ECLI:NL:RBGEL:2023:1102

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
402539
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en oplevering: geschil over gebreken en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen Bouwbedrijf Stobbe & Simon VOF en twee gedaagden over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning. De partijen hebben op 11 oktober 2018 een overeenkomst gesloten, waarbij Stobbe de opdracht kreeg om een woning te bouwen. De ingebruikname van de woning vond plaats op 3 juli 2019. In februari 2020 heeft gedaagde twee lijsten met gebreken ingediend, die door beide partijen zijn ondertekend. Stobbe heeft vervolgens een bedrag van € 3.118,78 aan meerwerk gefactureerd, wat door gedaagde werd betwist. Gedaagde vorderde in reconventie een bedrag van € 45.269,43 wegens gebreken aan de woning, minderwerk en te late oplevering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebruikname op 3 juli 2019 niet als oplevering kan worden gekwalificeerd, omdat er geen formele goedkeuring van het werk heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Stobbe in verzuim is met betrekking tot de gebreken die in de rapporten zijn genoemd. De zaak is aangehouden voor deskundigenonderzoek naar de gebreken en de herstelkosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/402539 / HZ ZA 22-128
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
BOUWBEDRIJF STOBBE & SIMON VOF,
gevestigd te Barneveld,
eiseres,
advocaat: mr. A. Hofman te Barneveld,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. C.D. Nelemans te Amsterdam.
Partijen worden hierna Stobbe en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stobbe is een bouwbedrijf en [gedaagden] is een particulier. [gedaagden] heeft opdracht verstrekt aan Stobbe tot het bouwen van een woning op een perceel grond gelegen aan de [adres+plaats] . Partijen hebben daartoe op 11 oktober 2018 een aannemingsovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst).
2.2.
De overeenkomst bevat de volgende bepalingen voor hier zover relevant:
Artikel 1: Werk
(…)
1.4
Op deze aannemingsovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor het
aannemingsbedrijf in het bouwbedrijf 1992 (AVA 1992), voor zover in deze overeenkomst niet van de bepaling van deze algemene voorwaarden wordt afgeweken. Een exemplaar van deze voorwaarden is aangehecht. Indien en voor zoveel in deze aannemingsovereenkomst niet anders is bepaald; bij strijd tussen de voorwaarden en de bepalingen van deze overeenkomst, prevaleren de bepalingen van deze overeenkomst.
(…)
6. Oplevering van het werk
6.1
De aannemer zal een redelijke termijn voor de dag waarop het werk naar mening van de
aannemer zal zijn voltooid, contact opnemen met de opdrachtgever teneinde een afspraak te
maken voor de opneming van het werk. Deze opneming zal zo spoedig mogelijk, doch
tenminste acht dagen na de dag waarop naar de mening van de aannemer het werk voltooid zal zijn, plaatsvinden.
6.2
Indien, anders dan door overmacht, door voor risico van de opdrachtgever komende
omstandigheden de opneming van het werk niet binnen de in artikel 6.1 genoemde termijn
plaatsvindt, zal de aannemer de opdrachtgever schriftelijk in gebreke stellen en hem een
redelijke termijn gunnen waarbinnen de opdrachtgever het werk dient op te dienen. Vindt
binnen deze termijn geen opname plaats dan wordt het werk geacht te zijn goedgekeurd. De
aannemer maakt een proces-verbaal op van de opname. In dit proces-verbaal worden eventuele gebreken vermeld, alsmede of het werk wordt goedgekeurd door de opdrachtgever. Eventuele geschilpunten tussen aannemer en opdrachtgever, alsmede de goedkeuring van het werk door de opdrachtgever, worden eveneens in het proces-verbaal vermeld. Door de goedkeuring van het werk door de opdrachtgever wordt het werk als opgeleverd beschouwd.
6.3
Kleine gebreken zullen geen reden zijn tot onthouding van goedkeuring van het werk, tenzij al deze kleine gebreken tezamen de ingebruikname van het werk in de weg staat.
