ECLI:NL:RBGEL:2023:1212

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
405354
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit geldleningsovereenkomst en ontbinding van de overeenkomst

In deze zaak vordert [betrokkene 1] betaling van een bedrag van € 86.863,20 van [gedaagde], voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst die op 2 november 2016 is gesloten. De overeenkomst houdt in dat [gedaagde] maandelijks € 100,00 moet aflossen en een rente van 6% per jaar verschuldigd is. [gedaagde] heeft echter niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, wat heeft geleid tot een opeisbare schuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door [gedaagde] gestelde schenking niet voldoende onderbouwd is en dat de overeenkomst dwingend bewijs oplevert van de geldlening. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De vordering van [betrokkene 1] is toegewezen, en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/405354 / HZ ZA 22-186
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiseres]
in hoedanigheid als gevolmachtigde van
[betrokkene 1],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. M. Bosman te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.J. Meijer te Doetinchem.
Partijen worden hierna [betrokkene 1] en [gedaagde] genoemd.
[eiseres] wordt hierna [eiseres] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022,
- de regieaanwijzing/agenda van de rechtbank bij e-mail van 18 oktober 2022,
- het B8-formulier van [betrokkene 1] van 9 januari 2023 met producties 13 en 14,
- het B8-formulier van [betrokkene 1] van 13 januari 2023 met producties 15, 16 en 17,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] is de moeder van [eiseres] .
2.2.
Op 30 september 1999 zijn [eiseres] en [gedaagde] gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.3.
In een schriftelijk stuk (hierna: de overeenkomst), gedateerd op 2 november 2016, en ondertekend door [betrokkene 1] en [gedaagde] staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
Bedrag
Artikel 1
1.
De schuldeiseres zal aan de schuldenares ter leen verstrekken een krediet groot maximaal
€ 45.000,= (zegge; vijfenveertig duizend euro) (…)
Inhoud
Artikel 2
1.
Deze geldleningsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde termijn, ingaande per 2 november 2016.
(…)
3. [betrokkene 2] , bij beide partijen bekend, zal een Excel bestand bijhouden waarop alle
mutatie vermeld worden met vermelding van datum, bedrag en omschrijving waarop elke
transactie gebaseerd is. Schuldenaar zal d.m.v. een paraaf op de lijst te plaatsen bevestigen de gelden te hebben ontvangen en de gelden direct doorgeboekt te hebben naar de
betreffende crediteur in aanwezigheid van de schuldeiser en [betrokkene 2] als administrateur.
4.
Het door [betrokkene 2] beheerde Excel bestand genaamd “Schuld [gedaagde] aan [betrokkene 1] ” wordt door partijen geaccepteerd als rechtsgeldig en enig bewijs van de hoogte van de schuld van schuldenaar aan schuldeiser.
(…)
Aflossing en rente
Artikel 3
1.
Schuldenaar zal met ingang van 31 januari 2017 maandelijks een bedrag van
€ 100,= aflossen en daarmee wordt de limiet van het krediet ook maandelijks verlaagd.
2.
Schuldenares is over het uitstaande saldo van de geldlening aan schuldeiseres een rente verschuldigd van 6 % per jaar. De rente zal door [betrokkene 2] worden berekend en vastgesteld en door schuldenaar uiterlijk 31 december van ieder jaar worden voldaan op de bankrekening van schuldeiseres.
3.
Betalingen worden eerst in mindering gebracht op verschuldigde renten en daarna op de verschuldigde hoofdsom.
Opeisbaarheid en aflossing
Artikel 4
1.
Het opgenomen bedrag vermeerderd met de verschuldigde rente of het nog verschuldigde deel daarvan kan terstond en zonder enige aankondiging of ingebrekestelling door schuldeiseres worden opgeëist in de navolgende gevallen:
(…)
e. Indien de schuldenaar in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit deze akte.
(…)”
2.4.
In oktober 2017 heeft [gedaagde] een Excel-bestand ondertekend met als titel
“Schuld [gedaagde] aan [betrokkene 1] ”. Daarin staat voor zover van belang het volgende:
“Voor akkoord getekend door [gedaagde] voor € 50.669,48 schuld in rekening courant krediet per 13-10-2017”.
