ECLI:NL:RBGEL:2023:1563

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
05-100838-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, behandeld. De veroordeelde, geboren in 1989 en momenteel gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. van Reydt. De officier van justitie schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 155.527,02, terwijl de verdediging betoogde dat de referentieperiode voor extrapolatie niet representatief was en het voordeel op € 7.834,- schatte. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde gedurende ten minste 104 weken wederrechtelijk voordeel had verkregen door drugshandel, en dat extrapolatie een aanvaardbare methode was om het voordeel te schatten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 466.806,08 bedroeg, waarvan de helft, € 233.403,04, aan de veroordeelde werd toegerekend. De rechtbank wees het verzoek van de verdediging om de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden af, omdat er geen concrete onderzoekswensen waren ingediend. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer: 05/100838-22 (ontneming)
Datum uitspraak : 21 maart 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres en woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek, HvB in Zutphen.
Raadsman: mr. E. van Reydt, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 155.527,02.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. E. van Reydt, advocaat in Amsterdam.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de voor de extrapolatie gebruikte referentieperiode van een week niet representatief is. De referentieperiode kan slechts worden geëxtrapoleerd ten aanzien van de tapperiode van 18 dagen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel gedurende de tapperiode kan vastgesteld worden op € 7.834,-. Indien de rechtbank van oordeel is dat de referentieperiode wel ruimer geëxtrapoleerd kan worden, is de referentieperiode in ieder geval niet representatief voor de periode van januari tot en met maart 2021. Ook valt niet in te zien waarom de volledige winst aan veroordeelde zou zijn toegekomen na de aanhouding van [medeveroordeelde 1] op 12 april 2022.
Indien de rechtbank, in tegenstelling tot het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport), niet uitgaat van een drietal te onderscheiden periodes waarin veroordeelde voordeel heeft genoten, maar van de gehele periode, ontstaat de noodzaak de verdediging de mogelijkheid te bieden zich te beraden over mogelijke onderzoekswensen die zien op de berekening over een beduidend langere periode. Om die reden wordt voorwaardelijk verzocht de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 21 maart 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij hij veroordeeld is onder andere ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een geldbedrag worden ontnomen van een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Ontnemingsperiode
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld van welke ontnemingsperiode moet worden uitgegaan. Het rapport gaat uit van een ontnemingsperiode die bestaat uit drie periodes, waarin veroordeelde voordeel heeft genoten. Dat betreft in totaal 30 weken, die zijn te verdelen over drie periodes. Ten eerste 12 weken van 9 januari 2021 tot en met 25 maart 2021, een periode van 15 weken van 1 januari 2022 tot en met 12 april 2022 en tot slot een periode van 3 weken voor de periode van 12 april 2022 tot en met 3 mei 2022. In eerste twee genoemde periodes gaat het rapport uit van een met veroordeelde [medeveroordeelde 1] gedeeld voordeel. In de laatstgenoemde periode wordt het berekende voordeel volledig aan veroordeelde toegerekend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontnemingsperiode het volgende. Bewezen is dat veroordeelden [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 12 april 2022 respectievelijk 3 mei 2022 tezamen en in vereniging cocaïne en heroïne hebben gedeald. Dit betreft een periode van 15 à 16 maanden. Uit het dossier volgen echter voldoende aanwijzingen dat veroordeelden gedurende een langere tijd hebben gedeald dan de periode die is tenlastegelegd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat veroordeelde [medeveroordeelde 1] al drie jaar harddrugs verkoopt. [2] Getuige [getuige 2] heeft aangegeven dat hij sinds 7-8 maanden coke koopt bij [medeveroordeelde 1] , die hij op een foto herkent. [3] Ook voeren [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] op 1 februari 2022 een discussie over het matsen van afnemers met aanbiedingen. [veroordeelde] stuurt tijdens deze discussie naar [medeveroordeelde 1] : "We hebben al 3 jaar deze discussie, we hebben vaker dezee discussie gehad, keer op keer". [medeveroordeelde 1] zegt dan: "Ja bro ik heb vaker gezegd kom ronde maken, dan zie je het". [4]
De rechtbank stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat veroordeelde zich, samen met veroordeelde [medeveroordeelde 1] , op 1 februari 2022 al geruime tijd bezig houdt met de handel in harddrugs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde gedurende tenminste een periode van 104 weken wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal dan ook het wederrechtelijk verkregen voordeel over een periode van 104 weken berekenen.
Extrapolatie
Vanwege het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel dient bij de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft verworven. Om het verkregen voordeel te schatten, is in de onderhavige zaak onder meer gebruikgemaakt van ‘extrapolatie’. Bij het gebruik van die methode worden de vaststellingen over de omvang van het voordeel dat gedurende een deelperiode wederrechtelijk is verkregen gebruikt voor een schatting van het voordeel dat over de gehele periode is verkregen. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van de veroordeelde om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (Zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243, r.o. 2.4.) Enkel de geringe duur van de referentieperiode ten opzichte van de totale duur van de ontnemingsperiode hoeft aan toepassing van extrapolatie niet in de weg te staan.
