ECLI:NL:RBGEL:2023:1239

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
10093249 \ HA VERZ 22-51
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde loonstop en re-integratieverplichtingen in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekende partij] en Hagemans Vastgoedonderhoud B.V. over een opgelegde loonstop en re-integratieverplichtingen. [verzoekende partij] was sinds 30 maart 2020 ziek en had een arbeidsovereenkomst met Hagemans. De werkgever had een loonstop opgelegd, omdat zij meende dat [verzoekende partij] niet voldoende meewerkte aan haar re-integratie. De kantonrechter oordeelde dat de loonstop onterecht was opgelegd. De rechter stelde vast dat er onduidelijkheid bestond over het te volgen re-integratietraject en dat [verzoekende partij] niet zonder deugdelijke grond weigerde mee te werken aan haar re-integratie. De kantonrechter oordeelde dat Hagemans onvoldoende had aangetoond dat zij aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan en dat de loonstop in de gegeven omstandigheden een te zware maatregel was. Hagemans werd veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris, inclusief vakantietoeslag, en de wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd een restant van de transitievergoeding toegewezen en moest Hagemans ook vakantiedagen uitbetalen. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van Hagemans, waardoor het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10093249 \ HA VERZ 22-51 \ 610 \ 40140
uitspraak van 26 januari 2023
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. G.P. Oberman
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hagemans Vastgoedonderhoud B.V.
gevestigd te Nijmegen
verwerende partij
gemachtigde mr. R.J. Verweij
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en Hagemans genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 31 augustus 2022 met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 3 november 2022 ter gelegenheid waarvan de gemachtigde van [verzoekende partij] aanvullende producties heeft ingediend (producties 30 t/m 41) en een pleitnota heeft voorgedragen. De gemachtigde van Hagemans heeft voorafgaand aan de zitting eveneens aanvullende (ongenummerde) producties ingediend en ter zitting een pleitnota voorgedragen;
- de e-mail van 14 november 2022 van de gemachtigde van [verzoekende partij] , waarin een reactie is gegeven op de berekening van het achterstallig loon in de pleitnota van de gemachtigde van Hagemans;
- de akte houdende uitlaten aan de zijde van Hagemans inclusief producties (38 t/m 41);
- de antwoordakte aan de zijde van [verzoekende partij] .
1.2. Beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. [verzoekende partij] is per 1 juni 2017 bij Hagemans in dienst getreden in de functie van Programmamaker Marketingcommunicatie op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 4 maanden.
2.2. Op 27 november 2017 is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen tot stand gekomen op grond waarvan [verzoekende partij] de functie Manager Markt en Ontwikkeling is gaan vervullen tegen een brutosalaris van € 4.267,00 per 4 weken.
2.3. [verzoekende partij] heeft zich op 30 maart 2020 ziekgemeld. De bedrijfsarts constateerde tijdens de daaropvolgende gesprekken dat sprake was van dusdanige aanhoudende geringe belastbaarheid (burn-out) dat er geen mogelijkheden waren om [verzoekende partij] in te passen in reguliere arbeid. Arbeidstherapie werd ook (nog) niet tot de mogelijkheden gezien, zodat [verzoekende partij] werd geadviseerd rust te nemen.
2.4. Bij e-mail van 8 september 2020 heeft Hagemans [verzoekende partij] erop gewezen dat op grond van de in de Bedrijfsregeling opgenomen autoregeling de bedrijfsauto na verloop van 12 weken volledige arbeidsongeschiktheid en geen of onvoldoende concreet zicht op herstel, dient te worden ingeleverd bij de werkgever. Nadat [verzoekende partij] had aangegeven dat het daadwerkelijk inleveren van de bedrijfsauto voor haar bezwaarlijk was, hebben partijen gekeken of ze tot een financiële afspraak konden komen over de bedrijfsauto. [verzoekende partij] constateerde echter dat het proces rondom de bedrijfsauto (alsnog) een te grote impact op haar herstel had, zodat zij Hagemans uiteindelijk heeft verzocht de bedrijfsauto te laten ophalen. Dit is op 2 oktober 2020 gebeurd.
2.5. Op 13 januari 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekende partij] , Hagemans en de casemanager, tijdens welk gesprek de impact van de verplichtingen op grond van de Wet Poortwachter op [verzoekende partij] ter sprake zijn gekomen. Partijen hebben toen gesproken over een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst door een vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben hierover gecorrespondeerd en nadere gesprekken gevoerd, hetgeen heeft geleid tot een concept vaststellingsovereenkomst die Hagemans op 21 maart 2021 aan [verzoekende partij] heeft voorgelegd. [verzoekende partij] heeft zich vervolgens tot haar gemachtigde gewend, waarna de gemachtigde van [verzoekende partij] en Hagemans in de periode van 14 tot en met 29 april 2021 in onderhandeling zijn getreden. Partijen zijn niet tot een overeenstemming gekomen.
2.6. Hagemans ontving op 3 mei 2021 van de bedrijfsarts de melding dat [verzoekende partij] niet bereikbaar bleek voor de op die ochtend geplande telefonische afspraak. Hagemans heeft, hoewel zij er vanuit ging dat sprake was van een misverstand, [verzoekende partij] die dag per e-mail gewezen op haar verplichtingen in het kader van re-integratie. Daarop heeft op 5 mei 2021 een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen de bedrijfsarts en [verzoekende partij] , die werd bijgestaan door haar gemachtigde.
2.7. Op 26 mei 2021 ontving [verzoekende partij] van Hagemans per e-mail een uitnodiging voor een arbeidsdeskundig onderzoek op het kantoor van Hagemans. In reactie hierop heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] zich bij e-mail van 27 mei 2021 (en bij herhaling op 30 mei 2021) tot de bedrijfsarts gewend met het verzoek een concreet advies te geven naar aanleiding van het gesprek van 5 mei 2021. [verzoekende partij] en haar gemachtigde verkeerden namelijk in de veronderstelling dat besproken was dat re-integratie spoor 1 geen optie was, nu [verzoekende partij] zich niet in staat achtte met Hagemans in overleg te gaan en re-integratie tijdelijk gestaakt diende te worden in verband met de behandeling van [verzoekende partij] bij Human Concern in Tilburg.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft Hagemans vervolgens ook bij e-mail van 30 mei 2021 laten weten dat [verzoekende partij] niet in staat was met Hagemans in overleg te gaan maar dat de arbeidsdeskundige, de heer [naam 1] , een afspraak met [verzoekende partij] kon maken.
