeld door 2). Deze berekening is zeker niet in het nadeel van veroordeelde, nu de omzet van cocaïne hoger lijkt te zijn dan die van heroïne.
De rechtbank stelt de totale kosten ten aanzien van de inkoop van de cocaïne en heroïne vast op € 8.952,98 per week (€ 15.399,00 x 0,5814).
Kosten telefoon
De dealertelefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] betrof een pre-paiddienst van Lebara. Van de 2540 gesprekken die in de referentieperiode zijn gevoerd, zijn 225 gesprekken een uitbellend gesprek geweest. Het betreft een percentage van 8,86%. Over het algemeen zijn dit korte gesprekken die minder dan een minuut duren. Op de website van Lebara is te zien dat voor een pre-paiddienst een maximaal bedrag van € 0,26 per minuut geregeld wordt. In het voordeel van veroordeelde wordt gerekend met deze maximale prijs. De rechtbank stelt aldus de totale kosten ten aanzien van de telefoon vast op € 58,50 per week (225 maal 0,26).
Kosten loopjongens
In het rapport is geen rekening gehouden met de kosten van de loopjongens, omdat uit het dossier geen concreet bedrag volgt. De rechtbank stelt vast dat veroordeelden [veroordeelde] en [medeverdachte 1] ten minste drie loopjongens/-dames hebben ingezet om de harddrugs bij de afnemers af te leveren, te weten de veroordeelden [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De rechtbank acht aannemelijk dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor hun diensten betaald kregen. Omdat uit het dossier geen concrete bedragen volgen, zal de rechtbank de kosten voor de loopjongens schatten.
De rechtbank overweegt dat de totale opbrengt per week is vastgesteld op € 15.000,00 en dat de inkoopkosten en de telefoonkosten respectievelijk € 8.952,98 en € 58,50 per week bedragen. De rechtbank stelt de winst per week, zonder rekening te houden met de kosten voor de loopjongens/-dames, vast op € 5.988,52‬ .
De rechtbank zal voor iedere loopjongen/-dame € 500,- per week, in totaal dus € 1.500,- per week, van het wederrechtelijk verkregen voordeel aftrekken. Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per week bedraagt aldus € 4.488,52.
Overig
Door de raadsvrouw is betoogd dat de aanschafwaarde van de tijdens de doorzoeking in de woning van veroordeelde op 12 april 2022 in beslag genomen harddrugs op de inkomsten in mindering moet worden gebracht. Omdat veroordeelde over deze in beslag genomen drugs geen voordeel heeft genoten, zal de rechtbank bij de berekening van het voordeel ook geen rekening houden met de inkoopkosten van deze drugs.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus vastgesteld op € 466.806,08,- (€ 4.488,52,- winst per week maal 104 weken).
Vastgesteld is dat veroordeelde [veroordeelde] samen met veroordeelde [medeverdachte 1] drugs gedeald heeft. De rechtbank zal het totale wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde [veroordeelde] daarom vaststellen op de helft daarvan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van
€ 233.403,04.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank niet tot afwijzen van de vordering komt, de getuigen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te horen. De rechtbank stelt vast dat deze verzoeken niet zijn onderbouwd. De rechtbank wijst de verzoeken daarom af.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot het horen of benoemen van een deskundige;
- wijst af het verzoek tot het horen van getuigen;
  • stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1080 dagen.
Aldus gegeven door mr. R.P.W. van de Meerakker, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2023.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknummer ON44022002, gesloten op 4 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verhoor getuige A. [getuige 1] ter terechtzitting van 7 maart 2023.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 396-398.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 412-413.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 593.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 413.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 415-416.