ECLI:NL:RBGEL:2023:1259

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6665
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motiveringsgebreken in besluit omtrent maatwerkvoorschriften geur door college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 10 maart 2023, is het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre behandeld. Het college had op 27 oktober 2020 maatwerkvoorschriften voor geur opgelegd aan de derde-partij, Vitelco Leather B.V. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 april 2022 zijn eisers en het college verschenen, waarbij de rechtbank in een tussenuitspraak op 1 juni 2022 motiveringsgebreken in het besluit heeft vastgesteld en het college de gelegenheid heeft gegeven deze te herstellen.

Het college heeft vervolgens op 26 juli 2022 een nieuw besluit genomen, waarin het eerdere besluit is ingetrokken en vervangen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het college in het nieuwe besluit voldoende heeft gemotiveerd dat aan de geurgrenswaarden wordt voldaan, ondanks de eerdere conclusies van Buro Blauw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorgeschreven maatregelen adequaat zijn en dat de verschillen tussen de rapporten van Buro Blauw en de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) voldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gebreken uit de tussenuitspraak zijn hersteld en dat het nieuwe besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6665

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2023

in de zaak tussen

[Eisers A] , uit [plaats B] , eisers

(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre, het college
(gemachtigde: ing. mr. A. Vos).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Vitelco Leather B.V.te Lichtenvoorde
(gemachtigde: [C] ).