Indien de opdrachtgever het werk heeft goedgekeurd zullen de in het proces-verbaal zoals bedoeld in artikel 6.2 vermelde gebreken door de aannemer binnen dertig kalenderdagen na oplevering worden verholpen.
6.5
Indien het werk door de opdrachtgever wordt afgekeurd, zijn de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing op de heropname.”
2.3.
De toepasselijke Algemene voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (hierna: de algemene voorwaarden) luiden voor zover relevant:
Artikel 8: OPNEMING EN GOEDKEURING
(…)
5. Het werk wordt geacht te zijn goedgekeurd indien en voorzover het in gebruik wordt
genomen. De dag van ingebruikneming van het werk of een gedeelte daarvan geldt als
dag van goedkeuring van het werk of van het desbetreffende gedeelte.
(…)
Artikel 9: OPLEVERING EN ONDERHOUDSTERMIJN
1. Het werk wordt als opgeleverd beschouwd, indien het overeenkomstig artikel 8 is of
geacht wordt te zijn goedgekeurd. De dag, waarop het werk is of geacht wordt te zijn
goedgekeurd, geldt als dag waarop het werk als opgeleverd wordt beschouwd. (…)”
(…)
Artikel 10: AANSPRAKELIJKHEID NA OPLEVERING
1. Na het verstrijken van de onderhoudstermijn is de aannemer niet meer aansprakelijk voor
tekortkomingen aan het werk, behoudens indien het werk of enig onderdeel daarvan door
schuld van de aannemer, zijn leverancier, zijn onderaannemer of zijn personeel een
gebrek bevat dat door de opdrachtgever redelijkerwijs niet eerder onderkend had kunnen
worden en de aannemer van dat gebrek binnen redelijke termijn na ontdekking
mededeling is gedaan. (…)”
2.4.
Op 3 juli 2019 heeft [gedaagden] de woning in gebruik genomen.
2.5.
In februari 2020 heeft [gedaagden] twee lijsten met gebreken opgesteld ten aanzien van de woning en de kozijnen. Deze gebrekenlijsten hebben beide partijen voor akkoord ondertekend.
2.6.
Bij brief van 30 april 2020 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagden] Stobbe gesommeerd om binnen 30 dagen deze gebreken te herstellen.
2.7.
Op 12 november 2020 heeft Stobbe een bedrag van € 3.118,78 aan meerwerk(saldo) gefactureerd.
2.8.
In opdracht van [gedaagden] heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) onderzoek gedaan naar gebreken aan de woning, waaronder de kozijnen. Op 30 maart 2021 heeft [bedrijf 1] hierover een rapport uitgebracht. Daaraan voorafgaand heeft [bedrijf 1] in een brief van 15 maart 2021 het (door Stobbe opgestelde) meer- en minderwerk beoordeeld.
2.9.
In opdracht van Stobbe heeft [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) een tegenonderzoek gedaan en hierover op 24 november 2021 een tegenrapport uitgebracht.
2.10.
[bedrijf 1] heeft bij brief van 23 juni 2022 gereageerd op dit tegenrapport.
2.11.
In opdracht van [gedaagden] heeft [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) – in reactie op het tegenonderzoek door [bedrijf 2] – onderzoek gedaan naar enkele specifieke gebreken, waaronder de gevelkozijnen. Op 27 juni 2022 heeft [bedrijf 3] hierover een rapport uitgebracht.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Stobbe vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan Stobbe van een bedrag van € 39.098,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
Stobbe legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Op grond van de overeenkomst moet [gedaagden] € 37.943,87 aan Stobbe betalen. Dit betreft de twee laatste termijnen van de aanneemsom (€ 32.500,00 + € 16.250,00) en het meerwerk (€ 3.118,78), onder aftrek van door Stobbe erkend minderwerk en schadecompensatie (€ 13.924,91). [gedaagden] moet ook een bedrag van € 1.154,43 aan incassokosten betalen.
3.3.
De conclusie van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vordering van Stobbe, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Stobbe in de proceskosten.