Inkomsten
Voor wat betreft de inkomsten neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Uit het rapport volgt dat in de tapperiode van 28 maart 2022 tot en met 12 april 2022 6170 tapgesprekken hebben plaatsgevonden. In het rapport worden de inkomsten berekend aan de hand van het aantal tapgesprekken waarin deals zijn gesloten in de referentieperiode van 28 maart 2022 t/m 3 april 2022. Dat betreft 2540 totale opgenomen en uitgeluisterde gesprekken, waarvan 1154 gesprekken zijn aangemerkt als dealgesprek. In een groot aantal gevallen vinden meerdere dealgesprekken plaats voordat er daadwerkelijk een deal plaatsvindt. Uiteindelijk worden 550 gesprekken aangemerkt als een nettodeal. Uit de analyse van die gesprekken is voorts een gemiddeld dealbedrag van € 29,66 gevonden. De omzet in de referentieweek is zodoende berekend op (550 x € 29,66 =) € 16.313,-.
Daarnaast bieden de gevoerde gesprekken tussen de veroordeelde en [medeveroordeelde 1] in het dossier nadere aanknopingspunten dat er gedurende een ruime periode een grotendeels gelijke omzet wordt behaald. In hun gesprekken wordt gesproken over rondes, waaraan bedragen worden gekoppeld. Hierna worden berichten geciteerd uit het dossier die veroordeelde [medeveroordeelde 1] aan veroordeelde [veroordeelde] heeft gestuurd. Op 9 januari 2021 betreft het de volgende berichten: “2de ronde 1110,60” en “3de ronde 1148”. Op 12 januari 2021: “1190 die laatste”. [5]
Op 1 februari 2022 vraagt veroordeelde wanneer [medeveroordeelde 1] met deze ronde eindigt, of hij dat dan kan melden, en dat [medeveroordeelde 1] gisteren al was begonnen. [medeveroordeelde 1] zegt dat hij gisteren al was begonnen en komt goed. veroordeelde vraagt of hij wil melden als hij eindigt. Vervolgens stuurt veroordeelde [medeveroordeelde 1] de volgende berichten aan veroordeelde. Op 2 februari 2022 “Ronde is geëindigd, € 1029.” Op 4 februari 2022 “Yo bro ronde is geëindigd € 1057”. [6] Op 3 maart 2022: “5e ronde was 1054”. Op 5 maart 2022 “Bro ronde 6 € 920, ben bezig met ronde 7”. Op 7 maart 2022 “Goedemiddag bro ronde 7 1034, ronde 8 is bezig”. Op 9 maart 2022 “Ronde8. €1060 bro”. Op 13 maart 2022 €910 was de ronde bro, ben met de 10 bezig”. Op 15 maart “GM bro ronde 10 was 980”. Op 17 maart 2022 “Goedemiddag bro 1035”. Op 19 maart 2022 “Eerste ronde 1040 bro”. Op 21 maart 2022 “Gm bro ik maak deze ronde af dan begin ik met hem, 1010 is het” [7]
Uit deze chatgesprekken volgt dat de omzetten van “rondes” grotendeels stabiel zijn gebleven, en in 2021 eerder hoger dan lager lagen. Bovendien worden met een soortgelijke frequentie bedragen gerapporteerd met betrekking tot de rondes. De verdediging heeft gesteld dat de referentieweek niet tot uitgangspunt kan worden genomen, maar heeft niet gesteld dat de opbrengsten buiten de tapperiode (veel) lager hebben gelegen dan daarbinnen. In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat kan worden aangenomen dat de omzet gedurende de gehele op voordeel onderzochte periode betrekkelijk constant is geweest.
De rechtbank stelt ten aanzien van de inkomsten het volgende vast.
In de tapperiode hebben 6170 tapgesprekken plaatsgevonden. Gemiddeld genomen staat dat gelijk aan 2399 tapgesprekken per week. Dat betreft een afwijking van (naar boven afgerond en daarmee in het voordeel van veroordeelde) 5,6% ten opzichte van de gesprekken in de referentieweek. Aangezien onvoldoende gesteld is om aan te nemen dat de referentieweek ook overigens niet representatief zou zijn voor de tapperiode betekent dit dat de omzet in de referentieweek met dit percentage gecorrigeerd moet worden. De inkomsten worden daarmee begroot op ((1-0,056)*16.313) afgerond € 15.399,00.
De rechtbank ziet voorts aanleiding de totale inkomsten / omzet naar beneden bij te stellen en te schatten op € 15.000,00 per week. Daartoe gaat zij over nu in het dossier indicaties te vinden zijn dat sommige klanten werden ‘gematst’. Dat daarvan sprake was blijkt uit het chatgesprek tussen veroordeelde en [medeveroordeelde 1] , waarin over deze gang van zaken wordt gesproken. Omdat het aandeel gematste klanten niet (nauwkeurig) kan worden vastgesteld, heeft de rechtbank de totale inkomsten naar beneden bijgesteld.