2.8. Hagemans heeft [verzoekende partij] daarna bij e-mail van 8 juni 2021 op haar re-integratieverplichtingen gewezen:
(…)
Via onze Arbodienst heb ik andermaal het bericht ontvangen dat je niet meewerkt aan je re-integratie door geen gevolg te geven aan de – overigens herhaalde – afspraak met de arbeidsdeskundige van 7 juni jl.
Op 3 mei jl. heb ik je al gewezen op je verplichting actief mee te werken aan je re-integratie. Bij een volgende schending ga ik over tot het opleggen van een loonstop.
(…)
2.9. Op 9 juni 2021 is [verzoekende partij] op gesprek geweest bij de bedrijfsarts, waarbij ook haar gemachtigde weer aanwezig was. De bedrijfsarts heeft nadien in zijn spreekuurverslag vermeld:
(…)
Betrokkene heeft een dusdanig verminderde belastbaarheid dat er geen mogelijkheden zijn om medewerkster in te passen in de eigen werkzaamheden.
(…)
Geadviseerd wordt echter om de aandacht vooral op het 2e spoor te richten, omdat een re-integratie 1ste spoor een herstel belemmerend effect zal hebben.
(…)
Een arbeidsdeskundig onderzoek is wenselijk, zodat alle mogelijkheden 1ste en 2de spoor nader onderzocht kunnen worden. Gezien de gespannen verhouding met de werkgever kan overwogen worden of het onderzoek deels op het kantoor van de advocaat van medewerkster kan plaatsvinden.
(…)
2.10. De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft na het gesprek met de bedrijfsarts bij e-mail van 14 juni 2021 aan Hagemans teruggekoppeld:
(…)
Voor nu is het echter van belang dat het u blijkbaar ontgaan is dat ik namens mijn cliënte een e-mail heb gestuurd aan uw collega [naam 2] waarin ik heb aangegeven dat mijn cliënte niet in staat is om met haar werkgever in overleg te gaan, maar dat zij bereid is om in gesprek te gaan met de heer [naam 1] . Dit gesprek kan plaatsvinden bij mij op kantoor. Ik zal de heer [naam 1] zelf ook nog informeren.
Er is dus geen sprake van een gebrek aan medewerking aan de re-integratie. Uw dreiging met een sanctie is dus zeer onterecht en getuigt van onzorgvuldig handelen.
Wat u overigens ook is ontgaan is, is dat u mijn cliënte heeft opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts van 9 juni jl. Daar is mijn cliënte dan ook verschenen.
Het ligt in de rede om aan te nemen dat het tijdelijk in het geheel niet mogelijk is om enige re-integratieactiviteiten te verrichten. De bedrijfsarts heeft mijn cliënte geadviseerd om hierover een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen.
Het moet mijn cliënte van het hart dat het voor haar aanmerkelijk minder stressvol zou zijn als zowel binnen de organisatie van Hagemans, als binnen de arbodienst en andere door de werkgever ingeschakelde hulppersonen, meer informatie wordt uitgewisseld zodat, bijvoorbeeld, ook u tijdig wordt geïnformeerd over het spreekuur met de bedrijfsarts. (…)
2.10.1. Hagemans heeft daarop gereageerd bij e-mail van 18 juni 2021, met daarin onder meer:
(…)
Uw e-mail van zondag 30 mei jl. aan mw. [naam 2] is mij bekend. Wij hebben daarop immers via de e-mail van mw. [naam 2] van 2 juni jl. inhoudelijk en concreet gereageerd. Daarop is van u noch van uw cliënte een andersluidende reactie ontvangen waardoor het, gegeven de verplichtingen tot re-integratie, aannemelijk was dat zij op 7 juni zou verschijnen voor het gesprek met de arbeidsdeskundige. Niettemin is uw cliënte wederom niet verschenen als gevolg waarvan drie personen ten onrechte hebben zitten wachten. De oproep tot het spreekuur van 9 juni is derhalve een direct gevolg van het niet verschijnen van uw cliënte op 7 juni. (…).
(…)
Ik constateer inmiddels een patroon dat uw cliënte zich tracht te onttrekken aan deze re- integratieverplichtingen dan wel deze naar eigen bevindingen tracht in te vullen. Het doorbreken van juist dit patroon zou het proces voor alle betrokkenen minder stressvol maken.
(…)
2.11. Vervolgens heeft op verzoek van Hagemans het arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden door [naam 1] , gecertificeerd register arbeidsdeskundige. Op 30 juni 2021 heeft [naam 1] beide partijen gesproken, zij het in individuele gesprekken, waarbij [verzoekende partij] werd bijgestaan door haar gemachtigde. In zijn rapport van 16 juli 2021 heeft [naam 1] , voor zover hier van belang (pagina 14 en verder) geadviseerd:
(…)
In deze specifieke casus:
Werkneemster heeft een specifieke aandoening, waarvoor ze vanaf 1 juni 2021 in een behandeltraject is opgenomen. Deze behandeling kan de komende periode in intensiteit belangrijk toenemen. Met behandelaar is overleg in hoeverre het mogelijk is de re-integratieactiviteiten buiten het behandelcentrum. In dit centrum wordt gewerkt met een multidisciplinair team, waar ook werkbegeleiders bij betrokken zijn. (…)
Op basis van het bovenstaande adviseer ik voorlopig de regie van de re-integratie bij het behandelcentrum te laten en indien er mogelijkheden zijn om daadwerkelijk te re-integreren in overleg te komen tot een passende re-integratieondersteuning.