Procesverloop

Met het besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit 1) heeft het college aan de derde-partij maatwerkvoorschriften voor geur opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 1 juni 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 26 juli 2022 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bestreden besluit 1 ingetrokken en vervangen door het bestreden besluit 2.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit 1 motiveringsgebreken kende. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om deze gebreken als volgt te herstellen:
- nader motiveren of de nu voorgeschreven maatregelen – ondanks de eerdere conclusies van Buro Blauw – er toe leiden dat bij alle woningen aan de grenswaarden uit het provinciale beleid wordt voldaan (r.o. 6.2.1)
en in het verlengde hiervan nader motiveren in hoeverre de door eisers naar voren gebrachte verschillen tussen de rapporten van Buro Blauw en de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) van invloed zijn op het geurhinderniveau (r.o. 9.2);
  • motiveren waarom bron 5 “finish spuitstraat 1 oplosmiddel gedragen lak” voor 1/9 is meegewogen en waarop die weging is gebaseerd en wat dit betekent voor de te verwachten geurhinder. Voor zover deze berekening voortvloeit uit de “NTA 9065 Meten en rekenen geur” dient het college tevens inzichtelijk te maken welke regels uit de NTA 9065 van toepassing zijn (r.o. 7.2.2);
  • nader motiveren en in de voorschriften borgen dat het pand daadwerkelijk afgesloten zal zijn om de emissies op een andere manier te voorkomen (r.o. 10.3);
  • nader motiveren dat voldoende onderdruk kan worden gecreëerd om diffuse emissies ter plaatse van verladingsactiviteiten te voorkomen door in de voorschriften te borgen dat aanpassingen aan het bestaande gebouw (gecontroleerde luchtinlaatvoorzieningen en het afsluiten van dakluiken) plaatsvinden en in stand worden gehouden (r.o. 10.3);
  • nader motiveren en in de voorschriften borgen dat lucht van de splitbunker moet worden afgevoerd door een reinigende techniek (r.o. 10.3).
Het college heeft in bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 ingetrokken naar aanleiding van de tussenuitspraak op het beroep van eisers. Eisers hebben niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van bestreden besluit 1. Gelet hierop hebben eisers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit 2 aan de hand van de zienswijze van eisers op dit besluit.
1.
Grenswaarden (r.o. 6.2.1)
1.1.
In de tussenuitspraak is overwogen dat het college met de enkele verwijzing naar de geurcontouren in de Nota van Zienswijzen onvoldoende heeft onderbouwd of de nu voorgeschreven maatregelen er – ondanks de conclusies van Buro Blauw – inderdaad toe leiden dat bij alle woningen aan de grenswaarden uit het provinciale beleid wordt voldaan.
1.2.
In het bestreden besluit 2 heeft het college aanvullend gemotiveerd dat uit het rapport van Buro Blauw [1] kan worden geconcludeerd dat met het BBT-maatregelenpakket wordt voldaan aan de grenswaarde van het Gelders geurbeleid. Weliswaar staat in het rapport [2] dat met de verdergaande maatregelen nog steeds niet wordt voldaan aan de grenswaarden, maar dit is een verschrijving, want hier wordt bedoeld de richtwaarden.
Verder heeft het college bij het bestreden besluit 2 een geurcontourkaart bijgevoegd waarop (alsnog) de grenswaardecontour van 3 ou/m3 als 99,5 percentiel is weergegeven. Daaruit blijkt dat voor alle geurgevoelige objecten wordt voldaan aan de grenswaarde.
1.3.
Eisers stellen, samengevat, dat uit het rapport van Buro Blauw volgt dat zelfs met het voorschrijven van de door Buro Blauw geadviseerde BBT-maatregelen (inpandig laden en lossen en dus nog zonder de extra geadviseerde maatregelen) niet aan de grenswaarden wordt voldaan. Eisers verwijzen hiervoor naar het rapport van Buro Blauw, waaruit volgens hen ten eerste uit figuur 6.2 volgt dat wel degelijk geurgevoelige woningen binnen de maatgevende contour liggen. Ten tweede volgt dit uit de tekst van het rapport. [3]
Verder voegt bijlage 2 niets toe, want deze contour komt overeen met de paarse grenswaardecontour voor het 99,5 percentiel die ook al op pagina 5 van de Nota van Zienswijzen werd gepresenteerd.
1.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit 2 alsnog voldoende heeft onderbouwd dat aan de grenswaarden uit het provinciale beleid wordt voldaan en dat in het rapport van Buro Blauw een verschrijving staat.
De rechtbank leidt, anders dan eisers, uit het rapport van Buro Blauw niet af dat zelfs met de door Buro Blauw geadviseerde maatregelen niet aan de grenswaarden wordt voldaan. Dat bijlage 2 bij het bestreden besluit 2 niets zou toevoegen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft namelijk in de tussenuitspraak niet geoordeeld dat een verwijzing naar een geurcontourkaart (in de Nota van Zienswijzen) per definitie onvoldoende is, maar dat dat in het specifieke geval zo was, gelet op de – bij nader inzien - verschrijving in het rapport van Buro Blauw dat de grenswaarden niet zouden worden gehaald. De beroepsgrond slaagt niet.
2.
