In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen twee partijen, hierna aangeduid als verzoekster en verweerster. De partijen zijn in 2020 uit elkaar gegaan en hebben een convenant ondertekend waarin zij afspraken hebben gemaakt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun partnerschap. Verzoekster heeft verzocht om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en om vernietiging van de eerder gemaakte overeenkomsten, waaronder het convenant. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot ontbinding toegewezen.
De rechtbank heeft echter het verzoek van verzoekster om het convenant te vernietigen afgewezen. Verzoekster stelde dat het convenant niet geldig was omdat de verklaring niet tijdig was ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. De rechtbank oordeelde dat partijen aan de inhoud van het convenant zijn gebonden, ongeacht de inschrijving, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vernietiging van het convenant rechtvaardigden.
Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van beide partijen om vergoedingen afgewezen. Verzoekster had een bedrag van € 12.500 gevorderd op basis van een vergoedingsrecht, maar de rechtbank oordeelde dat deze investering al was meegenomen in de afwikkeling van de woning. Verweerster had een bedrag van € 21.925,22 gevorderd wegens ongerechtvaardigde verrijking, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.