6.Sociaal verzekeringstechnische aspecten en aanbevelingen

(…)
Omdat wat betreft de re-integratieondersteuning geadviseerd wordt af te wijken van inzet van een regulier re-integratiebedrijf, maar de re-integratie ondersteuning onder te brengen bij het behandelteam, wordt geadviseerd bij het UWV een deskundigenoordeel aan te vragen. Vraagstelling: zijn de re-integratie inspanningen voldoende?
(…)

7.Conclusies

Het eigen werk in volledigheid is op dit moment niet passend en ook niet passend te maken. Er is op dit moment bij de eigen werkgever geen ander passend werk beschikbaar.
Herstel is op korte termijn niet te verwachten.
Als gevolg van de aandoening van werkneemster wordt aanbevolen een gespecialiseerd re-integratietraject aan te bieden, ondersteund door het behandelinstituut. Dit ook omdat mogelijk op korte termijn een langdurige periode kan ontstaan waarin in het geheel geen re-integratiemogelijkheden zijn.
Werkneemster wordt conform advies bedrijfsarts geadviseerd in ieder geval niet te re-integreren bij de eigen werkgever.
Geadviseerd wordt het UWV middels een deskundigenoordeel te vragen zich te conformeren aan het advies in te stemmen met gespecialiseerde re-integratieondersteuning, waarbij in het begin er ook geen sollicitatieverplichting geldt.
(…)
2.12.
Beide partijen hebben ingestemd met het voorstel van [naam 1] , waarna Hagemans AT Groep heeft ingeschakeld voor de begeleiding naar het tweede spoor.
De heer [naam 3] (re-integratieadviseur bij AT Groep) heeft vanaf augustus 2021 diverse pogingen gedaan om (direct) met [verzoekende partij] in contact te komen, echter zonder resultaat.
2.13.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft Hagemans bij e-mail van 21 september 2021 gevraagd naar de status van het deskundigenoordeel van het UWV, zoals geadviseerd door [naam 1] :
(…)
Zoals afgesproken zou Hagemans een deskundigenoordeel bij het UWV aanvragen. (…)
Mijn cliënte is opgeroepen door de Arbodienst op 8 september 2021 om dit deskundigen oordeel met de bedrijfsarts te bespreken. Mijn cliënte heeft tot haar verbijstering echter moeten vernemen dat de bedrijfsarts helemaal niet op de hoogte was van de reden voor haar komst. Evenmin was hij in het bezit van een schriftelijke terugkoppeling van de UWV-deskundige. In het spreekuurverslag d.d. 8 september 2021 staat opgetekend dat het door u aangevraagde deskundigenoordeel niet in behandeling is genomen door het UWV. (…)
2.13.1.
Hagemans heeft daarop gereageerd bij e-mail van 29 september 2021, met daarin onder meer:
(…)
Het deskundigenoordeel is, zoals u weet, door Hagemans Vastgoedonderhoud aangevraagd op advies van de arbeidsdeskundige met als doel het UWV in te laten stemmen met gespecialiseerde (in plaats van reguliere) re-integratieondersteuning. Deze aanvraag is door het UWV niet in behandeling genomen vanwege ernstig capaciteitsgebrek bij het UWV. Dat heeft de Arbodienst met uw cliënte besproken en haar gewezen op de mogelijkheid zelf een deskundigenoordeel aan te vragen.
(…)
Via onze Arbodienst heeft Hagemans Vastgoedonderhoud de AT-Groep ingeschakeld voor begeleiding naar het 2e spoor. Dit bureau heeft in de persoon van [naam 3] inmiddels diverse pogingen ondernomen met uw cliënte in contact te komen, steeds zonder resultaat. Wat mij betreft houdt uw cliënte zich dus niet aan haar verplichtingen mee te werken aan haar re-integratie. Uw cliënte is herhaaldelijk gewezen op de verplichting actief mee te werken aan re-integratie en heeft waarschuwingen ontvangen voor sancties ten aanzien van de loonbetaling. Uw cliënte dient deze week nog contact op te nemen met de heer [naam 3] (…) bij niet nakoming waarvan een loonsanctie zal worden opgelegd. (…)
2.14.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft op 30 september en 6 oktober 2021 telefonisch contact met [naam 3] opgenomen aangezien er twijfels bestonden over de vraag of AT Groep [verzoekende partij] wel de nodige gespecialiseerde begeleiding in het kader van haar re-integratie kon bieden. In de e-mail van 6 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] aan [naam 3] aangegeven:
(…)
Ik ons telefoongesprek van 30 september jl. hadden wij afgesproken dat u contact zou zoeken met de werkgever. U zou navraag doen omdat ik u namens mijn client heb uitgelegd dat er een specifiek traject is afgesproken in plaats van een regulier 2e spoor en dat er dus ook geen reden is voor de werkgever om u in te schakelen.
U gaf aan dat u met de werkgever contact had gehad. De werkgever heeft u aangegeven dat een normaal 2e spoor traject moet worden gevolgd. Er is geen specifiek traject afgesproken. De werkgever heeft tegen u gezegd: “
[naam 3] , je weet wat het betekent en wat je moet doen.”
Dit betekent dat de werkgever u onjuist heeft geïnformeerd.
(…)
2.15.
Hagemans heeft bij e-mail van 5 oktober 2021 [verzoekende partij] meegedeeld dat zij, in verband met het niet meewerken aan de re-integratie, de salarisbetaling per 4 oktober 2021 heeft opgeschort.
2.16.
Hagemans heeft zich vervolgens tot haar gemachtigde gewend, waarna tussen de gemachtigden van partijen een discussie is ontstaan over (de invulling van) het re-integratietraject 2e spoor.
2.16.1.
In de e-mail van 28 oktober 2021 heeft de gemachtigde van Hagemans aan de gemachtigde van [verzoekende partij] bericht:
(…)
Er bestaat blijkbaar onduidelijkheid over het te volgen re-integratietraject 2e spoor. (…)
Uw cliënte heeft een specifieke aandoening, waarvoor uw cliënte in een eigen behandeltraject wordt behandeld. De arbeidsdeskundige [naam 1] heeft onderzocht of, en zo ja in hoeverre, het mogelijk is de re-integratieactiviteiten 2e spoor vanuit dat eigen behandeltraject te laten plaatsvinden.
