ECLI:NL:RBGEL:2023:1385

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/05/408549 / FA RK 22-2767
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over kinderalimentatie en bewijsaanbod in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.F.M. Bos, verzocht de rechtbank om de man, vertegenwoordigd door mr. A.A.J.L. van Elk De Freese, te veroordelen tot betaling van € 300 per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De man betwistte de hoogte van de alimentatie en voerde aan dat hij geen extra inkomsten heeft naast zijn uitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft het bewijsaanbod van de vrouw om getuigen te horen ter onderbouwing van haar stellingen gepasseerd, omdat zij geen begin van bewijs had geleverd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw haar stellingen onvoldoende had onderbouwd en dat de man een draagkracht had van € 25 per maand. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op de datum van de beschikking en bepaald dat de man de alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw voor het overige af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/408549 / FA RK 22-2767
Datum uitspraak: 21 maart 2023
beschikking vaststelling kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoekster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.F.M. Bos te Nijmegen
tegen
[verweerder], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.A.J.L. van Elk De Freese te Cuijk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 3 van de vrouw, ingekomen op 9 september 2022,
- het F9-formulier met ongenummerde productie van de vrouw, ingekomen op 19 september 2022,
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 8 van de man, ingekomen op 25 oktober 2022,
- een tweetal brieven en (draagkracht)berekeningen van de zijde van de man, overhandigd ter zitting.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2023 zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. B.F.M. Bos,
- mr. A.A.J.L. van Elk De Freese.
De man is vanwege medische redenen niet verschenen. Hij heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van [datum 1] is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op [datum 2] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben samen vier kinderen, waarvan er nog één minderjarig is:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ). [de minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om met ingang van 15 juli 2022 € 300 per maand aan de vrouw te voldoen, bij vooruitbetaling, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , dan wel een bedrag en ingangsdatum vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd. De man verzoekt de rechtbank om de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek althans dit verzoek te ontzeggen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen, kosten rechtens.