[gedaagden] betwist de verschuldigdheid van de door Stobbe gevorderde bedragen. [gedaagden] beroept zich ook op opschorting en verrekening met zijn reconventionele vordering.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: Stobbe te veroordelen tot betaling aan [gedaagden] – kennelijk na verrekening met het restant van de aanneemsom – van een bedrag van € 45.269,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Stobbe in de proceskosten.
3.5.
[gedaagden] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
In verband met gebreken aan de woning, het minderwerk en de te late oplevering van de woning heeft [gedaagden] recht op de volgende bedragen:
Minderwerk in verband met minderwerkopdrachten: € 5.974,00
Compensatie waar herstel niet proportioneel werd geacht: € 5.360,00
Minderwerk in verband met niet uitgevoerde werkzaamheden: € 13.963,00
Herstel van gebreken zoals begroot door [bedrijf 1] : € 17.333,00
Herstel van gebreken zoals begroot door [bedrijf 3] : € 45.785,00
Boete vanwege te late oplevering: € 5.604,43
3.6.
De conclusie van Stobbe strekt tot afwijzing van de vordering van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
Stobbe betwist de verschuldigdheid van het door [gedaagden] gevorderde bedrag en voert – naast een betwisting van (de hoogte van) diverse (schade)posten – het volgende aan:
De ingebruikname van de woning op 3 juli 2019 kwalificeert als een oplevering van het werk. Op grond van de algemene voorwaarden en de wet is Stobbe daarom ontslagen van aansprakelijkheid voor alle gebreken.
[gedaagden] heeft niet tijdig geklaagd over de gebreken aan de kozijnen genoemd in het rapport [bedrijf 3] .
Stobbe is niet in verzuim met betrekking tot de gebreken genoemd in het rapport [bedrijf 3] .

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
In geschil is of [gedaagden] de laatste twee termijnen van de aanneemsom moet betalen, of [gedaagden] opdracht heeft verstrekt tot bepaald meerwerk, en of [gedaagden] incassokosten verschuldigd is.
Restant aanneemsom
4.2.
In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagden] zijn vordering tot nakoming van de overeenkomst omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Door deze omzettingsverklaring heeft [gedaagden] het zelf in de hand om de gebreken aan de woning te herstellen. Gelet daarop ligt de vordering tot betaling van de resterende termijnen van de aanneemsom (€ 32.500,00 + € 16.250,00 = € 48.750,00) in beginsel voor toewijzing gereed. Daarop komt echter in mindering de hierna te bespreken reconventionele vordering van [gedaagden] op Stobbe, gelet op het beroep van [gedaagden] op verrekening.
Meerwerk
4.3.
[gedaagden] betwist opdracht te hebben verstrekt aan Stobbe tot het verrichten van het meerwerk waarop de factuur van 12 november 2020 (zie r.o. 2.7) ziet.
In het licht van deze betwisting heeft Stobbe onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagden] opdracht heeft gegeven aan Stobbe voor dit meerwerk. De enkele verwijzing naar genoemde factuur is daarvoor onvoldoende; daaruit blijkt immers niet dat dit meerwerk daadwerkelijk is opgedragen. Omdat door Stobbe niet aan de stelplicht is voldaan op dit punt, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Incassokosten
4.4.
Of [gedaagden] incassokosten verschuldigd is hangt onder meer af van de vraag of [gedaagden] een bedrag aan Stobbe verschuldigd is na verrekening met zijn reconventionele vordering. Of dat het geval is kan pas na de deskundigenrapportage worden vastgesteld (zie hierna in r.o. 4.43).
4.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.6.
In geschil is de aard en omvang van diverse gebreken aan de woning en de vraag of Stobbe daarvoor aansprakelijk is.
Kwalificeert de ingebruikname van de woning als oplevering?
4.7.
Het meest verstrekkende verweer van Stobbe is dat de ingebruikname van de woning op 3 juli 2019 kwalificeert als een oplevering van het werk. En Stobbe daarom op grond van de artikelen 8, 9 en 10 van de algemene voorwaarden (geciteerd hiervoor in 2.3) en/of artikel 7:758 lid 3 BW ontslagen is van aansprakelijkheid voor alle gebreken (die [gedaagden] op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had behoren te ontdekken).