Omdat daarmee zou worden afgeweken van een regulier 2e spoortraject, is Hagemans geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV met de vraag of Hagemans met die afwijking wel blijft voldoen aan Wet Poortwachter. (…) De heer [naam 1] heeft contact gehad met het behandelteam van uw cliënte ( [naam 4] ) en vastgesteld dat vanuit het eigen behandeltraject géén 2e-spoor-activiteiten worden verricht en dat het behandelteam van uw cliënte daartoe ook niet bevoegd is. Daarop heeft [naam 1] in het rapport de keuze gemaakt een regulier 2e-spoor bureau in te zetten dat het voortouw neemt in de re-integratie. Het eigen behandelteam van uw cliënte kan hierop aanvullend waar nodig ondersteuning bieden. Het rapport waarin een en ander is vastgelegd is op 16 juli jl. rechtstreeks aan uw cliënte gemaild.
Kortom de suggestie van de arbeidsdeskundige de 2e-spoor begeleiding te laten doen vanuit het eigen behandeltraject van uw cliënte is onderzocht, maar onhaalbaar gebleken. Medio september heeft een spreekuurcontact tussen de arbeidsdeskundige en uw cliënte (in aanwezigheid van haar vader) plaatsgevonden en op dat spreekuur is het advies nogmaals toegelicht. Op dit moment wordt dus een regulier 2e-spoor traject gevolgd en uw cliënte dient daaraan haar medewerking te verlenen. (…)
2.17.
De gemachtigde van Hagemans heeft vervolgens bij e-mail van 5 november 2021 aan [naam 1] gevraagd of Hagemans met de inschakeling van AT-Groep aan zijn advies voldoet. [naam 1] heeft dit bevestigd in de e-mail van 11 november 2021, met daarin:
(…)
Met de inzet van AT advies heeft de werkgever naar mijn idee een re-integratiebedrijf uitgekozen dat zeker kan voldoen aan omgaan met de specifieke problemen van werkneemster: ze zijn immers goed bekend met en werkzaam ook in de geestelijke gezondheidszorg. Verder kiezen ze voor een ketenaanpak met de verschillende professionals.
(…)
2.18.
De gemachtigde van Hagemans heeft de mededeling van [naam 1] bij e-mail van 12 november 2021 aan de gemachtigde van [verzoekende partij] gestuurd en daarbij [verzoekende partij] gesommeerd om haar re-integratieverplichtingen, concreet de aanwijzingen van AT advies, na te komen.
2.19.
Bij e-mail van 15 december 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] Hagemans verzocht stukken te overleggen in het kader van haar WIA-aanvraag. Daarbij heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] omtrent de re-integratie aangegeven:
(…)
Partijen blijken nog steeds verdeeld over de wijze waarop de re-integratie moet plaatsvinden na het advies de arbeidsdeskundige, dat door beide partijen is aanvaard als uitgangspunt voor de verdere re-integratie. Mijn cliënte meent dat uw cliënte de afspraken niet nakomt, terwijl uw cliënte mijn cliënte verwijt dat zij niet meewerkt aan de re-integratie en om die reden de loondoorbetaling heeft gestaakt. Ik zal hier op in een later stadium nader ingegaan. (…)
2.19.1.
De gemachtigde van Hagemans heeft daarop gereageerd bij e-mail van 17 december 2021, met onder meer:
(…) Er is geen verschil van inzicht over de wijze waarop re-integratie moet plaatsvinden. Dat is een door u – uw cliënte – geconstrueerd geschil met de kennelijke bedoeling de hardnekkige weigering van uw cliënte tot medewerking aan re-integratie te legitimeren. Er is een advies van de arbeidsdeskundige. Met de inzet van AT advies heeft de werkgever op geleide van dat advies een re-integratiebureau uitgekozen dat kan omgaan met de specifieke problemen van uw cliënte. Uw cliënte weigert echter mee te werken met AT advies en laat u met AT advies communiceren. De re-integratie wordt daardoor belemmerd en gedwarsboomd. Als uw cliënte niet uiterlijk maandag 20 december 2021 meewerkt aan re-integratie door aanvaarding van de begeleiding van AT advies, geldt met ingang van die dag een loonstop.
2.19.2.
Op 20 december 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] op zijn beurt gereageerd met:
(…)
Anders dan uw cliënte, meent mijn cliënte dat er wel degelijk een geschil is over het advies van de arbeidsdeskundige. (…)
U schrijft dus dat in het rapport de keuze is gemaakt voor een regulier 2e spoor bureau. Hieruit blijkt dat, zoals de heer [naam 3] zelf ook heeft aangegeven, het niet de bedoeling was om een specifiek traject in te zetten.
Overigens is uw stelling in strijd met de feiten zoals die ook voor u kenbaar zijn. Nergens in het rapport wordt de keuze gemaakt voor een regulier 2e spoor bureau die het voortouw moet nemen in de re-integratie. Ik nodig u echter uit om per ommegaande aan te geven op welke passage in het rapport uw opmerking is gebaseerd.
De behandelaars hebben mij bevestigd dat de heer [naam 3] geen contact met hem heeft gezocht. Dit betekent dat er geen sprake is van ondersteuning door het behandelinstituut, laat staan van een regiefunctie, zoals de heer [naam 1] . Daaruit volgt dat uw cliënte het advies van de arbeidsdeskundige, waaraan zij zich zegt te houden, negeert.
Hieruit volgt dat niet mijn cliënte, maar uw cliënte handelt in strijd met haar re- integratieverplichtingen . (…)
2.20.
Op 8 maart 2022 heeft Hagemans een beoordeling re-integratieverslag van het UWV ontvangen waarin is geconcludeerd dat Hagemans voldoende heeft gedaan om [verzoekende partij] te re-integreren. Daartoe is onder meer overwogen
dat er in 2021 een lange periode (i.i.g. tot en met december 2021) sprake is geweest van een situatie van onvoldoende re-integratie mogelijkheden. Dit is o.a. gelegen in een intensief behandeltraject. Het is daarmee aannemelijk dat er geen concrete re-integratiekansen zijn geweest in het eerste spoor en dat een eerder ingezet spoor 2 traject “niet van de grond is gekomen”.