4.De beoordeling

Waar gaat het over?
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat beiden een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. Volgens de vrouw heeft de man echter een hogere draagkracht, omdat hij ‘zwart’ werkt in een pizzeria en inkomen ontvangt uit de verhuur van een kamer in zijn woning. De vrouw doet in dit kader een bewijsaanbod. Zij stelt daarnaast dat het werkelijke inkomen van de man het voormalig netto gezinsinkomen overstijgt, zodat ook de behoefte van [de minderjarige] opnieuw berekend dient te worden aan de hand van dit hogere inkomen. De man betwist dat hij extra inkomsten heeft naast zijn uitkering en stelt dat het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd moet worden.
4.2.
Gelet op de kern van de discussie tussen partijen zal de rechtbank eerst de draagkracht van de man en het bewijsaanbod bespreken.
De draagkracht van de man en het bewijsaanbod
4.3.
De vrouw stelt dat de man bij restaurant [naam restaurant] in [plaats] werkzaam is en een kamer verhuurt en daaruit inkomsten geniet die hij niet verantwoordt. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. De bewijslast rust op de vrouw (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
De vrouw heeft in haar verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling, aangegeven dat zij haar stellingen wenst te bewijzen door het overleggen van (een) filmpje(s) en getuigenverhoren van haarzelf, de man en vijf andere getuigen (de dochter, de schoonzoon, de zoon, de zus en de buurvrouw van de vrouw).
De rechtbank passeert het bewijsaanbod van de vrouw en zal uitleggen waarom.
4.4.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak blijkt dat het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, afhangt van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechtbank, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert (Hoge Raad 9 juli 2004, ECLI:HR:2004:AO7817 en Hoge Raad 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:49).
Hoewel de vrouw in haar verzoekschrift concreet heeft benoemd welke stellingen zij wenst te onderbouwen, acht de rechtbank het bewijsaanbod onvoldoende specifiek. De rechtbank ziet, noch in de processtukken noch in het verhandelde ter zitting, enig aanknopingspunt voor de stelling van de vrouw dat de man beschikt over verborgen inkomsten. Dit betekent dat de vrouw nog geen begin van bewijs heeft geleverd ter onderbouwing van haar kale stellingen. De man heeft tegenover de stellingen van de vrouw al bij verweerschrift inzicht gegeven in zijn inkomenssituatie en heeft onbetwist gesteld dat de dochter, de schoonzoon en de zoon niet bij deze procedure betrokken willen worden en ook ontkennen iets te weten. De man heeft ter onderbouwing daarvan ook verklaringen en inkomensgegevens overgelegd. Nu de vrouw hiertegenover geen tegenbewijs heeft geleverd, is de rechtbank van oordeel dat zij haar stellingen onder deze omstandigheden nader had moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door schriftelijke verklaringen van de betreffende getuigen te overleggen. De vrouw heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om een nadere onderbouwing in een eerder stadium in de procedure te verschaffen, wat zij heeft nagelaten. Gelet hierop, is er geen aanleiding om de vrouw tot bewijslevering toe te laten.
4.5.
Verder geldt voor wat betreft de filmpje(s) ook nog het volgende. Op grond van artikel 21 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv) rust op partijen de verplichting om de rechtbank volledig en naar waarheid te informeren over voor de beslissing relevante feiten. Het doel van dit wetsartikel is te bevorderen dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure ‘uit de verf’ komt, dit in samenhang met de substantiëringsplicht en de plicht om bewijs aan te dragen.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij, in verband met de door haar gekozen processtrategie, dit bewijs niet in eerder stadium heeft overgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 21 Rv in samenhang met artikel 5.9 van het Procesreglement Alimentatie, vindt de rechtbank dat het op de weg van de vrouw had gelegen om bij de indiening van haar verzoek dan wel uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling deze stukken in te dienen. Dat de vrouw een bepaalde processtrategie heeft gekozen is onvoldoende reden om informatie, waarvan niet in geschil is dat deze informatie al ruimschoots voor de mondelinge behandeling aan haar ter beschikking stond, niet in een eerder stadium aan de rechtbank en de wederpartij te overleggen. De rechtbank acht het handelen van de vrouw op dit punt dan ook in strijd met de goede procesorde. Ook hierom, zal de rechtbank het bewijsaanbod van de vrouw op dit punt passeren.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de man, in beginsel, op basis van zijn uitkering op grond van de Participatiewet een draagkracht heeft van € 25 per maand. De man stelt niet over de minimale draagkracht van € 25 per maand te beschikken, omdat hij afhankelijk is van medicatie die in Nederland niet te verkrijgen is en/of niet vergoed wordt. Hij moet hiervoor naar Turkije. De vrouw betwist dat het voor de man noodzakelijk is om zijn medicatie in Turkije te halen en stelt dat het overgelegde vliegticket ziet op een vakantie.
4.7.
De man heeft, tegenover de betwisting door de vrouw op dit punt niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom de lasten - die de man in verband met deze medicatie stelt te maken - voor moeten gaan op zijn onderhoudsverplichting ten aanzien van [de minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat, los van de vraag of het voor de man noodzakelijk is om zijn medicatie in Turkije te halen, dit niet een noodzakelijke last is die voorgaat op zijn onderhoudsverplichting richting zijn minderjarige kind. De rechtbank stelt de draagkracht van de man daarom vast op € 25 per maand.
4.8.
Aangezien de rechtbank concludeert dat de man een draagkracht heeft van € 25 per maand en de vrouw als verzorgende ouder met een uitkering op grond van de Participatiewet geen draagkracht heeft, zal de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] niet beoordelen. Duidelijk is namelijk dat de draagkracht van partijen de beperkende factor is.
De ingangsdatum
4.9.
De vrouw verzoekt de ingangsdatum te bepalen op 15 juli 2022, de datum waarop zij de man heeft aangeschreven. Zij stelt dat de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met een bijdrage en dat zijn draagkracht een bijdrage met terugwerkende kracht ook toelaat. De man voert verweer en stelt dat hij geen financiële ruimte heeft om een bijdrage met terugwerkende kracht te voldoen.
4.10.
Gelet op de beoordeling van de draagkracht van de man, zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op de datum van deze beschikking.
Alimentatie vooruitbetalen
4.11.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht door de vrouw. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
Proceskosten
4.13.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beslist dat de man met ingang van 21 maart 2023 een bedrag van € 25 per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
5.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.5.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.R. Zonneveld, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.