4.8.
Dit verweer faalt. [gedaagden] voert terecht aan dat de (noodgedwongen) ingebruikname van de woning op 3 juli 2019 niet kwalificeert als een oplevering van het werk. Op grond van artikel 1.4 van de overeenkomst prevaleert de in artikel 6 van de overeenkomst opgenomen regeling van oplevering (geciteerd hiervoor in r.o. 2.2) boven die van de regeling in de algemene voorwaarden. In die regeling hebben partijen geen ruimte gelaten voor een stilzwijgende oplevering of oplevering door ingebruikname. Een formele gereedmelding en opname van het werk in de zin van artikel 6 van de overeenkomst heeft destijds niet plaatsgevonden. Evenmin heeft [gedaagden] het werk bij ingebruikname (goed)gekeurd. Van een oplevering met bijbehorende juridische gevolgen is dan ook geen sprake. Bovendien heeft [gedaagden] in februari 2020 twee lijsten met gebreken opgesteld die door Stobbe voor akkoord zijn ondertekend (zie r.o. 2.5). Partijen zijn toen overeengekomen dat Stobbe deze gebreken zou herstellen en/of de schade zou compenseren. Ook daarom is Stobbe aansprakelijk voor de betreffende gebreken.
Schending klachtplicht?
4.9.
Ook het beroep op schending van de klachtplicht met betrekking tot de gebreken aan de kozijnen genoemd in het rapport [bedrijf 3] gaat niet op. Anders dan Stobbe lijkt te betogen is hier van nieuwe gebreken geen sprake. [gedaagden] heeft immers al in februari 2020 geklaagd over gebrekkige kozijnen. Een van de twee destijds door partijen voor akkoord ondertekende gebrekenlijsten ziet specifiek op gebreken aan de kozijnen. [gedaagden] heeft in dit verband terecht aangevoerd dat op die lijst als algemeen punt staat vermeld dat er twijfels zijn over de “montage kozijnen t.o.v. stelkozijnen” en dat Stobbe die 100% moet controleren en dat er extra garantstelling moet komen vanuit de aannemer en de onderaannemer van de kozijnen. Van het niet tijdig protesteren over gebreken aan de kozijnen is dan ook geen sprake. De omstandigheid dat [bedrijf 3] tot een verstrekkender oordeel komt over de kwaliteit van de kozijnen, en daarmee de omvang van de schade, maakt dit niet anders.
Is Stobbe in verzuim ter zake de gebreken genoemd in het rapport [bedrijf 3] ?
4.10.
De stelling van Stobbe dat zij ter zake de gebreken genoemd in het rapport [bedrijf 3] niet in verzuim is gelet op artikel 7:759 lid 1 BW gaat evenmin op. De door [bedrijf 3] geconstateerde gebreken zijn als gezegd geen nieuwe gebreken. Bij brief van 30 april 2020 is Stobbe in de gelegenheid gesteld om onder meer de gebreken aan de kozijnen binnen een redelijke termijn weg te nemen (zie hiervoor in r.o. 2.6). Voor zover dat niet is gebeurd is Stobbe dus wel degelijk in verzuim.
Minderwerk in verband met minderwerkopdrachten
4.11.
Partijen zijn het eens over het bedrag aan minderwerk in verband met minderwerkopdrachten: € 5.974,00. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Compensatie waar herstel niet proportioneel werd geacht
4.12.
[gedaagden] stelt dat Stobbe bepaalde werkzaamheden niet conform de overeenkomst heeft uitgevoerd, maar dat herstel niet proportioneel (want te duur) is, en Stobbe in plaats daarvan een financiële compensatie moet betalen. Partijen twisten, onder verwijzing naar bevindingen van hun eigen deskundigen (zie hiervoor in r.o. 2.8-2.10), over
(de hoogte van de) financiële compensatie voor diverse posten.