Verschillen Buro Blauw en ODRN (r.o. 9.2)
2.1.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college nader diende te motiveren of de door eisers genoemde verschillen tussen de rapporten van Buro Blauw en van de ODRN (productiecapaciteit en voorgestelde maatregelen) zich voordoen en zo ja, of deze (relevante) gevolgen hebben voor het geurhinderniveau.
2.2.
Het college heeft in het herstelbesluit gemotiveerd dat bij de verspreidingsberekeningen de volgende wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de berekeningen van Buro Blauw:
“- de schoorsteen komt op 30 meter hoogte in plaats van 13 meter hoogte. Dit leidt tot een betere verspreiding en een kleinere geurcontour;
- Buro Blauw heeft de hedonische weging alleen voor de bron “Finish” toegepast, maar de ODRN heeft dit voor alle emissiepunten gedaan;
- de bron “Nathuis” is gemodelleerd als puntbron in plaats van als oppervlaktebron. Hierdoor is geen gebouwinvloed meegenomen, terwijl die er wel is.”
2.3.
Eisers stellen, kort gezegd, dat niet vaststaat en niet is gegarandeerd dat de hogere schoorsteen leidt tot minder geurbelasting. Dit leidt logischerwijs tot een kleinere geurcontour voor de grenswaarde, maar mogelijkerwijs ook tot een grotere geurcontour voor de richtwaarde. De geurbelasting wordt immers deels opgeschoven naar woningen die verder van de inrichting liggen.
Verder ontbreekt een rechtvaardiging voor de hedonische weging die de ODRN heeft toegepast: de ODRN heeft veel meer emissiebronnen slechts voor een derde meegewogen dan Buro Blauw.
De grotere productiecapaciteit komt niet ter sprake.
Tot slot zou de vermelding van de bron “Nathuis” als puntbron, en niet als oppervlaktebron, juist tot een grotere geurcontour moeten leiden.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit 2 voldoende de verschillen tussen de door Buro Blauw en de door ODRN voorgestelde maatregelen heeft gemotiveerd.
Met betrekking tot de schoorsteen met een hoogte van 30 meter in plaats van 13 meter heeft het college in het bestreden besluit 2 in aanvulling op de toelichting ter zitting voldoende onderbouwd dat dit leidt tot een betere verspreiding en een kleinere geurcontour. Eisers stellen hier alleen tegenover dat niet vaststaat dat de hogere schoorsteen leidt tot minder geurbelasting nu dit mogelijkerwijs leidt tot het opschuiven van de geurbelasting naar woningen die verder van de inrichting liggen. Los van het feit dat het eventueel opschuiven van de geurbelasting geen gevolgen heeft voor eisers, hebben zij deze stelling niet onderbouwd.
Verder heeft het college, mede gelet op de motivering in het bestreden besluit 2 over de Bron 5 “Finish spuitstraat 1 oplosmiddel gedragen lak” (r.o. 3.2), alsnog voldoende onderbouwd op welke wijze de hedonische weging voor alle emissiepunten is toegepast conform het Gelders geurbeleid. Dat dit afwijkt van de door Buro Blauw gehanteerde methode of dat Buro Blauw alleen de hedonische weging toepast voor één bron, maakt niet dat het college in strijd heeft gehandeld met het Gelders geurbeleid.
Wat betreft de modellering van het Nathuis heeft het college aanvullend gemotiveerd dat hierdoor geen gebouwinvloed is meegenomen terwijl die er wel is. Ook deze motivering acht de rechtbank voldoende nu eisers niet onderbouwen dat dit tot een grotere geurcontour zou moeten leiden.
Wat betreft de productiecapaciteit staat vast dat deze niet is gewijzigd. Dat volgt uit de processtukken en het verhandelde ter zitting en is ook besproken in de tussenuitspraak. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
3.
Bron 5 “finish spuitstraat 1 oplosmiddel gedragen lak” (r.o. 7.2.2)
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom voor Bron 5 “Finish spuitstraat 1 oplosmiddel gedragen lak” een weging van 9 is toegepast en waarop die weging is gebaseerd.
3.2.
In het herstelbesluit heeft het college dit als volgt gemotiveerd:
“In het rapport van Buro Blauw is de gewogen bronsterkte methode toegepast bij de toepassing van hedonische weging van bronnen. Bij deze methode wordt de geuremissie per bron gecorrigeerd afhankelijk van de hedonische waarde van die bron. Omdat voor de toetsing van de gehele inrichting wordt uitgegaan van het toetsingskader voor hinderlijke geur, vindt de correctie plaats ten opzichte van hinderlijke geur. Dat betekent concreet dat hinderlijke bronnen een correctiefactor van 1 hebben, minder hinderlijke bronnen een correctiefactor van 3 en niet hinderlijke bronnen een correctiefactor van 9. De factor 3 tussen elk hinderlijkheidsklasse heeft te maken met het feit dat tussen streef-, richt- en grenswaarden van verschillende hinderlijkheidsklassen ook een factor 3 zit (artikel 8 beleidsregels). De bron 5 (finish spuitstraat 1 oplosmiddel gedragen lak) heeft een hedonische waarde H = -2 bij een geurconcentratie van 15,7 OuE/,3. Op grond van artikel 7 van de beleidsregels geur valt deze bron daarmee in categorie niet hinderlijk.”
3.3.
Eisers stellen, samengevat, dat in de beleidsregels zelf niet is toegelicht hoe een situatie als deze met meerdere bronnen en verschillende geuren moet worden beoordeeld en dat het college hier in afwijking van Buro Blauw een eigen interpretatie van de beleidsregels geeft.