2.21.
Hagemans heeft begin april 2022 een aanvraag voor een ontslagvergunning bij het UWV ingediend, die op 9 mei 2022 is verleend. Hagemans heeft hierop bij brief van 11 mei 2022 de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] opgezegd tegen 1 juli 2022.
2.22.
Op 7 juli 2022 heeft de gemachtigde van Hagemans de eindafrekening vakantiedagen en afrekening transitievergoeding aan de gemachtigde van [verzoekende partij] gezonden.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekende partij] verzoekt – na wijziging – bij beschikking Hagemans te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris van € 24.064,63 inclusief vakantietoeslag te verhogen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, uitbetaling van nog openstaande vakantiedagen, € 1.000,00 per vier weken te vermeerderen met vakantietoeslag in verband met salarisverhoging door toetreding tot de directie, betaling van de transitievergoeding van € 9.795,13 met vermindering van hetgeen reeds is betaald, en een billijke vergoeding van
€ 50.000,00, met veroordeling van Hagemans in de proceskosten.
3.2.
[verzoekende partij] baseert haar verzoek op het volgende. Hagemans heeft ernstig verwijtbaar dan wel in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door [verzoekende partij] op onheuse wijze te bejegenen, haar tot de directie te benoemen maar dit onvoldoende uit te dragen en niet het bijpassende salaris te betalen. Daarnaast heeft Hagemans [verzoekende partij] onder grote druk gezet en op allerlei manieren aangestuurd op een vaststellingsovereenkomst, waarmee Hagemans geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernstige problematiek van [verzoekende partij] . Ook heeft Hagemans ten onrechte loondoorbetaling gestaakt terwijl [verzoekende partij] vasthield aan de afspraken die partijen hadden gemaakt met behulp van [naam 1] . Hagemans is daarom gehouden het achterstallig loon te vermeerderen met vakantietoeslag en de wettelijke verhoging en rente aan [verzoekende partij] te betalen. In verband met beëindiging van de arbeidsovereenkomst is Hagemans eveneens gehouden op een juiste wijze af te rekenen door betaling van de nog openstaande vakantiedagen, (het restant van) de transitievergoeding, alsmede de salarisverhoging van € 1.000,00 per vier weken dat [verzoekende partij] had behoren te krijgen in verband met toetreding tot de directie. Daarnaast is Hagemans in verband met het ernstig verwijtbaar handelen gehouden een billijke vergoeding van € 50.000,00 aan [verzoekende partij] te betalen.
3.3.
Hagemans voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Loonstop
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekende partij] sinds 30 maart 2020 wegens ziekte ongeschikt is voor de bedongen arbeid. Op grond van artikel 7:629 BW heeft [verzoekende partij] in beginsel recht op doorbetaling van het loon tijdens ziekte. Dit recht bestaat echter niet altijd. Het derde lid van artikel 7:629 BW noemt zes gevallen waarin de werkgever gerechtigd is betaling van het loon stop te zetten, waaronder de situatie dat de arbeidsongeschikte werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan haar (kort gezegd) re-integratie (sub d). Hagemans doet een beroep op deze bepaling. De re-integratieverplichtingen van de arbeidsongeschikte werknemer zijn neergelegd in artikel 7:660a BW. Dit artikel bepaalt sub a dat de werknemer verplicht is gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige (zoals een re-integratiebureau) redelijke voorschriften en mee te werken aan maatregelen die erop zijn gericht haar eigen of andere passende arbeid te laten verrichten. Op de werkgever rust de plicht zijn werknemer zo nodig te dwingen mee te werken aan re-integratie, door middel van maatregelen zoals een loonsanctie.
4.2.
De vraag luidt of sprake is van de situatie waarbij [verzoekende partij] zonder deugdelijke grond weigerde mee te werken aan haar re-integratie. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is en onderbouwt dit als volgt. Vast staat dat partijen hebben ingestemd met (de inhoud en uitvoering van) het advies van [naam 1] . Dit advies hield in om gelet op de bijzondere (gezondheids-)situatie van [verzoekende partij] de regie van de re-integratie voorlopig bij het behandelcentrum te laten. Voorts was in het advies opgenomen dat een gespecialiseerd re-integratietraject noodzakelijk was, ondersteund door het behandelinstituut. Hagemans zou daarover een deskundigenoordeel van het UWV aanvragen. Dit advies was het uitgangspunt van partijen. Hagemans heeft ter uitvoering van het advies vervolgens AT Groep ingeschakeld. Dat AT Groep mogelijk een ‘standaard re-integratiebureau’ zou zijn, zoals [verzoekende partij] stelt, laat onverlet dat zij wel, conform het advies van [naam 1] , een gespecialiseerd re-integratietraject aan [verzoekende partij] zou kunnen bieden. [verzoekende partij] mocht naar het oordeel van de kantonrechter wel duidelijkheid verlangen over de vraag of AT Groep haar de noodzakelijke begeleiding kon bieden, alvorens aan te vangen met een (voor haar zwaar belastend) re-integratietraject. Op het moment dat Hagemans de loonstop op 4 oktober 2021 toepaste, was dit voor [verzoekende partij] echter (nog) niet duidelijk, hetgeen ook blijkt uit de nadien gezonden e-mail van 28 oktober 2021 (productie 13 bij verweerschrift) van de gemachtigde van Hagemans, waarin ook hij vaststelt dat ‘
er blijkbaar onduidelijkheid bestaat over het te volgen re-integratietraject spoor 2’.
4.2.1.