2.5.
In november 2017 heeft [gedaagde] een Excel-bestand ondertekend met als titel “
Schuld [gedaagde] aan [betrokkene 1] ”.Daarin staat voor zover van belang het volgende:
“Voor akkoord getekend door [gedaagde] voor € 70.155,48 schuld in rekening courant krediet per 22-11-2017”.
2.6.
In oktober 2019 is de echtscheiding tussen [eiseres] en [gedaagde] uitgesproken en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
Sinds december 2019 betaalt [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 100,00 per maand aan [betrokkene 1] .
2.8.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan diverse sommaties van [betrokkene 1] in de periode 23 april 2020 - 24 januari 2022 en evenmin aan verzoeken van [betrokkene 1] om met een redelijk voorstel te komen om de opgelopen hoofdsom en de verschuldigde rente af te lossen.
2.9.
In een schriftelijk stuk gedateerd op 29 november 2022 heeft de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) het volgende verklaard:
“De betreffende overeenkomst van geldlening heb ik opgesteld om recht te doen aan de onderlinge verhoudingen. De moeder van Gerdien leende aan haar en Roy op verschillende momenten geld om hun bedrijf overeind te houden. Het zijn leningen en geen schenkingen. Gerdien heeft haar eigen woonhuis uiteindelijk moeten verkopen om de vele leningen te kunnen betalen. Gerdien heeft daarmee de zakelijke lening van de Rabobank ad € 158.103,92 afgelost en aan haar moeder € 125.693,34 afgelost met een resterende schuld aan haar moeder van € 34.307,30. Aangezien Gerdien al een veelvoud van de schulden van de VOF heeft betaald is bewust gekozen voor persoonlijke leningen aan [gedaagde] die nodig waren om de aanschaf van producten voor de VOF te financieren en later om de onvermijdelijke belastingaanslagen en accountant te betalen. Roy heeft in volle bewustzijn getekend voor een persoonlijke aansprakelijkheid en heeft zowel voor de geleende € 45.000,- in 2016 als voor de opgelopen schuld in 2017 ad € 70.720,48 getekend. Roy
[gedaagde] zou gelijk beginnen met aflossen maar heeft dit niet gedaan. Hij is pas eind 2019
begonnen met een maandelijkse betaling van € 100,-. In 2019 maar 1 betaling en vanaf 2020 zou hij maandelijks € 100,- hebben voldaan. Hij heeft nooit rente betaald en hij heeft nooit de opbrengst van wel verkochte producten in mindering gebracht op zijn schuld. Hij heeft ook nooit het initiatief genomen om uit zichzelf te voldoen aan de overeenkomst van geldlening.”

3.Het geschil

3.1.
[betrokkene 1] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. [gedaagde] te veroordelen om aan [betrokkene 1] te betalen € 86.863,20 te vermeerderen met de contractuele rente over € 45.000,00 van 6% per jaar en de wettelijke rente over € 22.720,48 ingaande 13 juni 2022 tot de dag van voldoening,
Subsidiair:
de overeenkomst van 2 november 2016 te ontbinden nu [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in het nakomen van zijn betalingsverplichtingen en daarom [gedaagde] te veroordelen om aan [betrokkene 1] te betalen € 86.863,20 te vermeerderen met de contractuele rente over € 45.000,00 van 6% per jaar tot 13 juni 2022 en de wettelijke rente over € 22.720,48 ingaande 13 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening,
Primair en subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over die proceskosten ingaande de veertiende dag na de dag van het vonnis, en ook in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief te begroten op een bedrag van € 163,00 zonder betekening en, indien en voor zover betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met een bedrag van € 85,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten ingaande de veertiende na aanzegging van de nakosten aan [gedaagde] , tot de dag van voldoening.
3.2.