3.4.
Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat het college in het bestreden besluit 2 voldoende heeft gemotiveerd waarom voor Bron 5 “Finish spuitstraat 1 oplosmiddel gedragen lak” een weging van 9 is toegepast en dat en hoe deze weging is gebaseerd op het Gelders geurbeleid. [5] Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college niet in overeenstemming heeft gehandeld met dit beleid. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Vergunningvoorschriften (r.o. 10.3)
4.1.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat aannemelijk is dat de voorgeschreven maatregelen hetzelfde effect hebben als inpandig lossen, maar dat de voorschriften uit het bestreden besluit 1 onvoldoende zekerheid bieden dat dit daadwerkelijk zo is.
4.2.
In bestreden besluit 2 heeft het college, naast de voorschriften die uit het eerdere bestreden besluit 1 zijn overgenomen, de volgende voorschriften toegevoegd:
“Voorschrift 1.2:
  • het nathuis wordt dusdanig luchtdicht gemaakt, dat het gebouw effectief op onderdruk kan worden gezet;
  • het gebouw wordt dusdanig mechanisch afgezogen, dat wordt geborgd dat bij het openen van deuren ten behoeve van het lossen van huiden en afvoer van reststoffen, verladingsemissies niet uit het gebouw vrijkomen.
  • voorafgaand aan het realiseren van de maatregelen aan het nathuis moet een plan van aanpak ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden aangeboden.
Voorschrift 1.2a:
-
Alle deuren en ramen van het nathuis naar buiten dienen gesloten te zijn. De deuren mogen uitsluitend worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.
Voorschrift 1.5
-
De lucht afkomstig van de splitbunkers van HPT moet worden afgevoerd via een luchtwasser, […].”
4.3.
Eisers stellen, samengevat, dat de uitvoerbaarheid van deze voorschriften niet is beoordeeld en bewezen en dat de voorschriften niet garanderen dat het gebouw volledig luchtdicht wordt gemaakt. Eisers betwijfelen ook of het gebouw luchtdicht kan worden gemaakt vanwege de ouderdom van het pand en de monumentale status.
De uitvoering van de voorschriften wordt overgelaten aan de derde-partij en eisers hebben geen rechtsbescherming meer ten aanzien van het plan van aanpak dat wordt voorgeschreven.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende voorschriften in het bestreden besluit 2 alsnog voldoende heeft geborgd dat het gebouw mechanisch wordt afgezogen en dat tegelijkertijd voldoende onderdruk wordt gecreëerd. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat deze maatregelen BBT zijn. Dat de derde-partij keuzevrijheid heeft hoe dit wordt gerealiseerd en dat zij nog een plan van aanpak mogen indienen, maakt niet dat de voorschriften onvoldoende uitvoerbaar zijn of onvoldoende waarborgen bieden. Het college heeft ter zitting namelijk toegelicht dat onderdruk is te meten en dat geur buiten is te ruiken.
Dat eisers twijfelen of het gebouw wel luchtdicht kan worden gemaakt, maakt niet dat de voorschriften onvoldoende zijn en bovendien is dit een kwestie van handhaving. Voor het alsnog opnemen van voorschriften over het inpandig laden en lossen bestaat geen aanleiding. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Omdat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld in bestreden besluit 2, het college met dat besluit inhoudelijk aan zijn oorspronkelijke besluit vasthoudt, eisers zich hebben kunnen uitlaten over bestreden besluit 2 en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 dan ook ongegrond.
5.2.
De rechtbank bepaalt dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt, omdat het bestreden besluit 2 is genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak op het beroep van eisers. In die tussenuitspraak waren motiveringsgebreken geconstateerd in het bestreden besluit 1, dat inmiddels is ingetrokken.
5.3.
Verder krijgen eisers gezien het bovenstaande een vergoeding van de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,-) bij een wegingsfactor 1. Dit is in totaal € 2.092,50.
Daarnaast komen de volgende deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking:
  • “advieswerkzaamheden beoordeling maatwerkvoorschriften geur (onze brief van 19 februari 2021)” conform de factuur van 26 februari 2021: € 4.095,85;
  • “rechtbankzitting / honorarium advieswerkzaamheden afgesproken uurtarieven e-mail 17 maart 2022” conform de factuur van 26 april 2022: € 2.594,24.
De factuur van 20 september 2022 komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat daarvan geen schriftelijk verslag is uitgebracht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 8.782,59.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. S.E.M. Lichtenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Paragraaf 6.3, vierde alinea (p. 31) en hoofdstuk 7, conclusie 4 (p. 34).
2.Paragraaf 6.3, vijfde alinea.
3.P. 34 van het rapport van Buro Blauw.
4.R.o. 8.2.
5.Artikel 7 en 8 van Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent geur bedrijven Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017.