Op het moment dat [naam 3] van AT Groep [verzoekende partij] in augustus/september 2021 benaderde voor het plannen van een kennismakingsgesprek was ook het door Hagemans toegezegde deskundigenoordeel van het UWV nog niet verkregen, zodat niet duidelijk was of met het advies van [naam 1] en met inschakeling van AT Groep aan de re-integratieverplichtingen kon worden voldaan. [verzoekende partij] heeft Hagemans dan ook terecht mogen vragen naar de status van het deskundigenoordeel en, toen bleek dat deze niet zou volgen, heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] contact met [naam 3] op mogen nemen om te informeren of AT Groep daadwerkelijk de noodzakelijke specialistische begeleiding aan [verzoekende partij] kon bieden. Dit geldt te meer nu in het advies ook staat dat de regie bij het behandelteam van [verzoekende partij] wordt gelaten en [naam 3] direct contact met [verzoekende partij] heeft gezocht, terwijl hij ermee bekend mag worden verondersteld dat dergelijk contact zwaar belastend was. Evenmin was op dat moment echter gebleken dat [naam 3] contact met het behandelteam van [verzoekende partij] had opgenomen om inzicht in haar situatie te krijgen. Daarmee bleek niet (direct) van de besproken specialistische aanpak waarbij de regie bij het behandelteam van [verzoekende partij] lag.
4.2.2.
De kantonrechter is derhalve van oordeel dat de loonstop in de gegeven bijzondere omstandigheden van dit geval en bij genoemde stand van zaken een te forse maatregel is geweest en daarom niet op goede gronden is opgelegd. Hagemans is dan ook gehouden het achterstallig salaris inclusief vakantietoeslag aan [verzoekende partij] te betalen. Partijen zijn het er over eens dat het achterstallig salaris een bedrag van € 24.064,63 bruto betreft. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
4.3.
De wettelijke verhoging en wettelijke rente over dat bedrag worden toegewezen nu Hagemans deze niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en Hagemans deze op grond van de wet (artikel 7:625 en 6:119 BW) verschuldigd is.
Loonsverhoging
4.4.
[verzoekende partij] vordert een bedrag van € 1.000,00 per vier weken als verhoging van haar salaris wegens toetreding tot de directie. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar een organogram genaamd ‘Hagemans naar 2023’ (producties 30 en 31) en een overzicht tekenbevoegdheden (productie 33) waarin [verzoekende partij] als directeur Organisatie en Proces staat opgenomen. Voorts wijst zij op een e-mail van Hagemans van 17 november 2019 (productie 32) aan onder andere [verzoekende partij] met betrekking tot de agenda DT [
directieteam;ktr] 18 november 2019. Hagemans betwist – kort samengevat – dat [verzoekende partij] aanspraak kan maken op de gestelde loonsverhoging en voert daartoe het volgende aan. Hagemans is bezig geweest met herinrichting van haar organisatie in 2019 en heeft gekeken of [verzoekende partij] daarin kon worden meegenomen. In dat kader heeft [verzoekende partij] rond april 2019 begeleiding gehad en een coachingstraject gevolgd om naar een functie binnen de directie te groeien. [verzoekende partij] heeft echter zelf rond augustus/september 2019 aangegeven dat ze moeite had in die rol te groeien. De producties waar [verzoekende partij] naar verwijst betreffen “praatstukken”, maar daaraan is geen daadwerkelijk gevolg gegeven. [verzoekende partij] is nimmer (formeel) tot de directie benoemd en de functie en voorwaarden van [verzoekende partij] zijn ook nimmer veranderd.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het gezien de gemotiveerde betwisting van Hagemans op de weg lag van [verzoekende partij] haar stellingen nader te onderbouwen. Bij gebreke daarvan komt niet vast te staan dat [verzoekende partij] formeel tot de directie is toegetreden, laat staan dat zij als gevolg daarvan aanspraak kan maken op de gestelde loonsverhoging. De e-mail van 3 december 2019 (productie 38), waarin Hagemans aan een HR medewerkster aangeeft dat de arbeidsvoorwaarden voor [verzoekende partij] binnenkort besproken worden, kan [verzoekende partij] in dat kader evenmin baten nu uit die e-mail niet blijkt dat [verzoekende partij] formeel tot de directie is benoemd en dat als gevolg daarvan haar arbeidsvoorwaarden werden aangepast. Het verzoek van [verzoekende partij] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Transitievergoeding
4.6.
[verzoekende partij] verzoekt betaling van een bedrag van € 9.795,13 bruto aan transitievergoeding. Vast staat dat Hagemans al € 8.807,19 heeft betaald. Ter zitting heeft Hagemans toegezegd het restant, zijnde € 987,34 bruto, aan [verzoekende partij] te betalen. Dit bedrag wordt dus toegewezen.
Vakantiedagen
4.7.
Artikel 7:641 BW bepaalt dat een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak heeft op vakantie, recht heeft op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak. Partijen zijn het niet eens over zowel het aantal verlofuren dat bij einde van de arbeidsovereenkomst moest worden uitgekeerd als over de hoogte van het uurloon op basis waarvan de uitkering moest worden berekend.
Aantal verlofuren
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat ten aanzien van bewijs van een tegoed aan vakantiedagen de bewijslast (in beginsel) bij de werknemer ligt, maar dat bij betwisting van het door de werknemer gestelde tegoed de werkgever in beginsel zijn betwisting mede zal moeten motiveren aan de hand van uit de administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding dienen te worden gebracht. Verder neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat aan het door de werknemer te leveren bewijs niet al te hoge eisen moeten worden gesteld, nu het voeren van een deugdelijke verlofregistratiesysteem primair de taak van de werkgever is. Indien de door de werkgever bijgehouden verlofadministratie niet deugdelijk blijkt te zijn is dat een omstandigheid die in beginsel voor risico van de werkgever komt.
4.9.