Compensatie voor meetfouten in slaap-, werk- en woonkamer
4.13.
[gedaagden] stelt dat Stobbe een verkeerde maatvoering heeft gehanteerd waardoor de slaap-, werk- en woonkamer 17 cm smaller/kleiner zijn geworden dan overeengekomen. De compensatie hiervoor wordt door [bedrijf 1] begroot op
€ 2.500,00.
4.14.
Stobbe voert daartegen aan dat deze maatvoeringsfouten niet uitsluitend aan haar kunnen worden toegerekend omdat de namens [gedaagden] opgestelde tekeningen niet geheel duidelijk zijn qua maatvoering van de trap en trapkast. [bedrijf 2] begroot om die reden de compensatie op 50% van het door [bedrijf 1] genoemde bedrag.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat eventuele maatvoeringsfouten volledig aan Stobbe moeten worden toegerekend. Indien de namens [gedaagden] opgestelde tekeningen niet geheel duidelijk waren, dan had Stobbe dit zelf als ter zake kundige aannemer moeten onderkennen. Het bedrag van € 2.500,00 zal daarom worden toegewezen.
Extra stookkosten
4.16.
[gedaagden] stelt dat bepaalde storingen van de warmtepomp aan Stobbe verwijtbaar zijn. Door die storingen moest het tapwater elektrisch worden verwarmd. Stobbe dient in te staan voor het werk van zijn onderaannemers. Een fout van zijn installateur dient voor risico van Stobbe te komen. Partijen zijn op dit punt ook een financiële tegemoetkoming overeengekomen (gebrekenlijst februari 2020, pagina 3). Op basis van overzichten van de energieleverancier worden de extra stookkosten door [bedrijf 1] begroot op € 325,00.
4.17.
Stobbe voert daartegen aan dat deze extra stookkosten niet aan Stobbe maar aan de betreffende installateur moeten worden toegerekend. Onderdeel van de overeenkomst betrof de geoffreerde CV-installatie. Echter op advies van de installateur is dit onderdeel van het aangenomen werk in onderling overleg tussen de installateur en [gedaagden] veranderd in een warmtepomp. Stobbe heeft hiermee geen bemoeienis gehad. Contacten over storingen en dergelijke hebben ook rechtstreeks plaatsgevonden tussen [gedaagden] en de installateur. Stobbe draagt voor het niet functioneren van de warmtepomp dan ook geen verantwoordelijkheid nu deze geen deel uitmaakt van het overeengekomen werk.
4.18.
Dit betoog van Stobbe gaat niet op omdat partijen in februari 2020 onbetwist een financiële tegemoetkoming op dit punt zijn overeengekomen. De hoogte van de extra stookkosten wordt door Stobbe niet betwist. Daarom zal een bedrag van € 325,00 worden toegewezen.
Extra werk tegelzetter buitenterras
4.19.
[gedaagden] stelt dat Stobbe de betonvloer van het terras niet conform tekening heeft gerealiseerd. Dat resulteerde volgens [gedaagden] enerzijds in onvoldoende afschot van het terras en anderzijds in hogere kosten voor [gedaagden] bij de tegelafwerking. Volgens [gedaagden] klopt het niet dat het onderliggende probleem door Stobbe is opgelost. Stobbe herstelde het gebrek slechts gedeeltelijk, waarna de tegelzetter van [gedaagden] de overige herstelwerkzaamheden uitvoerde. Bovendien miskent Stobbe/ [bedrijf 2] dat partijen ook op dit punt een financiële tegemoetkoming zijn overeengekomen (gebrekenlijst februari 2020, pagina 5). De extra kosten voor [gedaagden] zijn feitelijk
€ 1.052,00, reden waarom het door [bedrijf 1] begrote bedrag van € 1.000,00 moet worden toegekend.
4.20.
Stobbe voert daartegen aan dat het onderliggende probleem van onvoldoende afschot door haar zelf is opgelost. Stobbe betwist dat door [gedaagden] zelf nog herstelkosten zijn gemaakt. Uit de door [gedaagden] overgelegde factuur blijkt niet dat deze betrekking hebben op ‘extra kosten’ in plaats van reguliere aanlegkosten.