[betrokkene 1] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Op grond van de overeenkomst moet [gedaagde] aan [betrokkene 1] betalen:
Hoofdsom € 70.720,48
Contractuele rente van 6% per jaar over € 45.000,00
vanaf 2 november 2016 tot 13 juni 2022 € 14.850,00 + PM
Wettelijke rente over de resterende vordering
tot 13 juni 2022 (= € 22.720,48) € 2.499,25 + PM
Incassokosten inclusief btw
€ 1.793,47 +
Subtotaal € 89.863,20
minus betalingen t/m mei 2022
€ 3.000,00 –
Totaal € 86.863,20 + PM
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [betrokkene 1] in de proceskosten en de nakosten.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] gevolmachtigd is om namens [betrokkene 1] in rechte op te treden. [gedaagde] betwist verder dat hij een bedrag moet (terug)betalen aan [betrokkene 1] . Primair voert hij daartoe aan dat het bedrag dat hij van [betrokkene 1] heeft ontvangen is geschonken. Subsidiair voert [gedaagde] aan als verweer dat een eventuele schuld is kwijtgescholden.

4.De beoordeling

Formeel verweer: [eiseres] gevolmachtigd?
4.1.
Bij gebrek aan wetenschap heeft [gedaagde] betwist dat [eiseres] krachtens volmacht bevoegd is om namens [betrokkene 1] in rechte op te treden. Vervolgens is het levenstestament van [betrokkene 1] in het geding gebracht. Uit dit levenstestament volgt dat [eiseres] als gevolmachtigde bevoegd is om namens [betrokkene 1] in rechte op te treden. Voor zover [gedaagde] zijn verweer op dit punt handhaaft gaat dit dus niet op.
Materieel verweer: inleiding
4.2.
In geschil is of [gedaagde] het door [betrokkene 1] gevorderde bedrag moet betalen. [gedaagde] betwist niet dat hij in totaal een bedrag van € 70.720,48 van [betrokkene 1] heeft ontvangen. [gedaagde] betwist wel dat hij dit bedrag te vermeerderen met rente moet (terug)betalen aan [betrokkene 1] . Primair voert hij daartoe aan dat het bedrag dat hij van [betrokkene 1] heeft ontvangen is geschonken. Subsidiair voert [gedaagde] aan als verweer dat een eventuele schuld is kwijtgescholden. Dit alles wordt door [betrokkene 1] bestreden.
Geldlening of schenking?
4.3.
De in r.o. 2.3 geciteerde overeenkomst tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] is een onderhandse akte en levert overeenkomstig artikel 157 lid 2 Rv tussen partijen dwingend bewijs op van de daarin opgenomen verklaring van partijen. Behoudens tegenbewijs moet daarom als tussen partijen vaststaand worden aangenomen dat sprake is van een geldlening op de voorwaarden zoals die in de akte zijn neergelegd.
4.4.
Om te kunnen worden toegelaten tot tegenbewijs, moet een partij de feiten waartegen zij tegenbewijs wil leveren voldoende gemotiveerd hebben betwist. Van een dergelijke voldoende gemotiveerde betwisting is hier geen sprake. [gedaagde] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd hoe de door hem gestelde schenking zich verhoudt tot: (i) de in r.o. 2.3 geciteerde overeenkomst, (ii) de in r.o. 2.4 en 2.5 genoemde Excel-bestanden die [gedaagde] – zoals hij op de zitting heeft bevestigd – voor akkoord heeft ondertekend, (iii) de in r.o. 2.9 geciteerde verklaring van [betrokkene 2] , en (iv) het in r.o. 2.7 genoemde feit dat [gedaagde] sinds december 2019 maandelijks een bedrag van € 100,00 per maand betaalt aan [betrokkene 1] (vgl. artikel 3 lid 1 van de overeenkomst), die alle wijzen op een geldlening.
Kwijtschelding van de schuld?
4.5.