[verzoekende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij jaarlijks recht had op 192 verlofuren en dat Hagemans dit in haar berekening, en de daarop gebaseerde eindafrekening, ten onrechte niet als uitgangspunt heeft genomen. Hagemans heeft zich bij akte nader uitgelaten over de opbouw en afschrijving van verlofdagen bij ziekte, onder overlegging van de producties 38 tot en met 41. Uit de berekening van productie 39 blijkt dat [verzoekende partij] volgens Hagemans over de jaren 2019 tot en met 2022 aanspraak kan maken op uitbetaling van totaal 451,6 verlofuren. [verzoekende partij] heeft hierop bij antwoordakte gereageerd met de stelling dat zij recht heeft op uitbetaling van 499,6 verlofuren. De kantonrechter stelt vast dat het door [verzoekende partij] gestelde recht op 192 verlofuren per jaar niet meer ter discussie staat nu [verzoekende partij] hier in haar akte niet meer op is teruggekomen.
4.10.
De vraag is of [verzoekende partij] recht heeft op uitbetaling van 451,6 of 499,6 verlofuren. [verzoekende partij] stelt dat Hagemans het saldo aan vakantie-uren over 2022 ten onrechte tot 31 maart 2022 heeft berekend in plaats van tot 1 juli 2022, de datum waarop [verzoekende partij] feitelijk uit dienst is gegaan. Tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekende partij] per 1 juli 2022 is geëindigd. Aangezien Hagemans verder niet heeft onderbouwd waarom de vakantie-uren over 2022 slechts tot 31 maart 2022 berekend zouden moeten te worden, is Hagemans gehouden het saldo aan vakantie-uren over 2022 tot 1 juli 2022 te berekenen en uit te keren. Uit de specificatie van Hagemans leidt de kantonrechter af dat [verzoekende partij] over (de eerste) drie maanden aanspraak kan maken op 48 verlofuren, zodat dit voor de periode april tot en met juni (eveneens drie maanden) gelijk moet worden geacht. De conclusie is daarom dat [verzoekende partij] recht heeft op uitbetaling van in totaal 499,6 verlofuren.
4.10.1.
[verzoekende partij] heeft bij antwoordakte aangevoerd dat Hagemans ten onrechte 30 (3x10) vakantiedagen in verband met de jaarlijkse zomersluitingen van het bedrijf in mindering heeft gebracht op haar vakantiesaldo. Zij verwijst ter onderbouwing van haar vordering op dit punt naar het door Hagemans overgelegde overzicht en de uitspraak van 19 mei 2009 van het Hof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ0059) waaruit, kort gezegd, voortvloeit dat in geval een werknemer via een cao gebonden is aan de bedrijfsvakantie, dit niet zonder meer betekent dat hij instemt met verrekening van vakantiedagen als hij tijdens deze vakantie ziek is.
4.10.2.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekende partij] op grond van haar arbeidsovereenkomst recht heeft op 25 wettelijke vakantiedagen, te berekenen naar rato van haar dienstverband. Deze uren worden ook bij ziekte opgebouwd en zijn dan ook (terecht) niet afgeboekt. Dit strookt ook met de door [verzoekende partij] genoemde 192 verlofuren. Tussen partijen staat voorts vast dat de cao Bouw & Infra op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. [verzoekende partij] heeft niet betwist dat de als productie 40 overgelegde regeling omtrent roostervrije dagen deel uitmaakt van de toepasselijke cao. Dit zijn evenwel, anders dan [verzoekende partij] aanvoert, geen vakantiedagen. In hoofdstuk 3.2 Roostervrij staat onder 3.2.3 dat niet opgenomen roostervrije dagen aan het eind van het kalenderjaar vervallen. In 3.2.4 van de cao staat als tweede opsommingspunt opgenomen:
is de werknemer op een vastgestelde roostervrije dag ziek? Dan heeft hij niet het recht die dag later alsnog op te nemen.
Dat, zoals [verzoekende partij] in haar akte stelt, Hagemans de roostervrije dagen heeft afgetrokken van het saldo vakantiedagen blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit het overgelegde overzicht. Een grond voor uitbetaling van deze niet genoten roostervrije dagen is evenmin gesteld of gebleken. De roostervrije dagen worden jaarlijks apart toegekend en Hagemans heeft duidelijk onderbouwd dat de bij cao vooraf vastgestelde bedrijfssluiting wordt verrekend met de roostervrije, niet zijnde wettelijke, vakantiedagen van dat jaar.
De conclusie is dat [verzoekende partij] geen aanspraak kan maken op uitbetaling van 30 roostervrije dagen over de jaren 2020 t/m 2022 boven de overeengekomen wettelijke vakantiedagen. Dit deel van het (gewijzigde) verzoek van [verzoekende partij] wordt daarom afgewezen.
Hoogte uurloon
4.11.
[verzoekende partij] stelt dat Hagemans de reeds betaalde verlofuren ten onrechte heeft uitbetaald aan de hand van het toen geldende loon, zijnde het loon bij ziekte (artikel 7:629 BW). De kantonrechter volgt [verzoekende partij] in haar betoog. Mede gezien de arresten van het Hof van Justitie EU van 13 december 2018 (ECLI:EU:2018:1018) en 9 december 2021 (ECLI:EU:C:2021:987) heeft te gelden dat het vakantieloon tijdens ziekte moet worden bepaald aan de hand van tijdvakken waarin krachtens de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht, zonder dat rekening wordt gehouden met de vermindering van het salaris wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de berekening van het verlofsaldo moet derhalve worden uitgegaan van het laatst geldende overeengekomen (bruto)loon inclusief de (eventuele) cao-verhoging over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak en de vakantietoeslag daarover.
4.12.
Hagemans is op grond van het voorgaande dan ook gehouden om, onder overlegging van een deugdelijke specificatie, aan [verzoekende partij] uit te keren in totaal 499,6 verlofuren tegen het laatst geldende overeengekomen (bruto)loon inclusief de (eventuele) cao-verhoging over het betreffende tijdvak overeenkomend met de aanspraak en te vermeerderen met de vakantietoeslag daarover. Hetgeen Hagemans tot op heden op dit punt al aan [verzoekende partij] heeft betaald strekt daarop vanzelfsprekend in mindering.
Billijke vergoeding
4.13.