4.21.
Dit betoog van Stobbe gaat niet op omdat partijen in februari 2020 onbetwist een financiële tegemoetkoming op dit punt zijn overeengekomen. Stobbe betwist weliswaar dat de extra kosten voor [gedaagden] feitelijk € 1.052,00 bedragen, maar niet (ook) de door [bedrijf 1] begrote kosten hiervan (€ 1.000,00). Omdat dit laatste niet door Stobbe wordt betwist zal een bedrag van € 1.000,00 worden toegewezen.
Overige posten
4.22.
De vordering van [gedaagden] ten aanzien van de overige posten bedraagt in totaal € 1.535,00. [gedaagden] heeft hierover – onbetwist – gesteld dat [bedrijf 1] bij de begroting hiervan in haar brief van 23 juni 2022 rekening heeft gehouden met de eerdere bevindingen van [bedrijf 2] . Gelet daarop zal ook dit bedrag worden toegewezen.
Conclusie
4.23.
Ten aanzien van de post ‘compensatie waar herstel niet proportioneel werd geacht’ zal een bedrag van in totaal € 5.360,00 worden toegewezen.
Minderwerk in verband met niet (goed) uitgevoerde werkzaamheden
4.24.
[gedaagden] stelt dat Stobbe bepaalde werkzaamheden niet of verkeerd heeft uitgevoerd, en vordert de daaraan verbonden kosten terug. Partijen twisten, onder verwijzing naar rapporten van hun eigen deskundigen (zie hiervoor in r.o. 2.8-2.10), over (de hoogte van de vergoeding van kosten voor) diverse posten.
Verkeerde dakbedekking en dakisolatie
4.25.
[gedaagden] stelt dat de begroting van [bedrijf 1] (€ 4.200,00) voor de dakbedekking en dakisolatie dient te prevaleren boven die van [bedrijf 2] (€ 2.000,00), omdat Stobbe hem destijds aangaf dat zij de verkeerde dakbedekking en het
onjuiste type dakisolatie gratis zou leveren als [gedaagden] zou afzien van zijn recht om
levering van de afgesproken materialen te verlangen. Het vervangen van de huidige
materialen door materialen conform opdracht zou namelijk leiden tot veel hogere kosten. Deze afspraak is ook vastgelegd in de gebrekenlijst van februari 2020 (pagina 5). Voor het geval Stobbe deze afspraak betwist, stelt [gedaagden] dat de schade moet worden begroot aan de hand van de kosten die benodigd zijn ter vervanging van de huidige dakbedekking en dakisolatie door de correcte materialen, dus niet de lagere economische waarde van de huidige dakbedekking zoals [bedrijf 2] als uitgangspunt neemt.
4.26.
Stobbe betwist dat zij op enig moment met [gedaagden] is overeengekomen dat hiervoor concreet een bedrag van € 4.200,00 in mindering op de aanneemsom zou worden gebracht. Het door [bedrijf 2] genoemde bedrag van € 2.000,00 is becijferd op basis van de verminderde levensduur van het geleverde product ten opzichte van het overeengekomen product. Stobbe acht dit een reëel uitgangspunt nu [gedaagden] hiermee volledig wordt gecompenseerd voor het (in theorie) te lijden nadeel.
4.27.
Dit betoog van Stobbe gaat niet op. In februari 2020 zijn partijen onbetwist overeengekomen dat Stobbe het onjuiste type dakisolatie gratis zou leveren als [gedaagden] zou afzien van zijn recht om levering van de afgesproken materialen te verlangen. Stobbe betwist weliswaar dat zij met [gedaagden] is overeengekomen dat hiervoor concreet een bedrag van € 4.200,00 in mindering op de aanneemsom zou worden gebracht, maar niet dat [gedaagden] dit bedrag voor het betreffende product moest betalen (conform de offerte van Stobbe). Dit betekent dat het bedrag van € 4.200,00 zal worden toegewezen.