Kosten
Voor wat betreft de kosten neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Kosten inkoop
Voor wat betreft de kosten ten aanzien van de inkoop van de cocaïne en heroïne neemt de rechtbank het rapport als uitgangspunt. Uit het dossier volgt niet wat de inkoopprijs is geweest. Daarom wordt gebruik gemaakt van het informatiedocument Prijzen, drugs & (pre-)precursoren. Daaruit volgt ten aanzien van cocaïne dat de inkoopprijs € 27,85 en de verkoopprijs € 51 per gram bedraagt. De rechtbank stelt vast het kostenpercentage van cocaïne 54,61% bedraagt (27,85 gedeeld door 51 maal 100). Ten aanzien van heroïne volgt uit het informatiedocument dat de inkoopprijs € 11,10 en de verkoopprijs € 18 per gram bedraagt. De rechtbank stelt vast dat het kostenpercentage van heroïne 61,67% bedraagt (11,10 gedeeld door 18 maal 100). De rechtbank stelt het gemiddelde kostenpercentage van cocaïne en heroïne vast op 58,14% ((54,61 plus 61,67) gedeeld door 2). Deze berekening is zeker niet in het nadeel van veroordeelde, nu de omzet van cocaïne hoger lijkt te zijn dan die van heroïne.
De rechtbank stelt de totale kosten ten aanzien van de inkoop van de cocaïne en heroïne vast op € 8.952,98 per week (€ 15.399,00 x 0,5814).
Kosten telefoon
De dealertelefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] betrof een pre-paiddienst van Lebara. Van de 2540 gesprekken die in de referentieperiode zijn gevoerd, zijn 225 gesprekken een uitbellend gesprek geweest. Het betreft een percentage van 8,86%. Over het algemeen zijn dit korte gesprekken die minder dan een minuut duren. Op de website van Lebara is te zien dat voor een pre-paiddienst een maximaal bedrag van € 0,26 per minuut geregeld wordt. In het voordeel van veroordeelde wordt gerekend met deze maximale prijs. De rechtbank stelt aldus de totale kosten ten aanzien van de telefoon vast op € 58,50 per week (225 maal 0,26).
Kosten loopjongens
In het rapport is geen rekening gehouden met de kosten van de loopjongens, omdat uit het dossier geen concreet bedrag volgt. De rechtbank stelt vast dat veroordeelden [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] ten minste drie loopjongens/-dames hebben ingezet om de harddrugs bij de afnemers af te leveren, te weten de veroordeelden [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] . De rechtbank acht aannemelijk dat [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] voor hun diensten betaald kregen. Omdat uit het dossier geen concrete bedragen volgen, zal de rechtbank de kosten voor de loopjongens schatten.
De rechtbank overweegt dat de totale opbrengt per week is vastgesteld op € 15.000,00 en dat de inkoopkosten en de telefoonkosten respectievelijk € 8.952,98 en € 58,50 per week bedragen. De rechtbank stelt de winst per week, zonder rekening te houden met de kosten voor de loopjongens/-dames, vast op € 5.988,52‬ .
De rechtbank zal voor iedere loopjongen/-dame € 500,- per week, in totaal dus € 1.500,- per week, van het wederrechtelijk verkregen voordeel aftrekken. Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per week bedraagt aldus € 4.488,52.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus vastgesteld op € 466.806,08,- (€ 4.488,52,- winst per week maal 104 weken).
Vastgesteld is dat veroordeelde [veroordeelde] samen met veroordeelde [medeveroordeelde 1] drugs gedeald heeft. De rechtbank zal het totale wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde [veroordeelde] daarom vaststellen op de helft daarvan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van
€ 233.403,04.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden zodat de verdediging zich kan beraden over mogelijke onderzoekswensen, namelijk voor het geval de rechtbank voornemens is in het nadeel van veroordeelde af te wijken van de in het ontnemingsrapport gemaakte berekening. De hiervoor gemaakt berekening wijkt af van de berekening in het rapport, omdat in het rapport enkel opbrengsten zijn meegeteld van weken waarin telefoongegevens beschikbaar zijn. Op het verzoek moet daarom worden beslist.
De rechtbank stelt voorop dat ter terechtzitting het dossier is besproken en aan veroordeelde vragen zijn gesteld over het dossier en de opbrengsten die veroordeelde uit drugshandel heeft verkregen. Daar is met veroordeelde besproken dat het dossier aanwijzingen bevat dat hij al ruim drie jaar bij drugshandel is betrokken. Veroordeelde heeft ervoor gekozen zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Er hebben verder regiezittingen plaatsgevonden, waarbij de raadsman de gelegenheid is geboden onderzoekswensen in te dienen, ook ten aanzien van de ontnemingsvordering. Nu de raadsman geen concrete onderzoekswensen heeft ingediend, is er geen noodzaak de behandeling te heropenen om de verdediging in de gelegenheid te stellen of zij mogelijk toch onderzoekswensen heeft. De rechtbank wijst het verzoek af.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het aanhoudingsverzoek;
  • stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1080 dagen.
Aldus gegeven door mr. R.P.W. van de Meerakker, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2023.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknummer ON44022002, gesloten op 4 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verhoor getuige [getuige 1] ter terechtzitting van 7 maart 2023.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 396-398.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 412-413.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 593.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 413.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 415-416.