[verzoekende partij] verzoekt een billijke vergoeding van € 50.000,00 aan haar toe te kennen, nu Hagemans ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hagemans heeft verwijtbaar gehandeld ten aanzien van het toetreden van [verzoekende partij] tot de directie, zij heeft volhard in het aansturen op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst en ten onrechte een loonstop toegepast. De kantonrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat het hier gaat om de billijke vergoeding bij opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding), geldt een hoge drempel. Zo kan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever slechts worden aangenomen in uitzonderlijke gevallen, onder meer wanneer de werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en zijn re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd (vergelijk de conclusie van de AG bij Hoge Raad 8 november 2019, Cicero Zorggroep, ECLI:NL:HR:2019:1720). Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [verzoekende partij] om feiten en omstandigheden te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Hagemans.
4.14.
Tussen partijen staat vast dat zij in 2019 hebben gesproken over een mogelijke toetreding van [verzoekende partij] tot de directie en als gevolg daarvan stappen hebben gezet. De kantonrechter heeft hiervoor reeds vastgesteld dat het niet tot een formele benoeming is gekomen. Dat dit, gezien de door [verzoekende partij] geuite ambitie en de energie die zij daarin heeft gestoken, teleurstellend is geweest, doet niet af aan de (onbetwiste) stellingen van Hagemans dat [verzoekende partij] zelf heeft aangegeven dat zij moeite had in die rol te groeien. Gelet daarop had het op de weg van [verzoekende partij] gelegen haar stellingen nader te onderbouwen. Dit heeft zij nagelaten, zodat niet vast komt te staan dat Hagemans op dat punt verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar, heeft gehandeld.
4.14.1.
Hetzelfde geldt voor de besprekingen over de vaststellingsovereenkomst. Hagemans heeft tegenover het verwijt dat het initiatief van de vaststellingsovereenkomst bij haar lag, onbetwist aangevoerd dat de mogelijkheid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst ter sprake is gekomen in een gesprek met (onder meer) de casemanager, nadat [verzoekende partij] had aangegeven dat de verplichtingen uit de Wet Poortwachter te stressvol voor haar waren. Partijen hebben daarna gedurende een langere periode onderzocht op welke wijze en onder welke voorwaarden dit opgelost zou kunnen worden, onder meer middels een vaststellingsovereenkomst. Voor zover [verzoekende partij] in dat proces niet zou zijn gewezen op de omstandigheid dat zij niet in aanmerking zou komen voor een uitkering, oordeelt de kantonrechter dat, voor zover dat juist zou zijn, [verzoekende partij] ruim de tijd heeft gehad om de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst te doordenken. Zulks geldt temeer daar zij bij de onderhandelingen door haar gemachtigde werd bijgestaan. Druk van de zijde van Hagemans op [verzoekende partij] blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de overgelegde (mail) correspondentie. Zeker nu partijen na ruim beraad uiteindelijk geen vaststellingsovereenkomst hebben gesloten lag het op de weg van [verzoekende partij] de stelling dat Hagemans op ongeoorloofde wijze zou hebben volhard in het aansturen op een vaststellingsovereenkomst, nader te onderbouwen. Dit heeft zij nagelaten, zodat ook op dit punt niet geconcludeerd kan worden dat Hagemans ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.14.2.
Dan resteert nog de opgelegde loonstop. Vooropgesteld wordt dat Hagemans volgens het UWV voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. [naam 1] heeft desgevraagd verklaard dat Hagemans met inschakeling van AT Groep aan zijn advies kon voldoen. Voorts geldt dat de werkgever in het kader van de re-integratie en het toetsingskader van het UWV uitdrukkelijk verplicht is om sancties te treffen tegen een onvoldoende aan de re-integratie meewerkende werknemer. Dat de loonstop achteraf, naar het oordeel van de kantonrechter, gezien de bijzondere feiten en omstandigheden ten onrechte is opgelegd rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat dit als ernstig verwijtbaar handelen door Hagemans is te kwalificeren. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat het rapport leek te hinken op twee gedachten, enerzijds regie bij het behandelteam, anderzijds een gespecialiseerd re-integratietraject ondersteund door het behandelinstituut. Niet onbegrijpelijk is dat Hagemans zich in de gegeven situatie genoodzaakt zag maatregelen te nemen nu zij uit de terugkoppelingen van de bedrijfsarts en [naam 3] kon opmaken dat [verzoekende partij] niet mee wilde werken aan de voorgestelde re-integratie. Vast staat immers dat [verzoekende partij] niet bereikbaar was en dat zij evenmin (zij het om haar moverende redenen) mee wenste te werken. Met haar waarschuwingen, gevolgd door de loonstop heeft Hagemans druk uitgeoefend. Daar waar deze sanctie achteraf als (nog) niet passend kan worden beoordeeld, omdat partijen op dat moment op goede gronden van mening konden verschillen over de uitvoering van het advies van [naam 1] , heeft de loonstop er evenmin (in overwegende mate) aan bijgedragen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd na twee jaar ziekte. Het causaal verband tussen de loonstop en opzegging ontbreekt. Indien de loonstop niet zou zijn opgelegd, zou dat immers niet tot een ander resultaat van de re-integratie hebben geleid. Ook op dit punt kan derhalve niet worden geoordeeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
4.15.
Op grond van het voorgaande in samenhang beschouwd kan de kantonrechter niet vaststellen dat Hagemans ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is daarom niet toewijsbaar.
4.16.
De slotsom is dat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt Hagemans aan [verzoekende partij] te betalen het netto-equivalent van € 24.064,63 aan achterstallig salaris te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Hagemans aan [verzoekende partij] te betalen het netto-equivalent van € 987,34 bruto aan (restant) transitievergoeding;
5.3.
veroordeelt Hagemans aan [verzoekende partij] te uit te betalen het netto-equivalent van 499,60 verlofuren op basis van het laatst geldende overeengekomen (bruto)loon inclusief de (eventuele) cao-verhoging over het betreffende tijdvak overeenkomend met de aanspraak en de vakantietoeslag daarover;
5.4.
verstaat dat hetgeen Hagemans op grond van de eindafrekening dan wel nabetaling reeds heeft betaald op het voorgaande in mindering strekt;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.