Niet geleverde garagedeur
4.28.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagden] recht heeft op een bedrag van € 3.298,00 aan minderwerk voor de niet geleverde garagedeur. Deze post maakt echter al onderdeel uit van het minderwerk in verband met niet uitgevoerde werkzaamheden waarover geen discussie tussen partijen bestaat (zie hiervoor in 4.11), en zal niet nogmaals worden toegewezen.
Niet gerealiseerde kozijnbetimmeringen
4.29.
De kozijnbetimmeringen zijn volgens [gedaagden] niet gerealiseerd. [bedrijf 2] stelt dat daarvoor in de plaats andere werkzaamheden werden uitgevoerd, maar dat betwist [gedaagden] . Er is geen sprake geweest van een uitruil van werkzaamheden of iets dergelijks. De begrote/betaalde kosten voor de kozijnbetimmeringen (€ 1.154,00) dienen om die reden te worden gerestitueerd.
4.30.
Stobbe stelt dat daarvoor wel degelijk alternatieve werkzaamheden zijn uitgevoerd (door [bedrijf 2] omschreven als ‘hiervoor in de plaats strakke aansluiting op kozijnen en het strak omstucen’). Dat deze posten mogelijk niet expliciet tegen elkaar zijn uitgeruild neemt niet weg dat gezien de wel getroffen voorzieningen en/of uitgevoerde werkzaamheden met een vergelijkbaar resultaat een grondslag voor een korting op de aanneemsom vanwege minderwerk ontbreekt.
4.31.
Dit betoog van Stobbe gaat niet op. In het licht van de betwisting hiervan door [gedaagden] heeft Stobbe onvoldoende onderbouwd gesteld dat er alternatieve werkzaamheden zijn uitgevoerd, laat staan dat deze met elkaar ‘uitgeruild’ kunnen worden. Dit betekent dat het bedrag van € 1.154,00 zal worden toegewezen.
Overige posten
4.32.
De vordering van [gedaagden] ten aanzien van de overige posten bedraagt in totaal € 5.311,00. Stobbe heeft deze vordering betwist onder verwijzing naar de bevindingen van [bedrijf 2] . In het licht van deze betwisting had het op de weg gelegen van [gedaagden] om zijn vordering op dit punt nader te specificeren en te onderbouwen hetgeen [gedaagden] , anders dan bij de hiervoor besproken posten, heeft nagelaten. Deze vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Conclusie
4.33.
Ten aanzien van de post ‘minderwerk in verband met niet (goed) uitgevoerde werkzaamheden’ zal een bedrag van in totaal € 5.354,00 worden toegewezen.
Herstel van gebreken zoals begroot door [bedrijf 1]
4.34.
[gedaagden] stelt, onder verwijzing naar de bevindingen van [bedrijf 1] , dat er sprake is van een groot aantal gebreken aan de woning, zoals opgesomd op pagina 8 van de brief van [bedrijf 1] van 23 juni 2022. De herstelkosten hiervan bedragen, volgens [bedrijf 1] en na correctie door [gedaagden] , in totaal € 17.333,00.
4.35.
Stobbe betwist deze gebreken, althans de herstelkosten daarvan. In dat kader verwijst Stobbe naar het rapport van [bedrijf 2] .
4.36.
De rechtbank acht het nodig om een onderzoek door een deskundige/deskundigen in te laten instellen om te bepalen of er hier sprake is van gebreken, en zo ja wat de herstelkosten hiervan zijn, zie hierna in r.o. 4.43 e.v.
Herstel van gebreken zoals begroot door [bedrijf 3]
4.37.
[gedaagden] stelt, onder verwijzing naar het rapport van [bedrijf 3] , dat er (ook) sprake is van de volgende gebreken:.
Vrijwel alle stelkozijnen, en daarmee alle gevelkozijnen, zijn bouwkundig ondeugdelijk aangesloten op de gevel (niet lucht- en waterdicht) met als gevolg dat zij hun functie niet duurzaam kunnen vervullen.
