ECLI:NL:RBGEL:2023:1296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
10113888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid deurwaarderskantoor voor schade door beslaglegging afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap ELM B.V. en een deurwaarderskantoor. De eiser, [eiser], is de enige middellijke aandeelhouder en bestuurder van ELM B.V. en heeft het deurwaarderskantoor aansprakelijk gesteld voor schade die zou zijn ontstaan door een executoriaal derdenbeslag dat door het kantoor was gelegd. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 12.482,--, bestaande uit hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, en stelde dat het beslag onrechtmatig was gelegd omdat hij een betalingsregeling had getroffen met LAVG Gerechtsdeurwaarders, die hij aan het deurwaarderskantoor had moeten doorgeven.

De rechtbank heeft de vordering van [eiser] c.s. afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het beslag rechtmatig was gelegd door de deurwaarder, die als openbaar ambtenaar handelt en verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen. De rechtbank concludeerde dat het deurwaarderskantoor niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die voortvloeide uit de beslaglegging, omdat de deurwaarder in zijn hoedanigheid van ambtenaar handelde. Bovendien was er geen bewijs dat het deurwaarderskantoor onrechtmatig had gehandeld door niet met LAVG in overleg te treden over de betalingsregeling.

De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had gereageerd op verzoeken van het deurwaarderskantoor om informatie en dat er geen wettelijke of maatschappelijke norm was die het deurwaarderskantoor verplichtte om contact op te nemen met LAVG. De vordering werd afgewezen en [eiser] c.s. werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10113888 \ CV EXPL 22-2706 \ 398 \ 44219
uitspraak van 3 maart 2023
vonnis
in de zaak van

1.de besloten vennootschap ELM B.V.