Het subsidiaire verweer dat [betrokkene 1] de schuld van [gedaagde] heeft kwijtgescholden gaat evenmin op. Gelet op de betwisting hiervan door [betrokkene 1] had het op de weg gelegen van [gedaagde] om dit verweer met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. [gedaagde] heeft dat nagelaten; zo blijft bijvoorbeeld onduidelijk wanneer de schuld is kwijtgescholden en hoe de gestelde kwijtschelding zich verhoudt tot de maandelijkse betalingen door [gedaagde] aan [betrokkene 1] , die bovendien door [gedaagde] zelf
“de overeengekomen aflossingen”worden genoemd (cva 10). Omdat [gedaagde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan op dit punt wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Hoofdsom en rente direct opeisbaar?
4.6.
Op grond van de overeenkomst diende [gedaagde] met ingang van 31 januari 2017: (i) maandelijks een bedrag van € 100,00 af te lossen (artikel 3 lid 1), en (ii) uiterlijk 31 december van ieder jaar over het uitstaande saldo van de geldlening een rente van 6% per jaar te betalen (artikel 3 lid 2). Vast staat dat [gedaagde] tot december 2019 niets heeft betaald en eerst vanaf december 2019 € 100,00 per maand. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , mede gelet op de in r.o. 2.8 genoemde sommaties, in ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst. Ook als de rechtbank [gedaagde] volgt in zijn betoog dat er tot de eerste aanschrijving nooit aanspraak is gemaakt op betaling/aflossing, dan nog moest het [gedaagde] na ontvangst van de sommaties duidelijk zijn geweest dat hij niet met betaling van € 100,00 per maand kon volstaan. Uit de sommaties volgt immers klip en klaar dat de schuld alleen maar verder opliep en dat hij – naast € 100,00 per maand (vanaf 31 januari 2017) – ook de contractuele rente verschuldigd was. In ieder geval na deze sommaties had Bergvoet tot betaling van de overeengekomen aflossingen en de contractuele rente moeten overgaan, maar dat heeft hij als gezegd nagelaten. [gedaagde] is daarmee in ernstige mate tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst. Op grond van artikel 4 lid 1 onder e van de overeenkomst is het geleende bedrag en de verschuldigde rente daarover per direct opeisbaar. De omstandigheid dat [betrokkene 2] nooit een renteoverzicht heeft verstrekt als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de overeenkomst doet aan het vorenstaande niet af.
De hoogte van de hoofdsom en de rente
4.7.
[gedaagde] heeft niet betwist dat berekend tot 13 juni 2022 (datum dagvaarding), en rekening houdend met alle tot dan toe ontvangen betalingen, de vordering van [betrokkene 1] op [gedaagde] € 85.069,73 (€ 70.720,48 + € 14.850,00 + € 2.499,25 - € 3.000,00) bedraagt, exclusief een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (zie in r.o. 3.2). [gedaagde] heeft ook niet betwist dat hij vanaf 13 juni 2022 een contractuele jaarrente van 6% over € 45.000,00, en de wettelijke rente over een bedrag van € 22.750,48, verschuldigd is. De vordering die ziet op betaling hiervan zal dan ook worden toegewezen.
De maandelijkse betalingen
4.8.
Op de zitting bleek dat [gedaagde] ook na de dagvaarding (tot in ieder geval de dag van de zitting) maandelijks € 100,00 per maand heeft betaald. [betrokkene 1] heeft terecht aangevoerd dat deze betalingen op grond van artikel 3 lid 3 van de overeenkomst eerst in mindering moeten worden gebracht op de verschuldigde rente en daarna op de verschuldigde hoofdsom. Gelet daarop is het primair door [betrokkene 1] in het petitum gevorderde volledig toewijsbaar, maar dient bij de berekening van de verschuldigde rente rekening te worden gehouden met de maandelijkse betalingen van na de datum van dagvaarding.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
[betrokkene 1] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [betrokkene 1] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [betrokkene 1] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt de gevorderdere vergoeding van € 1.793,47 toegewezen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [betrokkene 1] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
3.792,03
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [betrokkene 1] te betalen een bedrag van € 86.863,30 (€ 85.069,73 + € 1.793,47), te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% per jaar over een bedrag van € 45.000,00 en de wettelijke rente over een bedrag van € 22.720,48, vanaf 13 juni 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [betrokkene 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.792,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Mesman en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
jm/aw