Het sluitwerk en de afdichtingsrubbers van de achterdeuren functioneren niet.
De voordeur voldoet niet voldoet aan de overeengekomen voorwaarden op het gebied van isolatie, met tot gevolg de noodzaak van vervanging van de voordeur.
Er is sprake van ernstige scheurvorming in een dragend bouwmuur.
De herstelkosten hiervan bedragen volgens [bedrijf 3] in totaal € 45.785,00.
4.38.
Stobbe betwist deze gebreken, althans de herstelkosten daarvan. In dat kader verwijst Stobbe wederom naar het rapport van [bedrijf 2] .
4.39.
De rechtbank acht het nodig om een onderzoek door een deskundige/deskundigen in te laten instellen om te bepalen of er hier sprake is van gebreken, en zo ja wat de herstelkosten hiervan zijn, zie hierna in r.o. 4.43 e.v.
Contractuele boete wegens te laten oplevering
4.40.
[gedaagden] stelt dat hij op grond van artikel 7 van de algemene voorwaarden recht heeft op een contractuele boete van € 50 gulden / € 22,69 per werkdag dat het werk te laat is opgeleverd. In artikel 3.1 van de overeenkomst is bepaald dat het werk op 30 oktober 2018 diende aan te vangen en binnen 100 werkbare dagen – op 21 maart 2019 – moest worden opgeleverd. Volgens [gedaagden] betekent dit een boete over de periode 22 maart 2019 tot en met 31 maart 2020 van in totaal 247 dagen x € 22,69: € 5.604,43.
4.41.
Stobbe voert daartegen aan dat de ingebruikname van de woning op 3 juli 2019 kwalificeert als een oplevering van het werk. En verder dat in artikel 3.3 van de overeenkomst het begrip ‘werkdag’ ruim is geformuleerd, in die zin dat feestdagen en ook andere collectieve vrije dagen niet als een werkdag kwalificeren. Tot slot stelt Stobbe dat een contractuele boete naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.42.
Hiervoor in r.o. 4.7-4.8 bleek al dat de ingebruikname van de woning op 3 juli 2019 niet kwalificeert als een oplevering van het werk. Hetgeen Stobbe stelt over het begrip ‘werkdag’ is op zichzelf juist. Zonder nadere, maar ontbrekende, toelichting levert dit echter geen voldoende gemotiveerde betwisting op van de door [gedaagden] berekende contractuele boete, zodat het bedrag van € 5.604,43 zal worden toegewezen. Dat een contractuele boete in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is valt zonder nadere, maar ontbrekende, toelichting niet in te zien. Dit verweer van Stobbe gaat dus niet op.
Benoeming deskundige(n)
4.43.
De rechtbank acht het zoals hiervoor overwogen nodig om een onderzoek door een deskundige/deskundigen in te laten stellen om te bepalen of er hier sprake is van (de door [gedaagden] gestelde) gebreken, en zo ja wat de herstelkosten hiervan zijn.
Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Van partijen wordt verwacht dat zij hierover met elkaar in overleg treden en zo veel mogelijk met een gezamenlijk voorstel komen. Indien partijen het niet eens worden over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de persoon of de personen die door de wederpartij zullen worden voorgesteld, waarbij eventuele bezwaren tegen deze persoon of personen dienen te worden gemotiveerd. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.44.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van aanneming van werk/woningbouw/kozijnen en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Kunt u met inachtneming van de aannemingsovereenkomst en de eisen van een goed en deugdelijk werk de volgende vragen beantwoorden:
Is er ten aanzien van het werk sprake van de gebreken als bedoeld: (i) in de brief van [bedrijf 1] van 23 juni 2022 op pagina 8, en (ii) in het rapport van [bedrijf 3] van 27 juni 2022?
Op welke wijze moeten deze (eventuele) gebreken worden hersteld?
Wat zijn daarvan de gespecificeerde kosten?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.45.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [gedaagden] worden betaald.
4.46.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.47.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 1 maart 2023voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Mesman en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
jm/pb