2. [eiser]
gevestigd/wonende te [plaats]
eisende partijen
gemachtigde mr. W.H. Bussink
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde]
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. O.B. Zwijnenberg
Partijen worden hierna [eiser] c.s. (mannelijk enkelvoud, afzonderlijk [eiser] en ELM B.V.) en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 november 2022 en de daarin genoemde processtukken
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2023.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is enig middellijk aandeelhouder en enig bestuurder, alsmede werknemer, van ELM B.V.
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 november 2019 is [eiser] veroordeeld om aan ING Bank N.V. (hierna: ING) te betalen een bedrag van € 45.000,--, vermeerderd met bijkomende kosten en proceskosten. [eiser] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3.
Lopende het hoger beroep heeft [eiser] een betalingsregeling getroffen met
– namens ING – LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: LAVG), teneinde het wegens het vonnis verschuldigde te voldoen. LAVG heeft de regeling op 29 juli 2021 in een e-mailbericht aan [eiser] bevestigd.
2.4.
Bij arrest van 17 augustus 2021 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het onder 2.1 genoemde vonnis bekrachtigd, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het hoger beroep en in de nakosten.
2.5.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 27 augustus 2021 de mogelijkheid geboden om de gehele vordering van ING te betalen, bij gebreke waarvan zou worden overgegaan tot betekening van het vonnis en het arrest, waarna executiemaatregelen zouden worden genomen.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] op 10 september 2021 per e-mailbericht medegedeeld reeds een betalingsregeling te hebben met LAVG met betrekking tot dezelfde vordering en gevraagd hoe verder te handelen. [gedaagde] heeft [eiser] dezelfde dag een e-mail teruggestuurd met de vraag de stukken van LAVG op te sturen zodat zij het een en ander uit kan zoeken. [eiser] heeft op dit verzoek niet gereageerd.
2.7.
Evenmin heeft [eiser] een reactie gegeven op de brief van 25 oktober 2021 van [gedaagde], waarin hem de mogelijkheid wordt geboden een betalingsregeling te treffen.
2.8.
Op 10 maart 2022 heeft een deurwaarder, verbonden aan het kantoor van [gedaagde], executoriaal derdenbeslag gelegd onder ELM B.V., welk beslag op 24 maart 2022 aan [eiser] is betekend.
2.9.
Op 28 maart 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat het beslag was opgeheven.
2.10.
Bij brief van 23 juni 2022 is [gedaagde] namens [eiser] c.s. aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van het executoriaal derdenbeslag.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] c.s. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.482,-- (bestaande uit € 11.621,-- aan hoofdsom en € 861,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 11.621,-- vanaf 12 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en over € 861,-- vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede in de nakosten.
3.2.
[eiser] c.s. baseert zijn vordering op de volgende stellingen.
Het executoriaal beslag is gelegd terwijl [eiser] met LAVG een afbetalingsregeling was overeengekomen die betrekking heeft op dezelfde vorderingen van ING. [gedaagde] was van de getroffen regeling op de hoogte, althans had daarvan op de hoogte moeten zijn. Zij heeft nagelaten om met LAVG in overleg te treden over de gemaakte betalingsafspraken. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] c.s.
Subsidiair is er sprake van misbruik van procesrecht. Een redelijk handelend gerechtsdeurwaarder had in de gegeven omstandigheden nimmer mogen overgaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag. [eiser] c.s. heeft de volgende schade geleden:
- € 1.815,-- betreffende het invullen van het formulier ‘verklaring bij derdenbeslag’
- € 1.842,59 voor een vliegticket van [eiser]
- € 4.356,-- betreffende het inhuren van een deskundige voor het nemen van financiële en beleidsmatige beslissingen
- € 3.500,-- voor het niet kunnen verrichten van werkzaamheden door ziektemelding van de heer [eiser].
De totale hoofdsom bedraagt derhalve € 11.621,--. [eiser] c.s. heeft de vordering ter incasso uit handen gegeven. De buitengerechtelijke incassokosten vordert hij, net als de wettelijke rente, als vermogensschade.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid van [eiser] c.s., dan wel tot afwijzing van de vordering. Zij vordert daarbij dat de kantonrechter [eiser] c.s. veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis worden voldaan.
3.4.
Op het verweer wordt, voor zover voor de beslissing van belang, hieronder bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter gaat eerst in op de gestelde onrechtmatigheid van het beslag.
4.2.
Het beslag onder ELM B.V. is gelegd door een gerechtsdeurwaarder, die zijn bevoegdheid ontleend aan de gerechtsdeurwaarderswet. De gerechtsdeurwaarder is als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris met een onafhankelijke positie. De belangrijkste van de verschillende ambtsverplichtingen van de gerechtsdeurwaarder is de ministerieplicht, dat wil zeggen de plicht van de gerechtsdeurwaarder om, indien daarom wordt verzocht, zijn ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van executoriale titels en het in dat verband leggen van executoriale beslagen.
4.3.
Beslag kan in het wettelijk stelsel alleen worden gelegd door een deurwaarder, die het beslag legt in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar, op last van degene die tot de executie gerechtigd is. Dit brengt mee dat de deurwaarder als onafhankelijk functionaris de enige is die verantwoordelijk is voor zijn handelen bij de beslaglegging en, volgens vaste jurisprudentie, ook de enige die behoort te worden aangesproken op een onjuiste taakvervulling en (beweerdelijk) onrechtmatig handelen. (zie bijvoorbeeld het ook door [gedaagde] aangehaalde arrest van Hof ’s-Hertogenbosch van 4 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4587).
4.4.
Voorts zijn het leggen van beslag en het verrichten van verdere executiehandelingen zozeer verbonden aan de persoon van de deurwaarder in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar, dat het kantoor waarvoor hij werkzaam is niet kan worden aangesproken uit hoofde van onrechtmatig handelen van de deurwaarder. De artikelen 6:170 en 6:171 BW vinden hier dus geen toepassing. Hieruit volgt dat [gedaagde] niet kan worden aangesproken uit onrechtmatige daad voor schade als gevolg van de beslaglegging. Van misbruik van procesrecht kan dan evenmin sprake zijn, nog daargelaten wat daar verder van zij in dit verband. De vordering is op deze grond niet toewijsbaar.
4.5.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] c.s. tevens het handelen van [gedaagde] voorafgaand aan de beslaglegging aan zijn vordering ten grondslag legt. Zij zou niet adequaat gehandeld hebben door niet met LAVG in overleg te treden over de betalingsregeling van [eiser].
4.6.
Een nalaten kan alleen onrechtmatig kan zijn in geval er voor [gedaagde] een verplichting bestond om tot handelen over te gaan. [eiser] heeft niet gesteld op grond van welke wettelijke of maatschappelijke norm [gedaagde] gehouden was om contact op te nemen met LAVG. Een beroep op schending van een algemene zorgplicht is in dat kader althans te vaag. Op welke zorgplicht [eiser] c.s. doelt is de kantonrechter niet duidelijk geworden. Bovendien is [gedaagde] direct in actie gekomen door bij [eiser] de benodigde informatie op te vragen. Zij stelt onbetwist in elk geval een dossiernummer nodig te hebben om bij LAVG informatie in te kunnen winnen. Op dat verzoek - of op het latere voorstel van [gedaagde] om een betalingsregeling te treffen - heeft [eiser] niet gereageerd. Dat kan hij alleen zichzelf verwijten.
4.7.
Uit het bovenstaande volgt dat van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] in deze casus niet is gebleken. De vordering wordt afgewezen.
4.8.
[eiser] c.s. wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De door [gedaagde] gevraagde wettelijke rente daarover is, evenals de nakosten, toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 792,-- aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, verder te vermeerderen met € 124,-- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan en met de eventuele explootkosten in geval van betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart de onder 5.2 genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.